fabrieken, geweren, machines,....menschen; in het groote teeken der revolutie, gedreven door een tijd, een bovenpersoonlijken demon. Men kan het desnoods ‘propaganda’ noemen, dit voortdurend asthmatisch hijgen naar één doel; mits men het woord niet verstaat in den plebeisch-politieken, anti-artistieken zin, dien het ten onzent langzamerhand gekregen heeft. Deze propaganda werkt niet met de valsche vergrootingen van verkiezingsleuzen, maar beperkt zich tot de aesthetische objectiveering van den revolutionnair bezeten mensch. Juist dáárom voelt de verpolitiekte conservatief de Sovjet-films als een gevaar, wijl hij beseft tegenover een cultuur te staan en niet tegenover een aanplakbiljet....
‘Matrosenregiment No. 17’ van Leo Schäffer geeft, met veel ‘Potemkin’-reminiscenzen, den bijna onverschillig-objectief uitgebeelden revolutieleider Guljawin en zijn verleidingsgeschiedenis. Deze matroos, die een regiment kan commandeeren, is overigens een man als ieder ander; hij is groot, omdat de tijd het van hem eischt, maar hij laat zich daarom niet minder klein door een kozakken-Dubarry beheerschen. Onder het woeste leven van bewogen dagen het vernietigend element vrouw; zonder moraliseerend oordeel, alleen als factor in het regimentsleven, teekent de russische film de passie, met de noodwendigheid van een natuurgebeuren....De troep trekt verder, het doel tegemoet.
‘Streik’ is Eisenstein's vroegere filmwerk. Het is een anarchie van machines en stakingen; in deze episodes ontbreekt alle europeesch conflict. Er is een teveel, dat echter nergens vermoeit, omdat het wemelt van vondsten en ontdekkingen. De ‘Herzmachine’ van Metropolis, die zoo precies wist, welke rol Thea von Harbou haar opgedragen had, is een armzalige, koude decoratie naast dit kloppend, verward fabrieksgewoel, dat slechts onder den ban van één symbool staat: de staking. Menschen en staal, het geheele groote industrieele organisme, legt Eisenstein open als een duizendcellige samenleving, iedere cel als een eigen individualiteit. Tot zij allen samenstroomen in de revolutie en door de brandweer van de straat gespoten worden....Den schepper van ‘Potemkin’ ziet men hier als den rusteloozen experimentator, vol ideeën, vol technische ondernemingsdurf.
Er zijn in de nog niet lange geschiedenis van de filmkunst eenige zeldzame oogenblikken, die de teleurstelling over de tallooze afdwalingen vergoeden. Tot deze oogenblikken reken ik ‘Die Mutter’ van Pudowkin. Wie zijn de acteurs, die hier plotseling, weergaloos, een moeder, een zoon en een vader spelen met een diepe extase, die meesterlijk geleid wordt door een meesterlijke regie? De russische film kent geen ‘Stars’; zij kent uitverkiezing voor een figuur. Wat zeggen de namen Baranowskaja, Bataloff, Lenistjakoff? En niettemin: zij zijn het, die tegen den achtergrond van dezelfde gebeurtenissen, politie, staking, doodslag, deze ééne film opvoeren tot een wonder. Zij treden niet buiten het kader der gevoelens, die wij boven karakteriseerden; maar zij spelen die gevoelens in hun hoogste volkomenheid. Een overstroomend leven verkondigen deze film-gestalten, een leven, dat zich in deze vormgeving geheel zuiver kon uiten, alleen in deze vormgeving.
Filmend Europa kan, na de nederlaag bij Metropolis geleden, niet anders doen, dan eerbiedig het hoofd buigen; er is opnieuw een schoon bewijs geleverd voor de autonomie van den jongen vorm....
Berlijn, Februari 1927.