| |
| |
| |
[Uitnodiging door Pieter van den Bosch]
MIJN HEER!
Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer van U te noodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke gehouden zal worden op Dingsdag den 9den van Hooimaand, des morgens ten negen en des namiddags ten drie uren, in de Vergaderkamer van de Maatschappy, op de Oudevest, om de navolgende punten in overweging te nemen, en daarop de noodige besluiten te maken.
| |
I.
Het verslag van de Maandelijksche Vergadering wegens het Woordenboek der Maatschappye.
| |
II.
Het verslag der Heeren Gekommitteerden Fontein, Calkoen, N. Hinlopen, Valk, en de Malnoë, benevens den President en Sekretaris, wegens de veranderingen, welke zy oordeelen dat behooren gemaakt te worden in eenige der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, volgens het besluit den Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1781.
| |
III.
Het verslag der Heeren Gekommitteerden nopens de bedenkingen op de Vrage in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering gekozen. ‘Zyn 'er in Vondel, en anderen van onze beste Dichters trekken van valsch vernuft? Wat moet men kennen en in 't oog houden om die van ware schoonheden te onderscheiden?’
De Heeren Fontein, van Lelyveld, Lublink, van den Bosch en Valk, die, in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1781, tot die Kommissie benoemd zijn, worden verzogt de bedenkingen, welke zy op de voorgestelde Vraag, of zelven gemaakt, of van andere Leden der Maatschappye ontvangen mogten hebben, drie weken voor het houden dier Vergaderinge mede te deelen aan den Heer Fontein, als den eerstgenoemden der Gekommitteerden.
| |
IV.
Het benoemen van zeven Gekommitteerden tot het beoordeelen der Verhandelingen, welke ter beantwoordinge der vastgestelde Vrage, voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1784, zullen inkomen.
| |
| |
| |
V.
Het verkiezen van een Onderwerp om naar een Prijs te laten schryven, om vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1783; waartoe voorgedragen worden.
In de Oudheid- en Historiekunde.
1. | Geeft de plaats by L.A. Florus. Lib. III. Init. Cap. 3. ‘cimbri, theutoni, atque tigurini, ab extremis Galliae profugi, quum terras eorum inundasset Oceanus, novas sedes toto orbe quaerebant’, genoegzamen grond tot het vaststellen van den Cimbrischen Vloed? en kan zy aanleidelijk genoeg gehouden worden om te denken, dat die vloed in de Nederlanden aanmerkelyke veranderingen veroorzaakt hebbe? |
2. | Welke was onder de Graven van 't Hollandsche Huis de geaartheid van den Landzaat? en in welke achting stond hy by zyne naburen? |
3. | Welke zijn de veranderingen, in de Regeeringswyze van Holland en Zeeland voorgevallen, by het overgaan der Graaflijkheid, uit het oude Hollandsche Huis tot het Huis van Henegouwen? |
In de Taalkunde.
1. | Welke is de tegenwoordige staat onzer Nederduitsche Taal, ten aanzien van kracht, rijkheid, welluidendheid en verscheidenheid van Stijl? |
2. | Waarin is Hooft, als Nederduitsch Schryver, onderscheiden van onze andere Schryvers? waarin behoort men te trachten hem naby te komen? en welke zijn daartoe de beste middelen? |
3. | De beste Verhandeling over de gronden, waaruit eene goede Nederduitsche Spraakkunst zoude behooren te worden opgemaakt. |
In de Dichtkunde.
1. | Waarin bestaat het onderscheidend verschil tusschen den aart der hedendaagsche Europische Dichtkunst en dien der oude Grieksche en Romeinsche; en vanwaar ontstaat dit verschil? |
2. | Welke voor-en nadeelen zijn 'er voor onze Dichtkunst gesproten uit den omgang met andere Natien, en het lezen van derzelver schriften, byzonderlijk Dichtstukken? |
3. | In welke soorten van Dichtstukken zijn onze Nederlandsche Dichters best geslaagd? |
In de Welsprekendheid.
1. | Welke zijn de wijsgeerige gronden der uiterlyke Welsprekendheid, zoo ten opzichte van stemleiding als gebaarmaking, voornamelijk met toepassing op het Character en de Taal onzer Natie? |
2. | Welke zijn de beste middelen om de Welsprekendheid in ons Vaderland te bevorderen? |
| |
| |
3. | De geaartheid van Karel den Vijfden, voornamelijk als Nederlandsch Vorst beschouwd (Stuk van Welsprekendheid.) |
| |
VI.
Het benoemen van vijf Gekommitteerden om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen Onderwerp te ontvangen, en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voor te dragen.
| |
VII.
Het voorstel der Maandelijksche Vergadering:
‘Dat voortaan iedere Jaarlijksche Vergadering zal bepalen uit welke Klasse in het volgend Jaar eene Vraag zal gekozen worden’.
‘Dat de Maandelijksche Vergadering in den Brief van Beschryving drie Vragen zal voordragen in die Klasse, die in de vorige Jaarlijksche Vergadering bepaald is.
| |
VIII.
Het voorstel der Maandelijksche Vergadering, of de vryheid om zoodaanige Heeren, binnen Leyden woonende, als zy tot het oogmerk der Maatschappye geschikt zal oordeelen, tot Leden te verkiezen, weder voor een Jaar zal verleend worden.
| |
IX.
Het opnemen van de Rekening van den Penningmeester.
| |
X.
Het bepalen der Toelagen.
| |
XI.
Het aanstellen der Amptenaren,
| |
XII.
Het benoemen van Gekommitteerden.
De Leden, welke eenige Excerpten, of eenigen anderen Voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mogten gereed hebben, worden verzogt die aan de Maatschappy te doen toekomen, voor het einde van Zomermaand, om te kunnen gebragt worden in het verslag der Maandelijksche Vergadering, volgens het eerste punt van dezen Brief: en die Heeren, welke genegen zyn een Verhandeling of Digtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder een Zinspreuk, in | |
| |
gevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1777, aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor het einde van Zomermaand te doen.
Ik heb de eer van met achting te zijn,
MIJN HEER!
Uw Dienaar
[Pieter van den Bosch]
Leyden den [27sten] van Bloeimaand. 1782.
|
|