Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1778
(1778)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaarlijksche vergadering, gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 14den van Hooimaand 1778. des morgens ten negen uren, en des namiddags ten drie uren vervolgd.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, Hendr. Twent]De Vergadering werd door den President geöpend, met de volgende Aanspraak:
WEL-EDELE HEEREN, HOOG-GEAGTE MEDELEEDEN!
‘Is deze Jaarlijksche Vergadering, in welke ik de Eer heb Uwe Wel-Edelheeden te verwelkoomen, tot dit nuttig oogmerk ingericht, om door verstandige raadgeevingen, en wel-gewikte besluiten, het welzijn, en den voorspoed van deeze loflyke Maatschappy te bevorderen, en zijn deeze ook de opregte, en welmeenende gevoelens van Uwe Wel-Edelheeden, die tot dat heilzaam einde beschreeven en op heden weder alhier verscheenen zijn: zoo zal ik dan ook Uwe Wel-Edelheeden van deze gewigtige beezigheeden met geene lange Aanspraak ophouden: ik vinde my echter verpligt myne hartlijkste dankerkentenisse te betuigen voor het gunstig vertrouwen, waar meede Uwe Wel-Edelheeden my wederom hebben vereerd, daar het Uwe Wel-Edelheeden behaagd heeft, my, in de Jaarlijksche Vergadering van het voorleeden Jaar, door ziekte afweezig zijnde, op nieuw tot President van deze aanzienlyke Maat- | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+schappy te verkiezen, hoe zeer ik gehoopt, en Uwe Wel-Edelheeden op de ernstigste wyze verzogt had, dat Uwe Wel-Edelheeden my van dezen gewigtigen post geliefden te ontslaan; ik vertrouwe dan, Wel-Edele Heeren, dat Uwe Wel-Edelheden deze myne regtmatige begeerte thans zullen gelieven toe te staan, en wensche, dat, door de verkiezing van een bekwamer Lid tot President dezer Maatschappy, derzelver eer, en aanzien bevestigt worden, en die tot een wezenlijk nut voor dezelve verstrekken zal.
Het zoude, Wel-Edele Heeren, een onnoodige tijdsverkwisting zijn, indien ik in den welverdienden lof van de kundige en geleerde Schryvers, wier naarstigheid de uitgave van het Derde Deel van de Werken dezer Maatschappy bewerkt heeft, zoude uitweiden, daar zulks op de laatste Jaarlijksche Vergadering zoo breedvoerig is geschied: Ik kan evenwel niet nalaten den Heere van Engelen, dien ik hier tegenwoordig zie, met den eersten Prijs, door de Maatschappy uitgedeelt, waar mede Zyne uitmuntende beantwoording, op de Vraag in het Jaar 1775 uitgeschreven, naar verdiensten, volgens de Wetten dezer Maatschappye, gekroont is, van harte geluk te wenschen: Ik zoude Uwe Zedigheid kwetzen, zeer Geleerde Heer! indien ik, in uw byzijn, Uwe bekende begaafdheeden roemde; Gaat dus voort, veel Geëerde Konstgenoot! in uwe groote kundigheeden ten nutte van deze Maatschappy te besteeden; laat dezelve nog veele vrugten van uwen Letterkundigen arbeid plukken, en te gelijk de door U behaalde roem nog dagelijks vermeerdert worden.
Eer wy nu tot het aanhooren van de voorleezing der Handelingen van de Maandelijksche Vergaderingen, en tot de raadplegingen van deezen dag overgaan, verzoeke ik den Heere Secretaris, aan de hier tegenwoordig zijnde Heeren te overhandigen, gelijk ook den Heere Briefschryver, aan de afweezende Leeden toe te zenden de Diplomaas, volgens het besluit der Jaarlijksche Vergadering, door de Maandelijksche thans in gereedheid gebragt.’
De Sekretaris overhandigde aan ieder der tegenwoordig zijnde Heeren Leden zijn Diploma, en aan den Briefschryver de overige Diplomaas, om by het zenden der gedrukte Handelingen van deze Vergadering, aan de afwezende Heeren Leden bezorgd te worden.
Vervolgens ging de President op deze wyze voort:
‘Hoe mogen, hoe moeten wy ons verheugen, Wel-Edele Heeren, daar wy dit gezegelde bewijsstuk, waar uit volkomen blijkt, dat wy Leeden zijn van deze Maatschappy, ja, dat meerder is, Leeden van deze door de hoge Overheid goedgekeurde, en door het Doorluchtig Hoofd van dit Gemeenebest beschermde Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, in handen krygen? Welk eene verpligting, Wel-Edele Heeren, voelen wy niet by het inzien van dit Diploma op ons allen te liggen: Welk een iever moet ons niet be- | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+zielen om de verdiensten van die beroemde Mannen te pryzen, die door hunne in de Werken dezer Maatschappy geplaatste Schriften te weeg hebben gebragt, dat deze Voorregten ons geschonken zijn; dat heden ook dit Diploma door eene bevoorregte Maatschappy aan ons gegeven wordt?
