Den Italiaenschen quacksalver, ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy(1694)–Anoniem Den Italiaenschen quacksalver ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het Beklag, van al de Hoeren en Hoere-jagers binnen de Stadt van Amsterdam, Stemme: Och Joosje benje de weelde moe. O Hoeren wat voel ick groote pijn, Al u vervloeckte lusten, Smaken my nu al fenijn, Wat heb ick menigh nacht, Met u wel door gebracht, Ghy vernoeghde Teven, Voor al mijn geld en goet, Hebt ghy my nu vergeven, En verderft mijn vlees en bloet. Ick gruw' nu voor de vrolijckheyd, Die ick wel heb genoten, Van soo meenigh brave Meyd, En een getrouwde Vrouw, Verliet om mijn haer trouw, Haer Man wert Hooren-drager, Het welck my nu berout, Maer so wint men een Swager, Of men schoon geen Suster trout. Daerom so leg ick in de Trog, En werdt gestooft gestreken, Even als een vuyle Sogh, Ick zweet gelijck een Beer, [pagina 12] [p. 12] Ja 't Lichaem doet mijn seer, Van pocken en van zwellen, 't Gebiet valt uyt mijn mondt, Ick kan 't u naeuw vertellen Want ick quijl gelijck een Hond. Ick verlies mijn herssens en mijn sin De beenen mijn begeven, En mijn moije neus valt in, Ick heb geen lust noch smaeck, En mis al 't soet vermaeck, Ja word heel zwack en mager, Elck roept mijn na op straet, En seyd die Hoere-jager Druypt waer dat hy gaet en staet. Mijn vreugt in droefheydt is verkeert, De Hoeren met mijn spotten, En geen Vrijster mijn begeert, Ick loop meenigh blaeuwe scheen, En moet noch zijn te vreen, Hoe sou mijn dit niet spijten, Doch ick heb nu berouw, Ick moet mijn leven slijten, Sonder vreugde van een Vrouw. Dit is dan voor jou groot playsier, De sacken worden ledigh, En dan komt den Barrebier Die vraegt jou om gelt, Dat dient'er voort getelt, Voor 't zweeten en purgeren, En soo gy hem niet paeyt, Gaet hy jou affronteren, Daer mee staeje dan bekaeyt. BESLUYT. Hierom soo raed ick alle Man: Begeefje om te trouwen, Of verbindje met de Kan, [pagina 13] [p. 13] Of met de France Wijn, 't Sal u gesonder zijn, Dus wilt dit wel onthouden, En spiegelt u aen mijn, Wilt doch de Hoeren schouwen, Want sy steken met fenijn. Vorige Volgende