Dramatische kroniek
Vlaamsche volkstooneel
Het Vlaamsche Volkstooneel onder leiding van Johan de Meester Jr. voerde in Amsterdam (16 Maart) ‘Beeldekens uit het leven van Sint-Franciscus van Assisie’ op. De tekst hiervoor was, in opdracht, geschreven door Michel de Ghelderode.
Het Vlaamsche Volkstooneel bezit eigen tooneelprincipes, die als zoodanig de toegewijde en ernstige aandacht van elken minnaar en kenner van de dramatische kunst ten volle verdienen. Verleden jaar vertoonde Johan de Meester Jr. met zijn ijverige troep in den Stadsschouwburg ‘Tijl’, - en het werd een evenement dat ieder zich met bijzonder genoegen, zelfs met weer opwellende geestdrift, herinnerde.
In ‘Tijl’, dat echter nog te litterair (zij het ook inferieur litterair) was, wist de regie haar opvattingen grootendeels zeer gelukkig te verwezenlijken en te doen slagen. Wij zagen een autonoom tooneelspel, een eigen acteerende wereld op de planken. Hier ontstond nergens - hoe trouwens zou het mogelijk zijn geweest - een matte psychologiseerende kamersfeer: hier speurde men niet het cliché-acteeren van het naturalisme in zijn nadagen, hier niet de eenvormige en op den duur ‘bedwelmende’ stijl der gordijndécors. Neen: een kleurige, bonte, vertooning met onstuimige vaart, met gewaagde sprongen, met durf van bloed en lichaam; in een woord: met actie. En geen actie van de wereld, overgeplant voor het voetlicht; maar een acteerend ensemble, een beweeglijk geheel van menschen, décor, licht; een va-et-vient, dat louter op een tooneel, in het a priori aangebrachte kader, mogelijk was, zin had, en rechten verkreeg.
De opvoering van ‘Tijl’ of beter: de vertooning-Tijl, was prachtig, vol verrassing, een innig verheugend verschijnsel in ons waarlijk niet zeer opwekkend theaterleven. En zoo was het dan ook, dat wij met een nog niet bestorven vreugde wederom gingen kijken en luisteren naar het Vlaamsche Volkstheater, toen het 't zielvolle leven van den Heiligen Frans van Assisie in ‘beelden’ op de planken zou zetten.
Het is jammer, dat wij het moeten constateeren, en om den eindindruk niet somber te maken (wat hij tenslotte toch niet zijn mag!) zullen we er mee beginnen: deze voorstelling werd - bij alle overgave der spelers, bij alle welwillendheid der toeschouwers, naast alle verrassingen ook ditmaal - een teleurstelling. En wel: omdat wij hier de principes van de Meester in hun zuiverste in- en uitwendigheid te zien kregen en hen dus op hun wezenlijke mogelijkheden en onmogelijkheden konden toetsen. Dit was bijna geen experiment meer te noemen: hier stonden wij voor een resultaat van werken en hadden het als zoodanig te keuren.
Het ligt voor de hand, dat de kwade kanten van de principes hier zichtbaarder werden dan de eerste keer. Het, in zijn groote lijnen actieve ‘Tijl’-schema kon deze wonde theoretische plekken beter verbergen en in zijn daverend bedrijf onopgemerkt laten, dan dit heiligenleven dat - qua talis - een steeds op den voorgrond tredende geestelijke en dus psychologischeachtergrond had. De gebeurtenissen van Franciscus' leven zijn immers zoozeer vervuld van diepzinnigheid, dat in het uiterlijk relaas de ernst der motieven niet veronachtzaamd en onnaspeurbaar mag worden. En nog afgezien hiervan - we komen later nog even terug op dit incidenteel tekort -: wanneer men een dergelijke vertooning waarbij een acteerende eenheid beoogd is van spelers, decors, muziek en lichteffect, voor een tweede maal ziet, ontwaart men het verstarrende van deze bewegingspreoccupatie, ontdekt men door de uiterlijke verblindende schijn de, te moedwillige, omschakeling van elke zuiver-interne emotie naar het externe effect.
In dit laatste opzicht vallen dan wel de klemmendste bezwaren tegen dezen Franciscus-opvoering te registreeren. Want deze op het puur acteeren gerichte regie, verbloemt de gebreken der spelers, het tekort aan talent bij verschillende acteurs, en doet dit toch - zooiets verraadt zich steeds - ten slotte pijnlijk gevoelen. Dit was o.a. eenigermate het geval bij den Franciscusspeler, een zeer jong acteur, die vlug, lenig, en geestdriftig aan alle eischen der beweeglijkheid en uiterlijke speelkracht voldeed, maar juist te onrijp (misschien niet: te talentloos) was om de diepe van godsliefde verteerde gestalte (lichaam en ziel) van den Heilige recht te doen wedervaren en volledig te verbeelden. Het zij gezegd: hij verviel niet in de roekeloosheid van velen zijner jaren, die door pathetiek of luidruchtige exclamatie hun onmacht tot zielvolle expressie trachten te verhelen; integendeel: hij speelde uiterst sober en ingetogen, helder en zuiver, maar zonder de accenten der tourmentatie en de zwellende volheid der laatste zaligheid, die hier geëischt worden.
Op zijn best voldeed deze Franciscus als decoratieve figuur; in de gerechts-scène met name, waar hij, stilzittend martelaar te midden der wereldlijke dwazen: zijn vader, de rechter, de advocaat en de gendarme, voor zich uit staart, tot hij ten laatste onder de beschermende mantel des bisschops wordt weggeleid. In alle opzichten trouwens, was dit tooneel, mèt de voortreffelijke revue der fioretti, het allerbeste.
En hieruit valt weer een en ander te besluiten: in de geestige beelden, waarin de gestalte van Franciscus louter decoratief optreedt tegen een levend en levendig fond, kreeg hij (als figuur) bijna vanzelf die wonderlijke diepte, welke hij, zelf sprekend en spelend, niet bij machte was te scheppen.
Zoo werden de rechtszaalscène en de fioretti het geslaagdst; zoo mislukte zijn ‘feestelijke dood’ het erbarmelijkst; èn hierdoor, èn doordat - wat hier had kunnen redden - de tekst zelf te luchtledig was om aan de vertooning langs dezen weg eenige volte te verleenen.
Intusschen blijven wij gelooven in de waarheid van