Hoe voortreflijk beantwoorden Uwe Wel-Edelheden aan deze verpligting: hoe groot een lof zijn Uwe Wel-Edelheden waardig, Zeer Geleerde Heeren! die, gelijk zoo straks ter uwer eere, en tot verdere aanmoediging, uit het verslag wegens het Woordenboek, blyken zal, der Maatschappye door uwen taalminnenden iever, en achtingswaardige kundigheeden in dit Jaar ook een zeer goeden voorraad van noodige bouwstoffen bezorgd hebben, waar mede het grootsch Gebouw der Nederlandsche Taalkunde eens praalen zal, en waardoor uwe naamen der onstervelijkheid toegewijd zullen worden.
Wel aan dan, Wel-Edele Heeren, Hooggeagte Konstgenoten! dat wy ons verder benaarstigen, om met een onvermoeiden iever den luister dezer Maatschappy te vergrooten, en laat dit Diploma ons een spoor en prikkel zijn, om altijd aan onzen pligt te gedenken, onze Nederlandsche Letterkunde verder uit te breiden, en navolgers te zijn van hun, welker namen by deze Maatschappy, en by alle Liefhebbers van het Vaderland altijd in achtinge zullen blyven.’
De Vergadering bedankte den President voor deze Aanspraak, en verzocht Hem, dezelve aan den Sekretaris ter hand te stellen, om in de Handelingen dezer Vergadering geplaatst te worden; 't welk de President heeft ingewilligd.
De Sekretaris las de Handelingen der Maatschappye, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering.
De President las der Vergadering een Bericht voor, wegens de verplaatsing van de Sekretarie en Vergaderkamer der Maatschappye, met den eersten van Bloeimaand des volgenden Jaars: De Vergadering bedankte den President en de Heeren der Maandelijksche Vergadering, nam genoegen in de gemaakte schikkingen, ten beste der Maatschappye, en besloot, dat dit Bericht in de Handelingen dezer Vergadering zoude geplaatst worden, ten einde alle de Leden der Maatschappye behoorlyke kennis van deze verplaatsing mochten bekomen. Zijnde het Bericht van dezen inhoud:
WEL-EDELE HEEREN!
‘Het heeft U.W.E. behaagd, by de vijfde Wet van het Tweede Hoofdstuk onzer Wetten, aan de Maandelijksche Vergadering de keuze over te laten, in welke plaatse de Vergaderingen, ten koste der Maatschappye, gehouden zouden worden. De Maandelijksche Vergadering heeft, tot haar leetwezen bevonden, dat de bewaarplaats voor de boeken en papieren dezer Maatschappye, | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ wegens vogtigheid, tot dat einde niet bekwaam was, en ook, daar 'er reeds veel moeite toe was aangewend, niet verbeterd konde worden, zodat de Maandelijksche Vergadering, begrypende de groote aangelegenheid van een goede bewaarplaats, in gevolge de Magt aan haar gegeven, genootzaakt is geweest, een beter plaats te zoeken, en eindelijk de gelegenheid gevonden heeft, om te huuren een gedeelte van een huisinge, staande op de oude Vest, in deze Stad, eertijds zijnde geweest de Brouwery den Oliphant, welke zy, zo wel tot de Vergaderingen, als tot het bovengenoemde einde zeer geschikt bevonden heeft; gelijk U.W.E. uit de Handelingen der Maandelijkse Vergaderingen breeder gebleeken is. Welke verrigtinge ten beste dezer Maatschappye gedaan, de Maandelijksche Vergadering vertrouwt, de goedkeuring van U.W.E. te zullen weg dragen, gelijk Hunne Edele Groot Achtbaarheden, de Heeren Burgemeesters dezer Stad, die zoo goedgunstig aan deze Maatschappy deze verblijfplaats in den Jare 1772. hebben toegestaan, ook nu, op de vriendelijkste wyze, zich deze verplaatzing der Vergaderingen van deze Maatschappy hebben laten welgevallen. En dewijl de huur van deze nieuwe Vergaderplaats der Maatschappye met den 1sten van Bloeimaant des aanstaanden Jaars 1779 zal ingaan, en dus ook de volgende Jaarlijksche Vergadering ter dier plaatse zal gehouden worden, heb ik het noodig geoordeelt U.W.E. daar van kennis te geeven.’
