py de antwoorden op de vrage in den Jare 1791 opgegeven, namelijk:
‘Welke zijn de voornaamste zaken, 's Lands Historie betreffende, die door de Schrijvers niet, of niet genoegzaam zijn aangeroerd, of behandeld geworden, waar door duisternis in de Geschiedenis van ons Vaderland is overgebleven?
Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappyë, om naar den prijs te dingen, alleenlijk worden de Gecommitteerden ter beoordeeling der ingekomene Verhandelingen van die vryheid uitgesloten. Aan den geenen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappyë voldoende, zal gekeurd worden, biedt de Maatschappy een Gouden Penning aan, ter waarde van 150 Gulden.
De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Tale, met eene duidelyke hand, van iemand, die geen Lid der Maatschappyë is, afgeschreven: iedere Verhandeling moet, met een Zinspreuk getekend, besloten worden in een verzegelden omslag, welke den titel en de zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hierby moet gevoegd worden een verzegeld briefje, in het welk de naam, waardigheid en woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.
Het een en ander moet in een buiten omslag, ten tyde, hier boven bepaald, vrachtvry, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Secretaris der Maatschappyë, Mr. Jan de Kruyff, of den Briefschryver, Professor Carolus Boers, beiden wonende te Leyden. Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar een Prijs laat schryven, te vinden in het tweede Deel van derzelver Werken.