Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1780
(1780)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag, den 11den van Hooimaand 1780, des morgens ten negen uren, en vervolgd des namiddags ten drie uren.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, A. van Assendelft]De President opende de Vergadering met een aanspraak, voor welke hy door de tegenwoordig zijnde Leden bedankt werd, met verzoek, dat dezelve in de Handelingen mochte geplaatst worden, 't welk door den President is toegestaan, zijnde van dezen Inhoud:
WEL-EDELE HEEREN!
‘Het is met een blyde aendoening van genoegen, dat ik de eere hebbe, Uwe Wel-Edelheden in deeze vergadering te verwellekomen: eene vergadering, welke byeenkomt ter behartiging der belangen van eene der loffelijkste Maetschappyen in ons Vaderland, die, hoe zeer zy haeren oorsprong aen geringe beginselen verschuldigd is, echter, in de bevordering van haere nuttige oogmerken, zoo wel als in den gelukkigen voortgang van prijswaerdige onderneemingen, een wasdom vertoont, die wezenlyke voordeelen voor de Letterkunde van ons Vaderland tegen 't vervolg en voor de naekomelingen doet verwachten, en, wordt de arbeid haerer Leden eens geëvenredigd aen derzelver aenzienlijk aental en bedrevenheid in verscheidene takken haerer hoofdbedoeling, voor geene der andere Maetschappyen in Nederland zal behoeven te zwichten.
De leevendige hoope dat dit gebeuren zal, wekt myne blijdschap te meer op, daer ik Uwe Wel-Edelheden, vervuld met gevoelens van eerbied en hoogachting voor de nuttige Weetenschappen zie byeen gekomen, om te raedpleegen over de Punten, die onze Maendelijksche Vergadering als Voorwerpen van de overweegingen deezes Dags, Uwe | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ Wel-Edelheden heeft doen toekomen; daer Gy aen den eenen kant U zult mogen verheugen over de berichten, die Uwe Wel-Edelheden zullen worden medegedeeld, inzonderheid van den tegenwoordigen staet van 't groot ontwerp, 't welk deeze Maetschappy ondernomen heeft, met opzicht tot het algemeen beredeneerd Woordenboek, tot welks opbouw verscheiden kundige Leden in dit afgelopen Jaer geen geringe stof hebben bygedraegen, en 't welk, schoon de naezaet eerst de voltoojing van dat gebouw moge zien, ook met opzicht tot de onderneeming en aenleg van 't zelve, de goedkeuring en toejuiching van onzen leeftijd wegdraegt. Aen de andere zyde zullen uwe wyze overleggingen en raedgeevingen medewerken tot de nuttigste besluiten, die niet alleen den huishoudelyken staet deezer Maetschappye, zyne bevestiging, maer ook den bloei haerer wezenlyke belangen voordeel en sieraed belooven. Hartelijk wensche ik, dat het Algemeen binnen kort een bewijs van deezen bloei ontvangen moge door de Uitgaeve van het Vijfde Deel der Werken van onze Maetschappye, reeds in 't verleden Jaer vastgesteld, maer door verhinderende beletsels tot hier toe vertraegd, en ik vleie my, dat onder de ingekomen andwoorden, op de Prijsvraeg, door Uwe Wel-Edelheden in 't Jaer 1777. voorgesteld, over 't Verband der Dichtkunst en Welspreekendheid met de Wijsbegeerte, wel een zat gevonden worden, 't welk Uwe Gecommitteerden den beloofden eereprijs zullen waerdig keuren, 't welk niet alleen een nieuwe aenwinst voor onzen voorraed verschaffen zal, maer ook met de bevordering van nuttige kundigheden tevens den roem deezer Maetschappye zal kunnen vergrooten; inzonderheid, wanneer ook in 't vervolg de uitgeschrevene Prijsvraegen verstandige en oordeelkundige liefhebbers mogen opwekken, om aen de prijswaerdige oogmerken dier opgaeve, ten nutte der Nederlandsche Letterkunde, te beantwoorden. En, wordt het voorstel der verkiezinge van eenige nieuwe Leden, door achtenswaerdige Mannen aen deeze Maetschappye gedaen, en in den brief van beschryving vermeld, door de keuze van Uwe Wel-Edelheden bevestigd, wy moogen een wenschelijk voordeel daer uit te gemoete zien, en eenige vergoeding verwagten van 't verlies dier waerdige en werkzaeme Leden wier ontydig afsterven Uwe Wel-Edelheden is medegedeeld, en wier gemis met zoo veel recht van deeze Letterkundige Maetschappy als van de Burgery van Gouda en Kerkgemeente van 's Hertogenbosch betreurd wordt.