De Sekretaris bracht ter tafel een gedrukten brief, zonder plaats- of dag-teekening, met de gedrukte namen, Johannes Enschede en zoonen: Levina Westerbaan, Wed. de Klopper: Pierre Gosse Junior en zoon: Reinier Arrenberg: W. Fynje: Claude Isaac Peuch: Et. Luzac: J.P. Tronchin du Breul; welken brief hy, onder het opschrift, Aan de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, in Louwmaand van dit Jaar, ontvangen had, en in de Maandelijksche Vergadering van Sprokkelmaand ingeleverd, behelzende deze brief, een kennisgeving, dat zy, als Courantiers, sedert enige jaren, de Programmata der Genootschappen in ons Vaderland, met alle bereidwilligheid, in hunne Couranten, geplaatst hebben; doch dat eindelijk het getal dier Genootschappen zoodanig vermenigvuldigd is, dat zy zich in de noodzakelijkheid hebben gevonden, om deswegens, onder elkanderen, een middel te beramen, waardoor zy aan de Genootschappen genoegen zouden kunnen geven, en zich zelven enige vergoeding bezorgen voor de plaats, die zy in hun Papier tot het stellen der Berichten noodig hadden, en dat zy dienvolgens eenparig besloten hebben, om de Programmata der Genootschappen, na den eersten January 1778, als Advertentien of bekendmakingen aantemerken, en die in hunne Couranten te plaatsen, voor den matigen prijs van drie stuivers de korte, en ses stuivers de lange regel: De Sekretaris erinnerde de Vergadering, dat in de Maandelijksche Vergadering van Sprokkelmaand besloten was, dit ter kennis van deze Vergadering te brengen, met byvoeging, dat | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ de Heer Dibbetz, gelijk uit de voorgelezene Handelingen gebleken is, der Maandelijksche Vergadering van Lentemaand bericht had, dat Mevr. de Klopper de vriendelijkheid zoude hebben, om in hare Courant alle Berichten en Bekendmakingen van onze Maatschappy, by aanhoudendheid, gratis, te plaatsen. De Heeren Lublink en Paludanus berichtten, dat de Haarlemsche Maatschappy enen diergelyken Brief ontvangen had, doch van de Heeren Enschede niet had kunnen verkrygen, om haare Berichten en Programmaas, gelijk tot hier toe gebruiklijk geweest was, in de Haarlemsche Courant te plaatsen; waarom zy besloten had, jaarlijks het Programma, op een afzonderlijk blad, te laten drukken, en in de Boekwinkels van ons Vaderland te laaten verkoopen. De Vergadering verwonderde zich, dat de Maatschappyen, door 's Lands Staten met Octrooi begiftigd, door de Heeren Courantiers op dezelfde wyze behandeld werden als allerlei soort van Genootschappen, welker aantal men niet kon loochenen, dat in ons Land zeer vermeenigvuldigde: Zy besloot het Programma, op een afzonderlijk blad, als naar gewoonte, te laten drukken, aan ieder der Leden twee afdruksels te bezorgen, en voorts in de Boekwinkels, te laten verkoopen, en het zelve, behalven in de beroemdste binnen- en buitenlandsche tijdschriften, in de Leydsche Nederduitsche en Fransche Couranten te plaatsen, met een bericht, dat jaarlijks het Programma van deze Maatschappy, in geen andere dan deze Couranten zoude te vinden, en wyders in de Boekwinkels van ons Vaderland te koop zijn.
De Sekretaris las een Brief van den Heer van Wijn, ten geleide van zyne Verhandeling over Heer Nicolaas van Putten, door hem op verscheide plaatsen verbeterd, en vermeerderd met een schetze van het Praal-graf, ter eere van voornoemden Heer van Putten, en zyne Gemalinne, opgericht, in de Kerke te Geervliet, verzeld met konstige afteekeningen, welke, ten zynen verzoeke, door den Heer Mr. J.C. van Aldewereld van Heenvliet, daar van gemaakt zijn, verzoekende de Heer van Wijn, in zynen Brief, om de afteekeningen te mogen te rug ontvangen, wanneer de stukjes gedrukt en de platen gesneden zijn, of ook, wanneer in de volgende Jaarlijksche Vergadering mocht blyken, dat de stukjes niet goedgekeurd waren, om in de Werken van de Maatschappy geplaatst te worden. De Vergadering besloot aan het tweeledig verzoek van de Heer van Wijn te voldoen, en verzocht den Briefschryver dien Heer te bedanken, en hiervan kennis te geven: Den Sekretaris is verzocht om deze beide stukken, met de afteekeningen, te doen rond gaan by de Heeren D. van Alphen, Kluit, van de Spiegel, de Malnoë, Pestel, en van de Wall, als Gekommitteerden ter beoordeelinge dezer stukken, en te verzoeken hunne Stembriefjes in te leveren, in de volgende Jaarlijksche Vergadering.
De Heer de Malnoë, als Opziener over het uitgeven der stukken, bracht ter tafel de tien afgedrukte bladen van het vierde Deel | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ van de Werken der Maatschappye, en berichtte, dat hy meende, dat dit Deel, voor het einde van dit Jaar, zoude in het licht komen; waar mede de Vergadering genoegen nam, en bedankte den Heer de Malnoë voor zyne naauwkeurige bezorging dus verre.
De Heer Fontein deelde der Vergadering mede, uit naam van den Heer Agge Roskam Kool, eene tweede Verzameling van Noordhollandsche woorden, sedert de eerste Verzameling, in de vorige Jaarlijksche Vergadering ingeleverd, tot zyne kennis gekomen. De Vergadering verzocht den Heer Fontein, om den Heer A.R. Kool, uit naam der Maatschappye, te bedanken, en besloot, om deze Verzameling, even als de vorige, te stellen in handen van de Noordhollandsche Heeren Leden, zijnde aan den Heer N. Hinlopen, in deze Vergadering tegenwoordig, overhandigd.
