Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1779
(1779)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag den 14den van Hooimaand 1779. des morgens ten negen uren, en vervolgd des namiddags ten drie uren.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, Anthony Cornelis de Malnoë]De Vergadering werd met een korte aanspraak ge-opend door den Heer de Malnoë, in de Vergadering van Zomermaand laatstleden, tot President verkozen, in de plaats van den Heer Twent, die, by eenen Brief, der Maatschappye kennis gegeven had, dat hy door verscheide beletselen verhinderd was dien post langer waar te nemen.
De Sekretaris las de Handelingen der Maatschappye, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering.
Hy berichtte ontvangen te hebben, en las der Vergadering voor, eenen Brief van den Heer van Halsema, ten geleide van deszelfs Verhandeling over den Staat en Regeeringsvorm der Ommelanden, uitmakende het tweede deel der Verhandelingen van het Genootschap te Groningen, pro excolendo iure patrio, ten geschenke voor de Maatschappy; als mede van een Naamlijst van eenige verouderde woorden, voorkomende in 't Oldeambster Landrecht, uitgegeven 1618, gedrukt te Groningen 1650; en in 't Westerwoldinger Landrecht, in | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ orde gebracht 1567, gedrukt te Groningen 1700, vergeleken met het oude Landrecht van 1470, waar naar het nieuwe genoegzaam woordelijk is ingericht. Ook berichtte die Heer thands bezig te zijn, aan het excerpeeren van de Werkjes van Doede van Amsweer, eenen Ommelander, die op 't uitgaan der sestiende eeuw gebloeid heeft, en nog aan te houden, met het opteekenen van de Spreektaal der Ommelanden; biedende zich wyders aan, indien hy in de oude Friesche tale, welke hy zich door eene langdurige oefening eigen gemaakt heeft, ten dienste van het Woordenboek van nut konde wezen. Voor het overige zond Hy zyne Toelagen voor de Jaren 1775. 76. en 77. en stelde voor, tot Lid dezer Maatschappye, den Wel-Eerw. Heer Lambertus van Bolhuis, Predikant tot Oostwolt in den Olde Ambt, eenen Taalkundigen, die zich reeds eenigen roem verworven heeft, door deszelfs aanteekeningen op de Spraakkunst van R. Stijl, gedrukt te Groningen 1778. Den Briefschryver werd verzocht, den Heer van Halsema, voor het een en ander, op de vriendelijkste wyze, te bedanken, en de belangen der Maatschappye, by aanhoudendheid, in zijn gunstig aandenken te bevelen. Men besloot deszelfs aanbod, nopens de Friesche Tale, ten dienste van het Woordenboek, in nadere overweging te nemen, wanneer men tot de raadpleging over het negende Punt van den Brief van Beschryving zou gekomen zijn. Den Sekretaris werd verzocht, het toegezonden Boekdeel in de Kas te plaatsen; de Naamlijst der oude woorden in het Woordenboek van Halma te laten brengen; en den Heer van Bolhuis, in den Brief van Beschryving tot de volgende Jaarlijksche Vergadering, voor te dragen.
Door den President in omvrage gebracht zijnde, of iemand der tegenwoordig zijnde Leden iets had voor te stellen, gaf de Heer Huisinga Bakker te kennen, dat hy ontworpen had eene Beschouwing van den ouden gebrekkigen, en sedert verbeterden, en vastgestelden Trant onzer Nederduitsche Verzen, en dat hy voorgenomen had, dit stukje heden der Maatschappye aan te bieden; doch dat eene invallende ziekte hem had verhinderd het zelve geheel af te schryven. Ook berichtte de Heer Calkoen der Vergadering, dat hy binnen korte, voor de Maatschappy, zoude in gereedheid hebben eene Verhandeling, dienende ten onderzoek, wanneer het Graaflijk gezag in deze Landen heeft opgehouden. Die beide Heeren verzochten, dat men in deze Vergadering, by de behandeling van het 15de Punt van den Brief van Beschryving, Gekommitteerden tot ieder dezer Stukken geliefde te benoemen: waar toe besloten is. De Heeren Huisinga Bakker en Calkoen hebben op zich genomen, om, zoo dra het hun mogelijk zal zijn, hunne Verhandeling aan den Briefschryver te zullen zenden.