Het hoopend vooruitzicht deezer gebeurtenissen vervult my met een bly genoegen, en boezemt my dat vertrouwen in, dat het ook uwen beproefden yver voor de welvaert deezer Maetschappye, in de raedpleegingen van deezen dag, zal aenscherpen, en tevens Uwe Wel-Edelheden zal doen bewilligen in een noodzakelijk verzoek, om mijn onvermogen in den post, welken ik bekleede, door uwe toegeevendheid en vriendelyke ondersteuning te hulpe te komen. Is er toch iet, het welk in staet is, om de vergenoeging, welke ik gevoele, te belemmeren, 't is de bewustheid van myne onbedreevenheid tot het werk, door Uwe Wel-Edelheden my in 't verleden Jaer opgedrae- | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+gen, waer van ik nu, in den kring van zoo veele aenzienlyke Letterkenners, al de zwaerte gevoele, en voor welken last ik zekerlijk bezwyken zou, indien ik geene toevlucht hadde tot Uwe edelmoedige inschikkelijkheid en veel vermogende hulpe, van welke ik hoope, dat dezelve mijn gebrek gunstig verschoonen, en my tevens vriendelijk ondersteunen zullen, in verwachting dat ik deezen dag de waerdigheid van Voorzitter deezer Maetschappye, die in mijn persoon zoo kwalijk geplaetst is, aen een ervarener en bekwamer Medelid zal mogen overdraegen.
Voor het overige, Wel-Edele Heeren! (want waerom zoude ik door een ongeschikte reden uwe ooren langer verveelen, en uwe verlangens naer gewichtiger bezigheden ophouden?) is mijn wensch, dat uwe raedpleegingen mogen voorspoedig zijn, en uwe besluiten den luister der Nederlandsche Letterkunde, en den opbouw deezer aenzienlyke Maetschappye zullen helpen bevorderen.
De Sekretaris las de Handelingen der Maatschappye, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering; en die der Maandelijksche Vergadering van den 7den van Hooimaand werden goedgekeurd; Ingevolge dezelve bedankte de President den Heer Calkoen voor zyne Verhandeling over het voorkomen en straffen der Misdaden, der Maatschappye ten geschenke gezonden: en den Heer Huisinga Bakker, voor zyne ingeleverde aanteekeningen, ten dienste van het Woordenboek. Hy gaf wyders der Vergadering in overweging, dewijl de Verhandeling van den Heer Huisinga Bakker, over den Trant der Nederduitsche Verzen, ten tweeden male by de Heeren Gekommitteerden rond geweest, en by de Maatschappy te rug ontvangen was, nadat de Brief van beschryving was afgezonden, en dus de Heeren Gekommitteerden niet hadden kunnen verzocht worden hunne Stembriefjes thands in te leveren, of men daar mede zoude wachten tot het volgend Jaar, dan of men zoude goedvinden de Maandelijksche Vergadering te machtigen, om de Stembriefjes der Heeren Gekommitteerden intezamelen, en, alle ingekomen zijnde, te openen, en de Verhandeling, met eene meerderheid van twee derde deelen der Stemmen goedgekeurd zijnde, te laten aanteekenen om gedrukt te worden. Men besloot de Maandelijksche Vergadering te machtigen gelijk de President had voorgesteld.