De President stelde der Vergadering voor, of zy niet zoude goedvinden om, in de zevende Wet van het vierde Hoofdstuk van hare Wetten, in plaats van de Woorden, ‘Een Uittreksel uit de Handelingen der Vergaderinge waar in zy verkozen zijn’ nu te stellen ‘Een Diploma, door den President en Sekretaris geteekend’ het welk met algemeene stemmen werd goedgekeurd, en den Sekretaris aanbevolen.
De Sekretaris berichtte, dat het Tweede Deel van het Groot Placaat en Charter-boek van Vriesland, waar over, in de vorige Jaarlijksche Vergadering, gesproken was, by de Maatschappy nog niet was ingekomen: De Heer Valckenaar gaf te kennen, geene gelegenheid gehad te hebben, om dit onder den aandacht van den Heer van Schwatzenberg te brengen; schoon hy eenige poogingen hier toe had aangewend. De Vergadering bedankte den Heer Valckenaar, en besloot dit tweede Deel voor de Maatschappy aan te koopen, 't welk den Sekretaris is aanbevolen.
Vervolgens werden in overweging genomen de Punten, in den Brief van beschryving, tot de raadpleegingen van deze Vergadering, voorgesteld.
Ter voldoening aan het eerste Punt, las de Sekretaris het verslag der Maandelijksche Vergadering, wegens het Woordenboek der Maatschappye, zynde van dezen inhoud:
‘Verslag der Maandelijksche Vergadering wegens het Woordenboek der Maatschappye.
Wegens den ingekomen voorraad, tot het Woordenboek der Maatschappye, heeft de Maandelijksche Vergadering het genoegen te berichten, dat, sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, de Heer Fortman aan de Maatschappy heeft doen toekomen een verzameling van Excerpten, door hem gemaakt uit de Hartspiegel en andere Werken van H.L. Spiegel, welke de Maandelijksche | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ Vergadering heeft goedgevonden, uit hoofde van hare kortheid, te doen plaatzen in het Woordenboek van Halma; het welk met wit Papier doorschoten is, in drie Deelen in folio; zynde deze excerpten door iemand, die een duidelijke hand schrijft, met de vereischte naauwkeurigheid, daar in gebracht, en de Verzameling van excerpten aan den Heer Fortman, op deszelfs verzoek, met dankzegging, te rug gezonden. ‘Insgelijks heeft de Heer H. van Alphen enige Excerpten, uit het derde Deel van het Utregtsch Placaatboek van J. van de Water, aan de Maatschappy doen toekomen, welke, op dezelfde wyze, in het Woordenboek van Halma, zijn afgeschreven, en aan den Heer van Alphen, op deszelfs verzoek, met dankzegging te rug gezonden.
Ook heeft de Heer N. Hinlópen de goedheid gehad, aan de Maatschappy te zenden een Verzameling van woorden, uit de alleroudste Keuren der Stad Hoorn, van den Jare 1429. welke de Maandelijksche Vergadering heeft goedgevonden, op octavo blaadtjes te laten brengen, ingevolge het Ontwerp, waar mede de afschryver J. Cyfveer thands bezig is, zullende de aanteekeningen van den Heer Hinlópen, op deszelfs verzoek, met dankzegging, aan hem worden te rug gezonden.
Nog onlangs heeft de Maatschappy, ten dienste van het Woordenboek, ontvangen, van den Heer B. de Bosch, een Verzameling van excerpten op octavo blaadtjes, uit Jerem. de Dekkers Rijmoefeningen, welke ieder op zijn plaats gebracht zijn: en van den Heer Lemke, een Verzameling van aanteekeningen, uit Vollenhoves Heerlijkheid der Rechtvaardigen; en van den Heer Fortman, een Verzameling van opmerkelyke woorden, uit Joachim Oudaans Roomsche Mogendheid Leyden 1723. welke beide Verzamelingen in het Woordenboek van Halma gebracht zullen worden.
Wyders heeft de Heer Verster op zich genomen, om, met medehulp van den Heer Palier, de oude woorden, die in de Landtaal der Meyerye, gevonden worden, naar te sporen.
De Verzameling van woorden, tot de Noordhollandsche Dialect behoorende, door den Heer Agge Roskam Kool opgemaakt, ten verzoeke van den Heer Fontein, en door dien Heer, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, ten dienste van het Woordenboek, ingeleverd, en door die Vergadering gesteld in handen van den Heer N. Hinlópen, om dezelve met de Noordhollandsche Heeren Leden dezer Maatschappye te onderzoeken, heeft de Heer N. Hinlópen nagezien, en die woorden, welke hy voor Noordhollandsche kent, aangestreept, en zoo in den Text, als byzonder op blaadtjes 'er merkelijk wat bygedaan; ook bedenkingen over de Noordhollandsche uitsprake; hebbende het een en ander aan de Maatschappy gezonden, om in een Alphabetische orde gebracht, | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ en als dan aan de Heeren Fortman en Paludanus gezonden te worden, het welk binnen korte geschieden zal, op dat die Heeren ook hunnen voorraad daar by voegen.
De Heer van Iperen heeft de Maatschappy doen toekomen enigen voorraad van Vlaamsche Woorden, door een zyner Vrienden in Vlaanderen opgezameld, welke de Maatschappy op het Alphabeth zal laten schryven, om by gelegenheid aan de Heeren Kluit en Paulus, en verders aan zoodanige Heeren te zenden, welke enige bedrevenheid in de Vlaamsche taal hebben, om nagezien, en, zoo 't mogelijk ware, verders aangevuld te worden.
