Een zoo schoon mogelijk complex van woorden (begrippen en klanken).
‘Zoo schoon mogelijk’ beduidt in de dichtkunst tot nu toe: zoo harmonisch mogelijk.
Zij bewijst daarmee, dat zij daarin afhankelijk is van de klassieke levensaanschouwing, die het evenwichtige (= het natuurlijke) het goede (= schoone) noemt.
Het onevenwichtige kan juist zijn ten opzichte der (dicht)kunst, maar het is onjuist ten opzichte der natuur.
Het voortbestaan van het menschelijk lichaam en van den menschelijken geest (= organisatie tot instandhouding) berust op wetten van evenwicht. Evenwicht is dus bewijs van natuur en voorwaarde tot in stand blijven en tot voortbestaan.
In zooverre een richting der kunst standhoudt, is zij natuurlijk, dus evenwichtig.
Het is wederom in een aanschouwing het element natuur, waardoor deze aanschouwing tot ‘richting’ wordt, d.w.z. ingang vindt bij het publiek. Het dada-isme kon geen richting worden; het was, op dat moment, juist ten opzichte der kunst - het had ten opzichte der natuur geen waarde.
Wanneer het zeer kleine element natuur in deze aanschouwing aanwezig, een richting mogelijk maakt, zal het element kunst zoodanig verdrongen worden, dat de oorspronkelijke kunstenaar zijn idee nauwlijks meer herkennen, en op deze wijze als geheel onjuist beschouwen zal.
Het bestaan wordt gevormd door een eindelooze reeks verschijnselen. Het minst natuurlijke en het meest natuurlijke verschijnsel volgen elkaar logisch op, en bewerken met elkaar den voortgang, die een natuurlijke blijft.
De periode welke wij beleven kenmerkt zich, en dit niet alleen ten opzichte der dichtkunst, door onevenwicht (het onschoone) en daarmee gepaard gaande verstoring van het klassieke evenwicht (het schoone). Wij beleven een periode der kunst als tegenstelling tot een periode der natuur.
Er zou niets tegen zijn ‘schoone letteren’ te beoefenen, als niet reeds gezien was, dat voor ons een andere schoonheid bestaat dan de klassieke; als wij een tijd beleefden, die aan deze schoone letteren behoefte had.
Voorloopig behoeven wij, en dit is daarom voor ons het schoone, slechts het duidelijke en het juiste, om uit de verwarring te geraken, waarin de, van hun taak niet bewuste dichters ons gebracht hebben.
De jongeren en jongsten der nederlandsche dichters meenen aan den ondergang der schoonheidscultuur ontkomen te zijn, door den klassieken vorm te mijden.
Het betreft niet den klassieken vorm, het betreft de levensinstelling, die Schoonheid als Ding an sich beschouwt, die om dezer Schoonheid wille offers brengt aan de preciese juistheid der bedoeling.
Deze schoonheid nu, streeft haar ondergang tegemoet; de beteekenissen gaan verloren, (het loszingen van de beteekenissen noemde een dichter het) terwijl toch dit te niet gaan der beteekenissen geenszins bedoelt te zijn: het trachten naar abstractie.
Hier komen twee richtingen tot een schijnbaar gelijk resultaat.
De eene volgens den overgevoelig broozen vorm, de andere volgens den weg van bewusten opbouw.
Zij zijn, hoewel schijnbaar één, elkaar vijandig.
Uit de bewuste vernietiging der Schoonheid - en de daaruit groeiende bewuste opbouw, zal de nieuwe dichtkunst ontstaan.