De Sekretaris berichtte ontvangen te hebben, en las der Vergadering voor, een Brief van den Heer van Halsema, waarin hy der Maatschappye kennis gaf, dat hy het voorstel, om een idioticon der aloude Friesche tale optestellen, schoon niet onaanneemlijk, echter voor het tegenwoordige, uit hoofde van verscheide bezigheden, niet dorst op zich nemen: dat hy reeds, in vroeger dagen, een naamlijst van de zwaarste verouderde woorden, tot zijn eigen gebruik, had vervaardigd, welke, allengs aangegroeid zijnde, met den tijd door hem zoude worden uitgegeven; doch dat er noch eenige werken, ter nadere voltoojing noodzakelijk, ter drukperse waren, welker uitgave hy raadzaamst oordeelde intewachten: wyders, dat hy de toegezegde uittreksels van oude woorden uit de Werkjes van Doede van Amsweer, eerstdaags, aan de Maande- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+lijksche Vergadering zoude bezorgen. Voor het overige zond hy zyne Toelagen voor de Jaren 1778 en 1779. Den Briefschryver werd verzocht, by de eerste gelegenheid van schryven aan den Heer van Halsema, Hem te bedanken, zijn quitantie te zenden, en de belangen der Nederlandsche Letterkunde, by aanhoudendheid, in zijn gunstig aandenken te bevelen.
De Opziener over het uitgeven der Stukken berichtte, dat met het drukken van het Vijfde Deel der Werken van onze Maatschappy, waartoe de vorige Jaarlijksche Vergadering besloten had, door verscheide beletselen, nog weinig voortgang gemaakt was, doch nam op zich om, zoo veel mogelijk was, het werk te bevorderen.
Door den President in omvrage gebracht zijnde, of iemand der tegenwoordig zijnde Leden iets had voortestellen, werd door den Heer Fontein der Vergadering medegedeeld, uit naam van den Heer Agge Roskam Kool, eene derde verzameling van Noordhollandsche woorden, om by de vorige verzamelingen gevoegd te worden, ten welken einde dezelve aan den Heer N. Hinlópen, ter hand gesteld werd, nadat den Heer Fontein verzocht was om den Heer Kool, uit naam der Maatschappye te bedanken.
De Heer Calkoen berichtte der Vergadering, dat hy door veele en onverwachte bezigheden verhinderd was geworden, om zijne Verhandeling, dienende ten onderzoek wanneer het Graaflijk gezag in deze Landen heeft opgehouden, te voltooijen, en dat hy dezelve, eerlang, en vastelijk voor het einde van Slachtmaand, den Briefschryver hoopte toetezenden; de Heer Calkoen werd voor zyne toezegging bedankt.
Men ging over tot de Punten, in den Brief van Beschryving, tot de raadplegingen dezer Vergaderinge, voorgesteld.
Op het eerste Punt las de Sekretaris het verslag der Maandelijksche Vergadering, wegens het Woordenboek der Maatschappye, als volgt.
‘De Maandelijksche Vergadering heeft het genoegen aan deze Vergadering te berichten, dat de voorbeelden en taalkundige aanteekeningen uit het Woordenboek van Kiliaan van den Heer N. Hinlópen zijn afgeschreven, en dat het Boek aan dien Heer met dankzegging te rug bezorgd is: dat ook de Verzameling van Noordhollandsche Woorden op het Alphabeth gebracht en ter verdere aanvulling aan de Noordhollandsche Heeren gezonden is.
Wyders, dat de Heer de Malnoë de goedheid gehad heeft aan de Maatschappy inteleveren eene verzameling van Overysselsche, en ook eenige Friesche Woorden, by ons niet in gebruik, door hem van tijd tot tijd aangeteekend, welke verzameling, door den Heer Scholten nagezien, en met eenige aanteekeningen en vermeerderingen verrijkt, gevoegd is by de verzameling van Overysselsche Woorden welke de Heer van Engelen te vooren heeft ingeleverd; dat die twee verzamelingen, op het Alphabeth gebracht, op verzoek van den Heer J.A. de Vos van Steenwijk van Oldenhof by Vollenhoven aan hem gezonden zijn, en | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ dat die Heer dezelve met eenige aanmerkingen en byvoegsels aan de Maatschappy heeft doen toekomen.’