Ook heeft de Heer van Engelen de goedheid gehad, aan de Maatschappy te bezorgen een Verzameling van Overysselsche woorden, door twee zyner vrienden te Deventer opgemaakt, ten dienste van het Woordenboek; welke verzameling gesteld is in handen van den Heer Scholten, om de Overysselsche woorden welke hem, boven de reeds aangeteekende, mochten bekend zijn, daar by te voegen: Hopende de Maatschappy, met den tijd, van ieder onzer Provintien, een Idioticon te verzamelen, zoo volkomen, als het door de samenwerkende poogingen van de Taalkundige Leden onzer Maatschappye, in de byzondere streeken van ons Vaderland, zal kunnen gemaakt worden.
Voor het overige heeft de Maandelijksche Vergadering thands het genoegen te berichten, dat de Heer Blom, met het maken van een Verzameling van alle de Woorden, voorkomende in de Rijmkronijk van Melis Stoke, naar de uitgave van den Heer Huydecoper, reeds zoo verre gevorderd is, dat hy, binnen twee of drie Maanden, alle die woorden, gestaafd met twee of drie, of daar 't noodig is, met meer voorbeelden, op het Alphabeth gebracht zal hebben, terwijl hy voortgaat, om verkorte Aanteekeningen uit de Taalkundige nooten van den Heer Huydecoper op Melis Stoke, en Excerpten uit de daar in aangehaalde. Oude Schryvers te maken, waar mede hy; voor den winter rekent, gedaan te zullen hebben: En dus neemt de Maandelijksche Vergadering de vryheid, aan deze Vergadering in overweging te geven, of zy niet zoude kunnen goedvinden, om dezen arbeid van den Heer Blom uit Melis Stoke, aan de Heeren Fortman en N. Hinlópen, of eenige andere werkzame Taalkundige Leden onzer Maatschappye, ter beöordeelinge te zenden, met verzoek, om aan de Maandelijksche Vergadering te berichten, of zy het zelve alleszins naauwkeurig en voldoende bevinden, en of een van die Heeren, ten dienste van ons Woordenboek, de moeite wel zoude gelieven op zich te nemen, om de Excerpten, of Aanteekeningen, zoo als zy in het Woordenboek zouden te pas komen, ingevolge het Ontwerp, op octavo blaadtjes te brengen.
De Maandelijksche Vergadering besluit dit Verslag met een bericht, dat de Kas met 24. Laden, dienende tot bewaring van den | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+ ingekomen voorraad van Excerpten in de Sekretarie der Maatschappye geplaatst is, en dat alle de voorheen-gemelde ingekomen Excerpten op octavo blaadtjes, ieder op zijn letter, en op zijn rechte plaats, in elke lade, gebracht zijn, zoo dat men nu in staat is, om aan ieder Lid onzer Maatschappye, die voorbeelden van enig woord of derzelver beteekenis noodig mocht hebben, te berichten, wat men deswegens reeds in onzen voorraad heeft; Vertrouwende dat dit zal medewerken om de Taalkundige Leden onzer Maatschappye aantemoedigen, om den voorraad van Excerpten of Taalkundige Aanteekeningen, welke zy bezitten, of van tijd tot tijd gelieven te maken, aan de Maatschappy te doen toekomen, 't zy om door dezelve afgeschreven, 't zy om in iedere lade op zijn plaats gebracht te worden.’
De Vergadering bedankte de Heeren van de Maandelijksche Vergadering voor hun verslag, en de aangewende poogingen, ten nutte van dit groote Werk der Maatschappye, waar van men, door de werkzaamheid der Leden, alles goeds verwachten mocht. Met betrekking tot het voorstel, in het verslag gedaan, om de woorden uit Melis Stoke, met de Excerpten uit de Aanteekeningen van den Heer Huydecoper, wanneer zy op 't Alphabeth zouden gebracht wezen, aan enige Heeren ter beoordeelinge te zenden, en wyders op octavo blaadtjes te brengen, was de Vergadering van het zelfde gevoelen: Den Heer N. Hinlópen, werd op het vriendelijkst verzocht, om, benevens den Heer Fortman, dit nuttig werk, ten dienste van het Woordenboek, te verrichten, en dezen arbeid onder hun beiden, naar elks genoegen te verdeelen. De Heer N. Hinlópen, na enige bedenkingen, over de moeilijkheid van deze Commissie, geöpperd te hebben, liet zich eindelijk overhalen, om, zonder bepaling van tijd, aan het verzoek der Maatschappye, in het verslag voorgesteld, te voldoen, en den Heer Fortman, hier toe, uit naam der Maatschappye, mede te verzoeken; zijnde wyders het afzenden van de papieren, zoo dra zy in gereedheid zullen wezen, der Maandelijksche Vergadering aanbevolen.