Vervolgens ging men over tot de Punten, in den Brief van Beschryving, tot de raadplegingen dezer Vergadering, voorgesteld.
Op het eerste Punt las de Sekretaris het Verslag der Maandelijksche | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ Vergadering, wegens het Woordenboek der Maatschappye, zijnde als volgt:
‘De Maandelijksche Vergadering heeft het genoegen aan deze Vergadering te berichten, dat de Verzameling uit de Keuren van Hoorn, in het vorig Verslag vermeld, op Octavo blaadjes, en de aanteekeningen uit Vollenhovens Heerlijkh. der Rechtvaardigen, en uit Oudaans Roomsche Mogenheid, in het Woordenboek van Halma gebracht zijn; en dat de Verzameling van Overysselsche woorden, door den Heer Scholten, is nagezien, en met verscheide aanteekeningen en ophelderingen vermeerderd; en dat de Verzameling van Vlaamsche woorden, en die van Noordhollandsche woorden, binnen korte, op het Alphabeth gebracht zullen zijn.
Sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering heeft de Maatschappy ontvangen van den Heer N. Hinlópen deszelfs Woordenboek van Kiliaan, met wit papier doorschoten en verrijkt met veele voorbeelden en Taalkundige aanteekeningen, welke door den Heer Blom op Octavo blaadjes gebracht worden; zullende, zoo dra deze arbeid verricht is, het Boek zelf aan den Heer Hinlópen, met dankzegging, te rug bezorgd worden.
Ook heeft de Maatschappy, in de Maandelijksche Vergadering van Wintermaand des vorigen Jaars, de gunstige toezegging ontvangen van den Heer Schultens, tegenwoordig Lid dezer Maatschappye, om de mondelinge beloften van wylen zynen Vader, aan de Maatschappy gedaan, met alle toegenegenheid te vervullen, en deszelfs nagelaten aanteekeningen en excerpten, betreklijk de Nederd. Taal, aan de Maatschappy te verleenen, om door dezelve, ten dienste van ons Woordenboek, op Octavo blaadjes, of in het Woordenboek van Halma gebracht te worden; zullende de Maatschappy de boeken, daar dezelve in gevonden mogen worden, met dankzegging te rug bezorgen.
Voor het overige heeft de Maandelijksche Vergadering het genoegen van te berichten, dat de arbeid van den Heer Blom op Melis Stoke, in het Verslag des vorigen Jaars breeder vermeld, geheel volbracht, en, volgens besluit der laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, gezonden is aan den Heer N. Hinlópen, die de goedheid zal hebben, om, benevens den Heer Fortman, hier mede naar bevind van zaken te handelen; hebbende reeds de Heer Hinlópen zijn oordeel in dezer voege gemeld. “Ik hebbe de excerpten van den Heer Blom op verscheidene plaatsen gelezen, met Melis Stoke vergeleken, ook met de aanteekeningen van den Heer Huydecoper: Ik hebbe die, zoo verre ik ze gezien hebbe, zoodanig bevonden, dat ikoordeele, dat de Heer Blom tot het uittrekken met vrucht gebruikt kan worden. Daar is in de excerpten veel naauwkeurigheids, en, schoon 'er hier of daar iets voorby gezien is, is het zelve van geen belang. Misschien zou in het vervolg het een of ander | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ wat bekort kunnen worden. Ik wenschte ook, dat hy een weinig netter en ook wat ruimer schreef.”
De Maandelijksche Vergadering werd voor hun Verslag bedankt, met toewensching, dat de werkzaamheid der Taalkundige Leden onzer Maatschappye zoodanig mocht aanwakkeren, dat men, door elkanders iever aangespoord, eene wederkeerige nuttigheid van de gezamenlyke poogingen erlangen mocht.
Ter voldoening aan het tweede Punt las de Sekretaris het volgend Verslag:
‘De Gekommitteerden tot het nagaan en opgeven der veranderingen, welke in de Wetten der Maatschappye moeten gemaakt worden, uit hoofde van zekere schikkingen omtrent de beschaving der Vragen, welke de Maatschappy ter beantwoordinge zal voorstellen, by voorraad vastgesteld in de Jaarlijksche Vergadering, gehouden den 14den van Hooimaand des Jaars 1778, hebben de eer van te rapporteren, dat, huns oordeels, by de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs zal laten schryven, deze nieuwe Wetten, behooren gevoegd te worden.