‘Voor het overige, dat de Maatschappy ontvangen heeft van den Heer van Lelyveld een exemplaar van P.C. Hoofts Nederlandsche Historien 1677. waarin hy alle de woorden, welke hem aanteekenings waardig zijn voorgekomen, onderschrapt heeft, om verders door onzen Loonschryver op octavo blaadtjes gebracht te worden; van den Heer Fortman, een verzameling van excerpten uit den Delftschen Bybel 1477 om mede op octavo blaadtjes gebracht te worden; en van den Heer Schultens, ingevolge de beloften door zynen Vader aan de Maatschappy gedaan, een aantal excerpten en eenige boeken, waar in de aanteekenenswaardige woorden met de pen onderschrapt zijn; welk een en ander thands ten meesten nutte voor de Maatschappy wordt afgeschreven, waarvan nader bericht zal gegeven worden: laatstelijk van den Heer Huisinga Bakker eenige excerpten uit Roemer Visschers Quicken, Sinnepoppen enz. Camphuizens Rymen en Psalmen, om in het Woordenboek van Halma gebracht te worden.
Met genoegen vernam men, dat de voorraad meer en meer begon toe te nemen, en bedankte de Maandelijksche Vergadering voor het Verslag.
Eer men overging tot het tweede Punt, verzocht de Heer van Lelyveld vryheid om de Vergadering te erinneren het 22ste Lid van het Ontwerp der Maatschappye tot het vervaardigen van ons Woordenboek; gaf te kennen, voornemens te zijn om eene nieuwe uitgave van Huydecopers Proeve van Taal en Dichtkunde, met byvoegsels en aanmerkingen vermeerderd, in 't licht te geven; en verzocht de vryheid te erlangen om, uit den voorraad der Maatschappye, zoodanige aanteekeningen en voorbeelden afteschryven, als hy tot dat gebruik daarin zoude vinden; met byvoeging, dat hy niet zoude nalaten, in de voorreden van deze uitgave, of waar hy het voeglijkst zou meenen, daarvan erkentlyke melding te maken. Het 22ste Lid voorgelezen zijnde werd zijn verzoek toegestaan.
Ter voldoening aan het tweede Punt, deden Heeren Gekommitteerden mondeling verslag, dat de Wetten met opzicht tot de beschaving der Vragen, welke de Maatschappy ter beantwoordinge zal voorstellen, geplaatst in de Handelingen der laatstgehoudene Jaarl. Vergadering bl. 4. overeenkomen met den zin van het Ontwerp, te vinden in de Handel. der Jaarl. Vergadering 1778. bl. 9-11. De Heeren Gekommitteerden werden voor hun verslag bedankt, en de Vergadering besloot deze Wetten, by voorraad, vasttestellen, doch voor eerst nog niet in de Wetten intevoegen, tot dat men, na de ondervinding van eenige Jaren, zoude gezien hebben, of daarin ook eenige veranderingen behoorden gemaakt te worden; Wyders werd vastgesteld, dat men voortaan Jaarlijks, in den Brief van Beschryving, by het punt 't welk dit Jaar het vijfde was, de gekozene Vraag woordelijk zoude laten drukken, en de Heeren dier Commissie verzoeken om de bedenkingen, welke zy daar op, of zelf gemaakt, of van andere Leden der Maatschappye ontvangen, mochten heb- | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ben, drie weken voor het houden der Jaarlijksche Vergadering mede te deelen aan den eersten Gekommitteerden, daar te noemen.