Tot het tweede Punt van den Brief van Beschryving overgaande, las de Heer Calkoen het Verslag der Heeren Gekommitteerden, tot het beramen van bekwame middelen, om de raadplegingen der Jaarlijksche Vergaderingen niet te vertragen, door op dezelve Veranderingen te maken in de Vragen, welke de Maatschappy het Publiek ter beantwoording vooorstelt: zijnde van dezen inhoud.
‘Gecommitteerden met den anderen rypelijk overwogen hebbende, niet alleen het eerste Lid van het derde punt van den Brief van Beschryving van den Jaare 1777; maar ook het besluit der Jaarlijksche Vergadering op dat punt in den zelven Jaare genomen, hebben de eer ter voldoening aan het zelve Besluit deeze Vergadering te berigten; Dat het Hen Gecommitteerdens eenpaarig voorgekomen is, | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ dat het aan den eenen kant ontwijffelbaar zeker is, dat de Jaarlijksche Vergadering deezer Maatschappy een onbetwistbaar Recht heeft en behouden moet, niet alleen om de keuze der Prijsvraagen uit de door de Maandelijksche Vergadering in den Brief van Beschryving voorgestelde onderwerpen te doen, maar ook in de bewoording derzelve vraagen als anderzints zodanige Veranderingen te maaken als dezelve Jaarlijksche Vergadering vermeenen mogt te behooren. Dat het egter van den anderen kant niet minder zeker is, dat de Bedenkingen over de gekoorene Vraagen mondeling geopperd wordende, aanleiding tot vertraaging der Deliberatien van welgemelde Jaarlijksche Vergadering geven kunnen, ja wat meer is, dat zulks wel eens zoude kunnen veroorzaaken, dat de Jaarlijksche Vergadering op zodanig een mondeling voorstel van Bedenkingen, tot eene of andere verandering besloot, welke by nader en ryper overweeging bevonden wierd, niet zodanig te zijn als dezelve zoude hebben kunnen en moeten zijn.
Dat zy Gecommitteerden dierhalven, dit een en ander in aanmerking neemende, hunne gedagten hebben laaten gaan over het uitdenken van middelen, waar door aan de eene zyde het Recht der Jaarlijksche Vergadering in zijn geheel bleef, doch waar door tevens zo veel doenelijk weg genomen wierden die zwaarigheden, welke daar aan eenigzints verknogt zijn.
Dit nu zou naar het oordeel van hen Gecommitteerden kunnen geschieden, indien deeze Jaarlijksche Vergadering konde goedvinden het volgende vast te stellen.
Dat van nu voortaan geene Vraag om naar den Prijs te schryven aan het publicq voorgesteld wierd dan die tweemaal een onderwerp van de Deliberatien van de Jaarlijksche Vergadering geweest was en wel in deezer voege. Dat by de eerste Deliberatie der Jaarlijksche Vergadering uit de door de Maandelijksche Vergadering in den Brief van Beschryving voorgestelde onderwerpen blootelijk eene keuze gedaan en het onderwerp alzo vastgesteld wierd. Voorts dat in die zelfde Vergadering eene Commissie benoemd wierd van vijf Leden dezer Maatschappye, op dat de Leden deezer Maatschappye, eenige bedenking op dezelve Vraag hebbende, dezelve Jaarlijks voor den eersten van Wintermaand aan een der Leden van dezelve Commissie zouden kunnen, en zelfs gehouden zijn mede te deelen, om by dezelve Commissie naar behooren overwogen te worden. Verder dat dezelve Commissie in de eerst volgende Jaarlijksche Vergadering zou Raport doen, of dezelve namelijk eenige bedenking bekomen of zelve eenige bedenking te opperen had. Zo neen, zou de Vraag als dan zo als die in den Brief van Beschryving voorgesteld was by de Jaarlijksche Vergadering voor finaal vastgesteld gehouden kunnen en moeten worden, zonder eenige nadere mondelin- | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+ge Bedenking van deezen of geenen aan te neemen, of daar over anders dan by eenpaarigheid te besluiten. Indien daarentegen een of meer Bedenkngen voor den tijd voorsch. ingekomen waren, ook in gevalle de Commissie zelve eenige Bedenking had, zou dezelve Commissie dienen van Praeadvis, met opgave van de Veranderinge of Veranderingen, die haares oordeels noodzaakelijk waren, om als dan by de Jaarlijksche Vergadering met eenpaarigheid of meerderheid van stemmen beslooten te worden, of de gekoorene Vraag, zo als die opgegeven en gekooren was, vast gesteld zou moeten blyven, dan of de door de voorsch. Commissie voorgestelde veranderingen in dezelve gemaakt behoorden te worden, zonder al mede in dat geval eenige nadere mondelinge Bedenking van een of ander Lid anders dan by eenpaarigheid aan te neemen. Indien op deezen voet dit voor de Eer en aanzien onzer Maatschappy allergewigtigst punt vastgesteld en besloten word, komt het Hen Gecommitteerden voor, dat daar door het Recht van Keuze met de gevolgen en aankleeven van dien, aan de Jaarlijksche Vergadering onbetwistbaar toekomende, in zijn geheel blijft, ja Gecommitteerden houden zig verzeekerd, dat als dan geene Vraagen aan het publicq ter beantwoording voorgesteld zullen worden, dan de zodanigen, waar tegen geene gegronde bedenking gemaakt zal kunnen worden, terwijl het niet te denken of te vermoeden is, dat er eenigen misslag van aanbelang sluipen zal in eene Vraag, die niet dan na rijp overleg van de Leden der Maandelijksche Vergadering in den Brief van Beschryving gebragt, en welke Vraag vervolgens aan het onderzoek eener Commissie aanbevolen word, ja waar over alle de Leden deezer Maatschappy hunne bedenkingen hebben kunnen maaken, welker stilzwygen mitsdien voor eene goedkeuring te houden is, terwijl tevens van den anderen kant zo veel doenelijk gezorgd is, dat door het opperen van mondelinge bedenkingen op de Vergadering zelve geene vertraaging aan de Deliberatien der Jaarlijksche Vergadering toegebragt kan worden.