Zy kunnen gevoeglijk agter de Negende Wet volgen. In dezelve staat: ‘De Jaarlijksche Vergadering zal bepalen uit welk gedeelte een Onderwerp zal voorgesteld worden, waarna zy, uit de voorgedragene Onderwerpen, de keuze doen zal.’ ‘De nieuwe Wetten moeten, onmiddelijk na deze, in de volgende orde, geplaatst worden.
Zy zal geen Onderwerp aan het Algemeen bekend maken, dan een Jaar na dat het zal gekozen zijn.
In iedere Jaarlijksche Vergadering zal eene kommissie, bestaande uit vijf Leden der Maatschappye, benoemd worden, aan een van welke ieder Lid de bedenkingen, die hy op het gekozen Onderwerp mogt hebben, zal mededeelen, voor den eersten van Wintermaand van dat Jaar, waar in het zelve zal gekozen zijn.
Die Gekommitteerden zullen, in de eerst volgende Jaarlijksche Vergadering, verslag doen van de bedenkingen, welke aan hun medegedeeld, of door hun zelven gemaakt zullen zijn.
Zy zullen ook de veranderingen, die, huns oordeels, in het gekozen Onderwerp zullen behooren gemaakt te worden, aan de Jaarlijksche Vergadering voordragen.
In de Jaarlijksche Vergadering zal, by meerderheid van stemmen, besloten worden, of het gekozen Onderwerp, zoo als het in den Brief van Beschryvinge was opgegeven, vastgesteld zal worden; dan, of de | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ veranderingen, door de Gekommitteerden voorgesteld, in het zelve zullen gemaakt worden.
Indien 'er geene bedenkingen zullen gemaakt zijn, dan zal het Onderwerp, zoo als het in den Brief van Beschryvinge was voorgedragen, door de Jaarlijksche Vergadering worden vastgesteld.
In de Jaarlijksche Vergadering zullen geene mondelinge bedenkingen van eenig Lid, over het gekozen Onderwerp, worden aangenomen, ten ware dezelve, met eenparigheid van stemmen, mochten goedgekeurd worden.’
De Vergadering bedankte de Heeren Gekommitteerden, voor hun Verslag, en benoemde de Heeren van Assendelft, Kreet, Calkoen en van den Bosch, om de voorgestelde Wetten te onderzoeken, en der Maatschappye te berichten, of dezelve overëenkomen, met den zin van het Ontwerp, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, by voorraad, vastgesteld.
Tot het openen van de stembriefjes der Heeren Gekommitteerden, ter beöordeelinge der Verhandeling van den Heer van Wyn, over Heer Nicolaas van Putten; enz. in gevolge van het derde Punt, zijn verkozen de Heeren Kreet en van Spaan, benevens den Sekretaris, welke der Vergaderinge bericht hebben, dat deze Verhandeling met de Bylage waardig gekeurd is, om in de Werken der Maatschappye gedrukt te worden: 't welk door de Vergadering is goedgekeurd; zijnde den Briefschryver verzocht, om den Heere van Wyn hier van kennis te geven.
In gevolge van het vierde Punt zijn de Heeren Kreet en van Spaan, benevens den Sekretaris, benoemd, tot het openen van de stembriefjes der Heeren Gekommitteerden, ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen, over de vereischten van een Lofreden: welke Heeren aan de Vergadering bekend gemaakt hebben, dat de Latijnsche Verhandeling, met de Zinspreuk: Laudataque virtus den Prijs waardig ge-oordeeld is; 't welk door de Vergadering werd goedgekeurd. Het verzegeld Briefje, met deze Spreuk geteekend, geöpend zijnde, is der Vergaderinge gebleken, dat de Schryver van die Verhandeling was de Wel Ed. Heer Jeronimo de Bosch Jeronimosz. Eerste Clercq ter Secretarie der Stad Amsterdam, Lid van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen te Haarlem, en Sekretaris van de Maatschappy ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam; aan welken Heer de Maatschappy den gouden Penning heeft toegewezen; zijnde den Briefschryver verzocht, om den Heer Jeronimo de Bosch hier van kennis te geven; en der Maandelijksche Vergadering aanbevolen, om den Penning te laten vervaardigen, en aan dien Heer te doen toekomen. Voor het overige zijn de Briefjes, tot de andere Ver- | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+handelingen behoorende, ongeöpend verbrand, en de stembriefjes der Heeren Gekommitteerden vernietigd.