Ingevolge van het derde Punt zijn de Heeren N. Hinlópen en Oosterdijk, benevens den Sekretaris benoemd, tot het openen van de Stembriefjes der Heeren Gekommitteerden, ter beoordeelinge van de ingekomen antwoorden op de Vraag, in het Jaar 1777 opgegeven: ‘Hebben de Dichtkunst en Welsprekendheid verband met de Wijsbegeerte? en welk nut brengt dezelve aan de eene en de andere toe’? Uit naam dier Commissie heeft de Sekretaris aan de Vergadering bericht, dat de stemmen der Gekommitteerden bevonden waren gelijk te staan, voor twee Verhandelingen, zoo ten aanzien van den Prijs, als om mede gedrukt te worden; Hy verzocht her besluit der Vergadering te mogen weten wat de Commissie in dit geval behoorde te doen. Na dat de 27 en 28ste der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven, overwogen waren, werd besloten, de beide Verhandelingen te bekroonen, en uittegeven naar de orde des tijds, waar in ze by de Maatschappy zijn ingekomen; wyders in deze Vergadering door het lot te beslissen aan welken Schryver de Gouden Penning zoude te beurt vallen; en aan den anderen Schryver de keuze te laten om onbekend te blyven, of der Maatschappye vryheid te verleenen om zijn verzegeld briefje te openen, en zynen naam aan het algemeen bekend te maken en aan 't hoofd zyner Verhandeling te doen drukken. De Vergadering verzocht de Commissie om de zinspreuken dier twee Verhandelingen, ieder op een afzonderlyk briefje te stellen, en dezelve, even eens gevouwen, den President aantebieden, om den Gouden Penning toetewyzen aan den geen wiens zinspreuk eerst zoude worden getrokken: het welk verricht zijnde las de President de Zinspreuk Ut studio majore petant Helicona virentem! Het verzegeld briefje, met deze Spreuk geteekend, door den President geopend zijnde, werd daarin gevonden ‘Willem Bilderdijk te Amsterdam, Medelid van het Taal en Dichtlievend Genootschap, Kunst wordt door arbeid verkregen te Leyden. Den Briefschryver werd verzocht den Heer Bilderdijk hier van kennis te geven, en men besloot dezen naam met het Jaartal aan den Heer van Calkar optegeven, om op den reeds gemunten Penning in de Laurierkrans gegraveerd te worden; Vervolgens las de President de Zinspreuk van het tweede briefje - Ergo fungar vice cotis, acutum Den Sekretaris werd gelast, in de Leydsche Nederduitsche en Fransche Couranten, als mede in het Programma, den Schryver dier Verhandeling | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ te verzoeken, ingevalle hy zal goedvinden zich bekend te maken, zulks te doen voor den 15den van Herfstmaand dezes Jaars aan den Sekretaris of Briefschryver. Zijn verzegeld briefje werd in de Sekretarie weggelegd, en de overige ongeopend verbrand.
Wyders besloot men eene Commissie te benoemen om aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voortedragen de veranderingen, welke zy zal oordeelen dat in de 27 en 28ste of eenige andere der Wetten volgens welke de Maatschappy naar enen Prijs laat schryven, uit hoofde van het thands voorgevallene, behoore gemaakt te worden. Tot deze Commissie werden benoemd de Heeren Fontein, Calkoen, N. Hinlópen, Valk en de Malnoë, benevens den President en Sekretaris.
Ingevolge van het vierde Punt werden de Heeren Fontein en Oosterdijk, benevens den Sekretaris, benoemd, tot het openen van de Stembriefjes der Heeren Gekommitteerden, tot het beoordeelen van het ingekomen antwoord op de Vraag in het Jaar 1776, ten tweeden male, opgegeven: ‘In hoe verre kan men, uit de overblijfsels van het Moesogottisch en Angelsaxisch, tot opheldering der Oudheid van het Nederduitsch aantoonen, dat de grond onzer Tale in de bovengemelde te vinden is’. De Sekretaris heeft uit naam dier Commissie aan de Vergadering bericht, dat aan de Latijnsche Verhandeling met de Zinspreuk, Terque novas circum felix eat hostia fruges den Prijs niet toegewezen is; doch dat der Commissie uit eenige Stembriefjes gebleken was, dat er veel goeds in die Verhandeling gevonden werd, en eenige Gekommitteerden geoordeeld hadden, dat dezelve waardig was gedrukt te worden, en verzocht dierhalven der Vergadering, dat de Commissie deswegens met den Heer N. Hinlópen, een der Gekommitteerden, in deze Vergadering tegenwoordig, mochte raadplegen, ten einde een voorstel nopens deze Verhandeling te doen; het welk toegestaan en verricht zijnde, heeft de Commissie aan de Vergadering voorgesteld, om deze Verhandeling, schoon aan het oogmerk der Maatschappye niet beantwoordende, echter, om derzelver verdiensten, in het Nederduitsch vertaald, in de Werken der Maatschappye uittegeven, met den naam van den Schryver, indien hy zal goedvinden dien aan de Maatschappy, voor het einde dezes Jaars, bekend te maken; welk voorstel door de Vergadering is goedgekeurd. Den Sekretaris werd verzocht het verzegeld briefje in de Sekretarie te bewaren, en in het Programma en de gemelde Couranten van het besluit nopens deze Verhandeling bericht te geven, met byvoeging, dat ingevalle de Schryver mochte verlangen, dat zyne Latijnsche Verhandeling nevens de Nederduitsche vertaling gedrukt wierde, hy zulks, voor het einde dezes Jaars, aan den Sekretaris of Briefschryver behoort te melden.
