zoo tot het beramen der zaken als het bezegelen der brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geöeffend hebben ontstaan?’
In het Jaar 1780. heeft de Maatschappy tot een Onderwerp om naar een Prijs te laten schrijven, opgegeven
‘Een Lofrede op de Unie van Utrecht.’
in te leveren voor den eersten van Wijnmaand dezes Jaars 1782.
Het staat een ieder vrij, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen: alleenlijk worden de Gekommitteerden ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vryheid uitgesloten. Aan den genen, wiens verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende gekeurd zal worden, biedt de Maatschappy een gouden Penning aan, ter waarde van honderd en vyftig Guldens.
De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Taal, met eene duidelijke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven. Iedere Verhandeling moet, met een Zinspreuk geteekend, besloten worden in een verzegelden omslag, welke den Titel en de Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hier by moet gevoegd worden een gezegeld Briefje, in het welk de naam, waardigheid en woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.
Het een en ander moet, in een buiten omslag, ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Sekretaris der Maatschappye Frans van Lelyveld, of den Briefschryver Willem Bilderdyk beide woonende te Leyden.
Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar enen Prijs laat schryven te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maatschappye.