Op voorstel van den Heer Valk is besloten, om voortaan, in de Brieven van Beschryving, by de erinnering der Heeren Gekommitteerden, tot het inleveren hunner stembriefjes, over de Verhandelingen, ter beantwoordinge der voorgestelde Vragen, bepaaldelijk te wyzen tot de 23ste en 24ste, vergeleken met de 28ste der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen prijs laat schryven.
De President stelde der Vergadering voor, om de gekroonde Verhandeling, welke in het Latijn geschreven is, en, volgens de 36ste Wet, in het Nederduitsch moet worden uitgegeven, door een bekwame hand te laten vertalen; welk Voorstel is goedgekeurd. De Vergadering verzocht den Heer van den Bosch de goedheid te hebben, om, ten dienste der Maatschappye, die Verhandeling in het Nederduitsch te vertalen. De Heer van den Bosch betuigde zeer genegen te zijn, om, zoo veel in zijn vermogen was, der Maatschappye van nut te wezen; en niet te twyfelen, of hy zou, met alle bereidwilligheid, zoo dra hy die Latijnsche Verhandeling gezien zou hebben, aan het verzoek der tegenwoordig zijnde Heeren voldoen.
Wyders stelde de President der Vergadering voor, of men niet gevoeglijk een aanvang van drukken zou kunnen maken, tot een vijfde Deel van de Werken onzer Maatschappye; welk Voorstel werd goedgekeurd; en is der Maandelijksche Vergadering de bezorging hier van aanbevolen, en verzocht, om, ingevalle de twee goedgekeurde Verhandelingen niet mochten uitlopen tot een bekwaam boekdeel, met de uitgave te wachten tot na de volgende Jaarlijksche Vergadering.
Ter voldoening aan het vijfde Punt van den Brief van Beschryving, las de Sekretaris het Verslag, ingeleverd door den Heer P. Paulus, in naam van alle de Gekommitteerden, nopends de bedenkingen op de Vrage, in de Jaarlijksche Vergadering van 1778. gekozen. In omvrage gebracht zijnde, of het gekozen Onderwerp, zoo als het in den Brief van Beschryving is opgegeven, zal worden vastgesteld; dan of de Veranderingen, door de Gekommitteerden voorgesteld, in het zelve gemaakt zullen worden; heeft de Vergadering tot het eerste besloten; en is gevolgelijk tot een Onderwerp, om naar een Prijs te laten schryven, deze Vraag vastgesteld, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1781. ‘Welk nader licht kan der Geschiedenis van ons Vaderland, betreffende de Invallen en Etablissementen der Noormannen in deze Landen, worden bygezet, voornamelijk uit die Oude Stukken, welke onlangs door de Deenen en Franschen zijn uitgegeven’?
Tot Gekommitteerden, ter beöordeelinge der inkomende Verhandelingen, op deze Vraag, in gevolge van het sesde Punt, zijn benoemd de Hee- | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ren Pestel, Ruhnkenius, Calkoen, Kluit, van de Wall, van Wyn en Valckenaer.
Het zevende Punt in overweging genomen zijnde, is verkozen, tot een Onderwerp om naar een Prijs te laten schryven, ten einde vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering van 1780. De Unie. Een Proeve van Welsprekendheid.
Tot Gekommitteerden, om de Bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op dit gekozen Onderwerp te ontvangen, en, benevens hunne eigen bedenkingen, aan de Jaarlijksche Vergadering van 1780. voor te dragen, in gevolge van het achtste Punt, zijn benoemd, de Heeren Kreet, Engelberts, Fontein, Lublink en van Engelen.
Op het negende Punt las de Sekretaris den Brief van den Heer J.F. Mieg te Heidelberg, behelzende een Voorslag, om een Prijs uit te looven voor het best en volledigst Idioticum Frisicum. Na enige raadplegingen over dit Onderwerp, besloot men, het gunstig aanbod van den Heer van Halsema, nopends de Friesche tale, by deszelfs Brief gedaan, op de minlijkste wyze aan te nemen, en Hem een afschrift van den Brief van den Heer Mieg te zenden; 't welk den Briefschryver werd aanbevolen.