De President stelde der Vergadering voor, om deze Verhandeling, door | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ eene bekwame hand, in het Nederduitsch te laten vertalen, welk voorstel werd goedgekeurd. Men besloot den Heer Fortman door den Briefschryver op het vriendelijkst te verzoeken deze Commissie op zich te nemen. De Heer N. Hinlópen gaf der Vergadering te kennen, vry wat moeilijkheid in het lezen dier Latijnsche Verhandeling, uit hoofde van de vreemde vorm van sommige Letters, gevonden te hebben, en stelde der Vergadering voor, om zoodanige Verhandelingen, welke niet leesbaar genoeg geschreven waren, ten koste der Maatschappye, door bezorging der Maandelijksche Vergadering, te doen afschryven. De Sekretaris erinnerde der Vergadering, dat in de 22ste der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar enen Prijs laat schryven, bepaald is, om de ingekomene Verhandelingen, welke van den eenen Gekommitteerden aan den anderen verzonden worden, in den verzegelden omslag, ongeopend, te bezorgen aan den genen, die aan het hoofd der Naamlijst geplaatst is. Men besloot den eerst-gestelden of op hem volgende Heeren Gekommitteerden te machtigen, om Verhandelingen, welke bevonden werden niet duidelijk genoeg geschreven te zijn, ten koste der Maatschappye, te laten afschryven.
Ter voldoening aan het vijfde Punt van den Brief van Beschryving, deden de Heeren Gekommitteerden verslag nopens de bedenkingen op de Vrage, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering gekozen. Men besloot, tot een onderwerp om naar enen Prijs te laten schryven, op te geven ‘Een Lofrede op de Unie van Utrecht: inteleveren voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1782. Tot het beoordeelen der inkomende Lofredenen werden, ingevolge het sesde Punt, tot Gekommitteerden verkozen de Heeren Fontein, Lubling, Engelberts, Kreet, van Lelyveld, van Engelen, en Huisinga Bakker.
Het zevende Punt in overweging genomen zijnde, is verkozen tot een onderwerp om naar een Prijs te laten schryven, ten einde vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering van 1781, uit de Oudheid en Historiekunde:
‘Dewijl de Hollandsche Steden, onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zoo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelve nevens de Edelen en Raden gemeld vindt, zoo tot het beramen der zaken als het bezegelen der brieven, is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geoefend hebben, ontstaan?
Tot Gekommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op dit gekozen onderwerp te ontvangen, en benevens hun eigen bedenkingen, aan de Jaarlijksche Vergadering van 1781. voortedragen, zijn, ingevolge van het achtste Punt, benoemd de Heeren de Malnoë, Tollozan, Calkoen, Twent en N. Hinlópen.
Op het negende Punt werd besloten om in de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar enen Prijs zal laten schryven, Wet XII en XIII. dus te stellen. | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+XII. De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Taal, doch Dichtstukken en Proeven van Welsprekendheid in het Nederduitsch.
XIII. Dezelve moeten, met eene duidelyke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven, en ieder met een Zinspreuk geteekend zijn.
Den Sekretaris is verzocht deze veranderingen aanteteekenen in het afdruksel der Wetten, ter Sekretarie berustende.
Het tiende Punt werd in overweging genomen, en de Maandelijksche Vergadering gemachtigd, om, ten dienste van het Woordenboek, zoodanige boeken aan te koopen, als zy raadzaam zal oordeelen, echter niet te gaan boven de somma van driehonderd Guldens, en der volgende Jaarlijksche Vergadering van hunne verrichtingen verslag te doen.
