In de drie laatste essays troffen ons vooral de beschouwingen, door Trotsky gewijd aan de engelsche revolutie der XVIIe eeuw, aan het puritanisme als sociaal verschijnsel, aan het leerstuk der voorbeschikking, dat hij geestig ‘een omweg, over den godsdienst heen, om het vraagstuk der historische wetmatigheid te benaderen’ noemt, en over den persoon van Cromwell. Een vergelijking tusschen den grooten revolutionairen ‘werkelijkheids-politikus’ der XVIIe eeuw en Lenin is zeer interessant.
Aan de proletarisch-revolutionaire traditie van het Chartisme wijdt Trotsky, jammer genoeg, slechts enkele bladzijden; uit zijn opmerkingen zien wij dat hij verwacht, evenals Fr. Engels dit deed, dat de komende revolutionaire phase van den klassenstrijd in Engeland een wedergeboorte van het Chartisme, echter op oneindig breedere historische fundamenten en in een veel verder stadium van de maatschappelijke ontwikkeling, zal beteekenen.
Het boek van Trotsky heeft in Engeland in de kringen der gematigde socialisten een storm van verontwaardiging doen opsteken. Het bijtende sarcasme, waarmee de schrijver haast alle leiders in de beweging te lijf ging, het felle en vaak persoonlijke karakter zijner aanvallen moesten wel sterke afkeuring vinden in een land, waar matiging in den vorm, ook bij het uitvechten van politieke verschillen, evenzeer traditie is als respekt voor de grondwet, het koningshuis, de kerk, enz. Hevig verzet wekte ook Trotsky's prophetie dat de engelsche arbeidersklasse, wil zij niet àl meer verarmen en pauperiseeren, genoodzaakt zal zijn den ‘russischen weg’ te beschrijden, - dat is de weg van revolutionairen strijd. Socialisten en liberalen wedijverden in het aantoonen van de dwaasheid en onzinnigheid van deze bewering; haast alle leiders der socialistische gedachte traden tegen haar in het krijt. Natuurlijk was het voor schrijvers als Brailsford, Lansbury en Bertrand Russell, om slechts eenige van Trotsky's kritici te noemen, niet moeilijk om zwakheden in zijn geschrift aan te toonen en te bewijzen dat in dat geschrift, van hoe groote kennis der feiten van de engelsche geschiedenis en de engelsche politiek het ook getuigt, toch een zeker gemis aan inzicht zich openbaart ten opzichte van de engelsche volksziel, zooals deze zich in vele eeuwen van historische ontwikkeling heeft gevormd. En de engelsche volksziel bepaalt op zijn minst in even hooge mate het karakter van het engelsche socialisme als de persoonlijke zwakheden, halfslachtigheden en eigenaardigheden van een aantal leiders dat doen.
In twee opzichten heeft de historische ontwikkeling, sedert Trotsky van zijn standpunt de vraag ‘waarheen gaat Engeland’ beantwoordde, hem tegenover zijn tegenstanders in het gelijk gesteld. Het verloop der Algemeene Staking in de eerste helft van Mei heeft, ten eerste, bewezen dat de prachtige solidariteit en de strijdmoed, die in de engelsche arbeidersklasse leven, de leiding niet vonden waarop zij recht hadden. Wat men met een algemeenen term den linkervleugel in de beweging noemt, heeft gefaald, in bijna even groote mate als de rechter. Ook de I.L.P., - die zich gedurende het laatste jaar ongetwijfeld meer naar links orienteerde en die zeer goed beseft, dat de uitkomsten van hare propaganda voor de ‘living wage’ in hooge mate van het resultaat der mijnwerkersstaking zouden afhangen, - de I.L.P. heeft wèl de mijnwerkers zooveel mogelijk politiek, moreel en finantieel gesteund, maar zij heeft het aanbod der Communisten verworpen om gezamenlijk te pogen elk vervoer van steenkool te verhinderen, wat beteekent, dat zij voor scherpen strijd tegen de regeering èn tegen de rechtsstaande-arbeidersleiders teruggedeinsd is.
Ten tweede heeft het verloop van de algemeene staking en van de mijnwerkersstaking bewezen, hoe de engelsche regeering, al moge zij zich wat anders voordoen dan de meeste regeeringen van het vasteland van Europa, evenmin schroomt om de uiterste maatregelen te nemen ten einde de belangen der bezitters te beschermen als deze. Zoowel de massa's als de leiders zullen hun schroomvalligheid, hun weifelmoedigheid en hun afkeer tegen fellen harden strijd moeten overwinnen, wil de arbeidersklasse niet keer op keer door de burgerlijke machthebbers bedrogen of verslagen worden. Deze beweging, die de kern is van Trotsky's betoog, wanneer wij de hartstochtelijke felheid daarvan in een rustiger rythme overbrengen, lijkt ons onaanvechtbaar waar.
(Wordt vervolgd)