Waarom zy Gecommitteerden hnn Praeadvis uitbrengende van oordeel zijn, dat het zelve zodanig behoorde vastgesteld te worden; zig niet te min aan het beter oordeel deezer Vergadering refereerende.
De Vergadering bedankte de Heeren Gekommitteerden voor dit Verslag, vond wel enige zwarigheden in de voorgeslagen middelen, doch, voor het tegenwoordige, geen beter middelen wetende, besloot zy dezelve, zoo als ze in 't Verslag worden opgegeven, by voorraad vast te stellen, en, by de behandeling van het vijfde Punt, een Vraag te kiezen, om, in gevolge het Verslag, nader overzien, en in de volgende Jaarlijksche Vergadering vastgesteld te worden, tot een onderwerp ter beantwoordinge voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1781. zijnde | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+ wyders de Maandelijksche Vergadering verzocht, om na te gaan, en aan de volgende Jaarlijksche Vergadering optegeven de veranderingen, welke, uit hoofde van dit verslag, in de Wetten van deze Maatschappy moeten gemaakt worden.
Het Voorstel der Maandelijksche Vergadering, vervat in het derde Punt, om in de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar enen prijs laat schryven, tusschen Wet XXXVI en XXXIV deze Wet in te voegen. ‘De Maatschappy zal aan elken Schryver, van wien eenig stuk in hare Werken zal gedrukt worden, ses afzonderlyke afdrukzels van dit zijn stuk, ten geschenke, zenden, indien hy om enige afdrukzels van het zelve, voor dat het ter Drukpers gelegd zy, gevraagd zal hebben.’ is met algemeene stemmen goedgekeurd.
By gelegenheid van het vierde Punt, berichtte de President, dat op de Vraag, in de Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1776 voorgesteld, om beantwoord te worden, voor den eersten van Slachtmaand des afgelopen Jaars 1777. ‘Hoe, en door wie, is de Rechtspleging in het Burgerlyke, Lijfstraffelyke en Leenroerige, van de oudste tyden af, tot de vijftiende Eeuw, in Holland en Westfriesland geöefend? en welke is de oorsprong van onze Rechtbanken, zoo van Welgeboren, als van Scheepenen, en Leenmannen?’ geene antwoorden waren ingekomen, waarschijnlijk om de ruimte der stoffe; en las dus het voorstel der Maandelijksche Vergadering, in het vierde Punt vervat, om in de plaats van die Vraag, deze volgende Vraag optegeeven, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand 1780. ‘By welke Rechtbanken werd, sedert de Oudste tyden, en vooral sedert het bewind de Frankische Koningen, tot de vijftiende Eeuw, in deze Landen, Recht gesproken in het Crimineele: wat maakte iemand bevoegd, om als Rechter in die Rechtbanken te zitten: Door wien werden die Rechters aangesteld, en op welke wyze werd de Crimineele Rechtspleging geöefend?’
Welk voorstel door de Vergadering goedgekeurd is, zijnde de Heeren D. van Alphen, Pestel, van de Wall, Tydeman, van de Spiegel, de Malnoe en N. Hinlópen, gekommitteerd om de inkomende antwoorden te beöordeelen.
Ingevolge het vijfde Punt: ‘Het verkiezen van een Onderwerp om naar een prijs te laten schryven’, heeft de Vergadering verkozen om dit Jaar uit de Taalkunde deze Vraag optegeven, om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1780. | |
[pagina 13]
| |
Ga naar margenoot+‘In hoe verre moet men zich, in het opmaken van de regels onzer Nederduitsche Tale, houden aan de Oude; in hoe verre aan de Hedendaagsche Taal-gebruiken? en in hoe verre moet men de verwantschapte Dialecten, en in hoe verre de reden daar in te hulpe nemen?
Tot Gekommitteerden ter beöordeelinge der inkomende Verhandelingen, ingevolge het sesde Punt, zijn benoemd de Heeren van Lelyveld, Kluit, N. Hinlópen, Tollius, Alewyn, Fortman, en van den Berg.
Wyders heeft de Vergadering, ingevolge het beslotene op het tweede Punt, hier voren vermeld, deze Vraag in de Oudheid- en Historiekunde verkozen, om in de volgende Jaarlijksche Vergadering vastgesteld te worden.