Ingevolge van het elfde Punt werden tot Leden der Maatschappye verkozen,
De Wel-Eerw. Heer Lambertus van Bolhuis, Predikant te Oostwold in den Oldambte.
De Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Gerhard Dumbar, Sekretaris der Stad Deventer, Lid van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Konsten en Wetenschappen, en van het Groningsche Genootschap, pro excolendo jure patrio.
De Wel-Ed. Heer Jeronimo de Bosch, Eerste Klerk ter Sekretarie der Stad Amsterdam, Lid van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen te Haarlem, en Sekretaris van de Maatschappye ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam.
Den Briefschryver werd verzocht die Heeren van deze verkiezing kennis te geven, en na het bekomen van hun toestemmend antwoord, aan ieder een Diploma, door den President en Sekretaris geteekend, benevens een afdruksel der Wetten, en een Naamlijst der Leden te bezorgen.
Op het twaalfde Punt werd besloten, aan de Maandelijksche Vergadering, voor dit Jaar, de vryheid te verleenen, om zoodanige Heeren, binnen Leyden woonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy ter bevordering van het oogmerk der Maatschappye, geschikt zal oordeelen.
Ter voldoening aan het dertiende Punt werd de Rekening van den Penningmeester opgenomen, en bevonden, dat de ontvang der Rekening bedroeg vijftienhonderd acht guldens tien stuivers en twaalf penningen, en de uitgaaf zeven honderd een en negentig guldens zeventien stuivers en vier penningen; zoo dat er nog in kas bevonden werden zeven honderd sestien guldens dertien stuivers en acht penningen; bedragende de onbetaalde Toelagen een somma van acht honderd en veertig guldens, en dus met het geen in Kas is, een Capitaal van vijftien honderd ses en vijftig guldens dertien stuivers en acht penningen. De Rekening, nagezien en goedgekeurd zijnde, werd door den President en | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ de Heeren N. Hinlópen en Fontein onderteekend, en de Penningmeester voor zyne trouwe waarneming bedankt.
Na enige raadplegingen op het veertiende Punt werden de Toelagen voor dit Jaar bepaald op zeven guldens.
In gevolge van het vijftiende Punt werden verkozen tot President de Heer van Assendelft; tot Sekretaris de Heer van Lelyveld; tot Briefschryver de Heer van den Bosch; tot Opziener over het uitgeven der stukken, de Heer de Malnoë; en tot Penningmeester de Heer Valk.
Op het sestiende of laatste Punt, berichtte de President, dat dewijl er dit Jaar geene Verhandelingen zijn ingezonden, geene Gekommitteerden behoefden benoemd te worden.
Voor het overige werd besloten, om in de Leydsche Nederduitsche en Fransche Couranten, by wyze van nieuwstyding, aan het algemeen bekend te maken, welke Heeren in deze Vergadering tot Leden der Maatschappye verkozen zijn, als mede opgave te doen van het geen ten opzichte der Prijsverhandelingen besloten en verricht is.
Der Maandelijksche Vergadering werd aanbevolen om het Programma optestellen en zoo veel mogelijk in en buiten ons Vaderland bekend te doen worden.
Laatstelijk werden aan den Penningmeester betaald de Toelagen van den Heer van Halsema voor de Jaren 1778 en 79. van den Heer van Goens voor de Jaren 1776, 77 en 78. van de Heeren van Assendelft en Scholten voor het Jaar 1779. van de Heeren Calkoen, van Lennep, en Oosterdyk voor de Jaren 1779 en 80. van de Heeren van Engelen, Fontein, C. Boers J.Z., Baron van der Does, Heere van Noordwijk, Dibbetz, N. Hinlópen, de Malnoë, Huisinga Bakker, Lubling, Roullaud, van Lelyveld, van der Pot, en Valk voor het Jaar 1780.
(is geteekend)
A.v. ASSENDELFT.
Het voorenstaande komt overeen met het Boek der Handelingen der Maatschappye.
[Fr. van Lelyveld] |
|