Na het afdoen van het tiende Punt; werd het elfde Punt in overweging genomen; waar op besloten is, aan de Maandelijksche Vergadering, voor dit Jaar, de vryheid te verleenen, om zoodanige Heeren, binnen Leyden woonende, tot Medeleden te verkiezen, als Zy, ter bevordering van het oogmerk der Maatschappye, geschikt zal oordeelen.
In gevolge van het twaalfde Punt, werd de Rekening van den Penningmeester opgenomen, en bevonden, dat de ontvang der Rekening bedroeg veertien honderd negen en tachtig Guldens; en de uitgaaf, ses honderd zeventien Guldens negen Stuivers en vier Penningen; zoo dat 'er nog in kas bevonden werden acht honderd een en zeventig Guldens tien Stuivers en twaalf Penningen; bedragende de onbetaalde Toelagen een somma van acht honderd vijf en zeventig Guldens; en gevolgelijk het gantsche Capitaal der Maatschappye zeventien honderd ses en veertig Guldens tien Stuivers en twaalf Penningen. De Rekening, nagezien en goedgekeurd zijnde, werdt door den President en de Heeren Kreet en van Spaan onderteekend, en de Penningmeester, voor zyne getrouwe waarneming, bedankt.
Na enige raadplegingen op het dertiende Punt, werden de Toelagen voor dit Jaar bepaald op zeven Guldens.
In gevolge van het veertiende Punt, betreffende het aanstellen der Amptenaren, werden verkozen, tot President, den Heer van Assendelft; tot Sekretaris, den Heer van Lelyveld; tot Brieffchryver, den Heer van den Bosch; tot Opziener over het uitgeven der Stukken, den Heer de Malnoë; en tot Penningmeester, den Heer Valk. | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+In gevolge van het vijftiende Punt werden tot Gekommitteerden verkozen, ter beöordeelinge der Verhandeling van den Heer Huisinga Bakker, over den Trant der Nederduitsche Verzen; de Heeren Fontein, Meijer, van Engelen, van den Bosch, van den Berg, en N. Hinlópen: en tot het beöordeelen der Verhandeling van den Heer Calkoen, over het ophouden van het Graaflijk gezag in deze Landen; de Heeren Pestel, van de Spiegel, van Wyn, Cannegieter, van de Wall, en te Water.
Voor het overige erinnerde de President der Vergadering, dat uit de Handelingen, by den aanvang dezer Vergadering voorgelezen, gebleken was, dat het Programma onzer Maatschappye, voorleden Jaar, in de Leydsche Fransche Courant niet geplaatst was; schoon de Jaarlijksche Vergadering besloten had, het zelve daarin te doen stellen; doch, dat de Heer Luzac zwarigheid hier in gemaakt had, uit hoofde van de verbintenis met de andere Heeren Courantiers, en dat hy zelfs daar toe niet genegen scheen, al wilde men de kosten betalen; maar dat hy een Voorslag gedaan had, om Jaarlijks, by wyze van nieuwstyding, de Vraag of Vragen, die, voor de eerste reize, werden opgegeven, in zyne Courant gemeen te maken, en, zoo men het goedvond, ook kennis te geven van de Verhandelingen, die dat Jaar gekroond mochten zijn; en dat de Maandelijksche Vergadering het besluit tot deze Vergadering verschoven had. De Maandelijksche Vergadering werd bedankt, en gemachtigd, om hierin zoodanig te handelen, als Zy zoude meenen ten meesten nutte voor de Maatschappy te verstrekken.
Laatstelijk werden aan den Penningmeester betaald de Toelagen van den Heer Kreet, voor de Jaren 1775, 76, 77, 78 en 79. van den Heer van Halsema, voor de Jaren 1775, 76 en 77. van den Heer Huisinga Bakker, voor de Jaren 1777, 78 en 79. van de Heeren Valckenaer, van Lennep, Scholten, en van Spaan, voor den Jare 1778. van den Heer van Assendelft voor de Jaren 1777 en 78. en van de Heeren van Engelen, Roullaud, Lublink, de Malnoë, Fontein, Kluit, Dibbetz, Baron van der Does, de Bosch, van Lelyveld, van der Pot en Pestel voor den Jare 1779.
(is geteekend)
ANTHONY CORNELIS DE MALNOË.
Het vorenstaande komt overeen met het Boek der Handelingen, berustende onder den Sekretaris
[Fr. van Lelyveld] |
|