‘Welk nader licht kan de Geschiedenis van ons Vaderland, betreffende de invallen en etablissementen der Noormannen in deze Landen, worden bygezet, voornamelijk, uit die oude Stukken, welke, onlangs, door de Deenen en Franschen zijn uitgegeven?’
En zijn de Heeren Ruhnkenius, Kluit, van de Wall, Pestel en Paulus benoemd, om deze Vraag nader te overzien, en de bedenkingen, welke zy hier over zelve hebben, of van de Leden onzer Maatschappye ontvangen mochten, in overweging te nemen, en de volgende Jaarlijksche Vergadering te dienen van hun Praeadvies, ingevolge het Verslag der Heeren Gekommitteerden, op het tweede Punt in deze Handelingen ingevoegd: zullende de Leden, ingevalle zy enige bedenkingen op deze Vrage hebben, dezelve aan een der vijf benoemde Heeren, in geschrifte, bezorgen, voor den eersten van Wintermaand dezes Jaars 1778.
Ingevolge het zevende Punt ‘Het verkiezen van Leden’ werd tot Lid dezer Maatschappye verkozen,
De Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Cornelis van Lennep, Commissaris der Stad Amsterdam, een Dichter, en Taalkundige.
wordende den Briefschryver verzocht, dien Heer van deze verkiezing kennis te geven, en, na het bekomen van zijn toestemmend antwoord, een Diploma, door den President en Sekretaris geteekend, benevens een afdrukzel der Wetten, en een Naamlijst der Leden te bezorgen.
Het Voorstel der Maandelijksche Vergaderinge, in het achtste Punt vervat: ‘Of de Vryheid, om zoodanige Heeren, binnen Leyden woo- | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+nende, tot Medeleden te verkiezen, als zy, ter bevorderinge van het oogmerk der Maatschappye, geschikt zal oordeelen, wederom, voor een Jaar verleend zal worden, is door de Vergadering toegestemd.
Ingevolge het negende Punt werd de Rekening van den Penningmeester opgenomen en bevonden, dat de ontvang der rekening bedroeg achttien honderd achtëntwintig guldens, twaalf stuivers en acht penningen, en de uitgaaf acht honderd negen en negentig guldens, twaalf stuivers en acht penningen. Zoo dat 'er nog in kas bevonden werd negen honderd en negen en twintig Guldens, bedragende de onbetaalde Toelagen een somma van zeven honderd zeven en zeventig Guldens, en gevolgelijk het gantsche Capitaal der Maatschappye zeventien honderd en ses Guldens. De Rekening nagezien en goedgekeurd zijnde, werd door den President en de Heeren Tollius en Kluit onderteekend, en de Penningmeester voor zyne getrouwe waarneming bedankt.
Na enige raadplegingen op het tiende Punt, werden de Toelagen voor dit Jaar bepaald op zeven Guldens.
Ingevolge het elfde Punt, het aanstellen der Amptenaren, werden verkozen, tot President den Heer Twent, tot Sekretaris den Heer van Lelyveld, tot Briefschryver den Heer Vreede, tot Opziener over het uitgeven der Stukken den Heer de Malnoë, tot Penningmeester, den Heer Dibbetz.
Op het twaalfde Punt, berichtte de President, dat, dewijl'er dit Jaar geene Verhandelingen by de Maatschappye zijn ingekomen, geene Gekommitteerden behoefden benoemd te worden.
Voor het overige besloot men, om de Leden der Maatschappye, by het zenden der gedrukte Handelingen dezer Vergadering, kennis te geven, dat, in de Maandelijksche Vergadering van Wiedemaand, de Hoog Eerw. Hoog-Gel. Heer Hermannus Scholten, S.S. Theol. Professor aan de Universiteit alhier, een Kenner der Nederduitsche Taal, tot Lid dezer Maatschappye verkozen is: en wyders aan ieder Lid te verzoeken, om, in gevalle hem een of meerder Vragen in de Oudheid- of Historie- of Taal- of Dichtkunde of Welsprekendheid bekend zijn, welke in den volgenden Brief van Beschryving aan de Jaarlijksche Vergadering zouden kunnen voorgedragen worden, hier van schriftelyke opgave te doen aan de Maandelijksche Vergadering voor of op den eersten Vrydag in Sprokkelmaand des Jaars 1779.
Laatstelijk werden aan den Penningmeester betaald de Toelagen van de Heeren Tollius en F.W. Boers voor de Jaren 1775, 1776, 1777 en 1778. van den Heer van Binnevest voor de | |
[pagina 15]
| |
Ga naar margenoot+ Jaren 1776 en 1777. van de Heeren Valckenaar en van Spaan, voor het Jaar 1777. van de Heeren Paulus en Calkoen, voor de Jaren 1777 en 1778., en van de Heeren van Lelyveld, Kluit, van den Bosch, Huydecoper, Fontein, de Malnoë, Valk, van der Pot, Dibbetz, Tollozan, de Bosch, Meijer, Oosterdijk, van Engelen, Twent, Roullaud, van der Does van Noortwijk, Pestel, de Jonge en Lublink, voor het Jaar 1778.
(Is geteekend)
HENDR. TWENT.
Het vorenstaande komt over een met het Boek der Handelingen van de Maatschappy, berustende onder my
[Fr van Lelyveld] |
|