Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1777

[fol. A1r]

Programma van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.

De Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden heeft, op den eersten van Hooimaand dezes Jaars 1777, hare Jaarlijksche Vergadering gehouden.

By het opnemen van de Stemmen der Heeren Gekommitteerden over de ingekomene Verhandelingen op de Dichtkundige Vraag, voorgesteld in het Jaar 1775, om beantwoord te worden voor den eersten van Slachtmaand des Jaars 1776, ‘Welke zijn de algemeene oogmerken, die een Dichter moet bedoelen? welke zijn derhalven de eigenaartige onderwerpen voor de Dichtkunst? en welke zijn derzelver algemeene regelen?’ heeft de Maatschappy bevonden, dat de Verhandeling, geteekend met de Zinspreuk: After all it cannot be expected &c. de beste en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende gekeurd is: en by het openen van het verzegeld Briefje, die zelfde Zinspreuk tot opschrift hebbende, is gebleken de Schryver van die Verhandeling te zijn de Wel-Eerw. Heer Cornelius van Engelen, Oudleeraar der Doopsgezinden; Honorair Directeur der Maatschappy tot redding van Drenkelingen; Lid van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden; enz. enz. wonende te Leyden, aan wien de Maatschappy den gouden Penning heeft toegewezen: Zijnde de overige Briefjes, by de andere Verhandelingen behoorende, ongeopend verbrand.

Wyders heeft de Maatschappy in die Vergadering tot Leden verkozen

Den Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Jan Louis Verster, Drossaard van St. Michiels Gestel te 's Hertogenbosch:

En den Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Rutgerus Paludanus, Raad in de Vroedschap en Oud-Schepen der Stad Alkmaar; Sekretaris van de Zype; Directeur van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen te Haarlem; enz. enz.

Voorts heeft de Maatschappy, in deze Vergadering, twee Onderwerpen verkozen, om naar enen Prijs te laten schryven: Het eene,

Welke zijn de vereischten van een Lofreden?

Om beantwoord te worden voor den eersten van Slachtmaand des Jaars 1778: Het andere,

Hebben de Dichtkunst en Welsprekendheid verband met de Wijsbegeerte? en welk nut brengt dezelve aan de eene en de andere toe?

[fol. A1v]

Om beantwoord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1779.

De Jaarlijksche Vergadering van het Jaar 1776 heeft tot een Onderwerp voorgesteld, om beantwoord te worden voor den eersten van Slachtmaand dezes Jaars 1777:

Hoe, en door wie, is de Rechtspleging in het Burgerlyke, Lijfstraffelyke en Leenroerige, van de oudste tyden af, tot de vijftiende Eeuw, in Holland en Westfriesland geöefend? en welke is de oorsprong van onze Rechtbanken, zoo van Welgeboren, als van Schepenen, en Leenmannen?

Dezelfde Vergadering van het Jaar 1776 heeft andermaal opgegeven, om beantwoord te worden voor den eersten van Slachtmaand des Jaars 1779, de Vrage:

In hoe verre kan men uit de overblijfsels van het Moesogottisch en Angelsaxisch, tot opheldering der Oudheid van het Nederduitsch, aantoonen, dat de grond onzer Tale in de bovengemelde te vinden is?

Met het voorstellen dezer Vrage bedoelt de Maatschappy, het algemeen gevoelen te onderzoeken, ‘dat de Nederduitsche Taal haren oorsprong grootendeels verschuldigd is aan de Moesogotthische en Angelsaxische Talen.’ Zy verlangt derhalven, dat de Schryvers in hunne Antwoorden beproeven, in hoe verre men, zoo uit de Historien, als uit de vergelyking dier beide Talen met de Nederduitsche, de waarheid van dit gevoelen bevestigen kan.

Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen: alleenlijk worden de Gekommitteerden ter beoordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vryheid uitgesloten. Aan den genen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende gekeurd zal worden, biedt de Maatschappy een gouden Penning aan, ter waarde van honderd en vijftig guldens. De Verhandelingen moeten met ene duidelyke, en die, welke door de Leden der Maatschappye ingezonden worden, door ene andere hand dan de hunne, in de Nederduitsche of Latijnsche Tale geschreven, en met een Zinspreuk geteekend zijn. Iedere Verhandeling moet besloten worden in een verzegelden omslag, welke den titel en de Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hier by moet gevoegd worden een gezegeld Briefje, in het welk de naam, waardigheid en woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is. Het een en ander moet, in een buiten-omslag, ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Sekretaris der Maatschappye, Frans van Lelyveld, of den Briefschryver, Pieter Vreede Junior, beide wonende te Leyden.

Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maetschappy naat enen Prijs laat schryven, te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maatschappye.