Indische Letteren. Jaargang 32
(2017)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||
Maria Dermoûts ‘dame aan de binnenbaai’ in de Nederlandse herinneringscultuur
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||
intertekstualiteit, als realiteit werd beleefd. Heel vaak was die nieuwe realiteit een beeld dat beantwoordde aan wat letterkundige Sarah De Mul ‘tempo doeloe’-nostalgie noemde. Er werd een Arcadische wereld geschapen waarin de koloniale samenleving in een nostalgisch verlangen met een bepaald doel genormaliseerd werd.Ga naar eind3
Het huis op Kate Kate, het landgoed waarop schijfster Maria Dermoût Kleyntjes modelleerde, in 2016 (foto: Caroline Drieëhuizen).
Zoals hier zal blijken, werden specifieke van deze door Dermoût ‘herinnerde herinneringen’ aan mevrouw van Kleyntjes door biografen en recensenten eruit gelicht, werden de ‘herinnerde herinneringen’ van tekst tot tekst doorgegeven en uiteindelijk beleefd als de historische realiteit. En zo werden de romanfiguur en de historische persoon waarop het personage gebaseerd zou zijn uiteindelijk gezien als één en dezelfde. Er had zich, kortom, een bepaald beeld van mevrouw van Kleyntjes in het Nederlandse collectieve geheugen genesteld. Een beeld dat door de tijd heen zou veranderen, door de betekenis die mensen toekenden aan de persoon en haar geschiedenis, maar dat contrasteerde met de herinnerde familiegeschie- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||
denis aan de historische figuur. Dergelijke uiteenlopende herinneringen zeggen dan ook vooral iets over de betekenis die er aan het koloniaal verleden in Nederland door de tijd heen werd toegekend en zeggen minder over de werkelijk beleefde geschiedenis. | ||||||||||||||||||||||||||
De tuinduizend dingen: (herinnerde) herinneringenMaria Dermoût schreef De tuinduizend dingen, dat een raamvertelling is en haar ‘chef d'oeuvre’,Ga naar eind4 rond 1955. Het is het verhaal over een vrouw, Felicia, die alleen met haar bedienden op de oude specerijentuin Kleyntjes in de Molukken woonde. Vaak denkt zij terug aan vroeger en een keer per jaar herdenkt ze alle mensen die, net als haar zoon, vermoord waren De verhalen over de verschillende mensen creëren de raamvertelling, maar Felicia, ‘mevrouw van Kleyntjes’, is steeds het contrapunt. De tienduizend dingen was Dermoûts tweede volwaardige roman. Ze schreef het werk voornamelijk in de jaren 1950, puttend uit haar geheugen. Ze deed aan ‘navertellen’, aldus haar kleindochter.Ga naar eind5 Zelf zei ze: ‘ik heb het voorrecht gehad dat er altijd levende vertellers en vertelsters in mijn leven waren.’Ga naar eind6 En daarmee is De tienduizend dingen enerzijds een typisch voorbeeld van wat Pattynama ‘herinnerde herinneringen’ noemt, maar vertoont het boek anderzijds ook kenmerken van levende, directe herinneringen van Dermoût aan haar tijd in Ambon, van maart 1910 tot en met 1914. Hoewel ze in De tienduizend dingen geen geografische plaats benoemde (ze heeft het enkel over ‘het eiland in de Molukken’), bracht ze in persoonlijke brieven het realiteitsgehalte van de roman geregeld ter sprake: ‘De “kleine” tuin bestond werkelijk zo en de mevrouw van de kleine tuin was een veel oudere goede vriendin van me bij wie ik (als een grote gunst) wel daar aan binnenbaai mocht logeren.’Ga naar eind7 En: ‘alles is ook niet letterlijk zo gebeurd, maar veel toch wel’.Ga naar eind8 Om het geheel nog complexer te maken, leken voor Maria Dermoût zelf historische en literaire personages en plaatsen door elkaar te lopen en eender te zijn. Herinnering en verbeelding schuiven bij haar in elkaar, stelde letterkundige Rob Nieuwenhuys.Ga naar eind9 Wat bij haar telde was de beleefde ervaring - die was volgens haar authentiek. Toen ze het had over de situatie op Ambon eind jaren vijftig schreef ze geregeld over ‘mevrouw van Kleyntjes’ en: ‘mijn dochter [...] op de tuin van Kleyntjes’.Ga naar eind10 De tuin Kleyntjes en mevrouw van Kleyntjes waren voor Maria Dermoût geleidelijk aan synoniem geworden voor de historische plaats en de historische persoon waarop ze gebaseerd waren. Feit en fictie waren vervaagd. Deze benadering | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||
versterkte naar buiten het beeld van haar roman als een ‘letterlijk’ gebeurd verhaal en werd door recensenten en critici overgenomen. Johan van der Woude (1906-1979), Dermoûts ontdekker en latere biograaf, begon daarmee in januari 1956 in het Nieuwsblad van het Noorden: ‘Het zijn “herinneringen”’, schreef hij. ‘Verhalen over wat zij daarginds heeft meegemaakt, beleefd, gezien en gehoord.’Ga naar eind11 Even verderop in ditzelfde stuk nuanceerde hij weliswaar zijn opvatting van het begrip ‘herinnering’ en benadrukte hij de scheppende kracht van de auteur, maar noemde hij De tienduizend dingen toch een herinnerd verhaal.Ga naar eind12 In de biografie die Van der Woude over Dermoût schreef en die in 1973 verscheen, stelde hij weliswaar dat de gebeurtenissen in haar werk niet letterlijk zo waren gebeurd, maar dat haar gedachten, mentaliteit, de verbondenheid en mensen biografisch waren.Ga naar eind13 Kortom, het onderscheid tussen feit en fictie was sterk vervaagd door constante herhaling van de bewering dat het Dermoûts eigen herinneringen betrof en daarmee had het werk grote authenticiteitswaarde gekregen. Een nieuwe realiteit was gecreëerd. | ||||||||||||||||||||||||||
‘Tempo doeloe’-nostalgieNa Dermoûts dood in 1962 verscheen zoals gezegd elf jaar later haar biografie. De verschijning van het werk op dat moment was opportuun: de publieke, vooral nostalgische, aandacht voor koloniaal Indonesië kwam volgens historicus Lizzy van Leeuwen vooral op in deze periode, onder meer gestimuleerd door de grote stroom mensen uit Indonesië die tussen 1949 en 1964 in Nederland arriveerde.Ga naar eind14 Deze ‘tempo doeloe-nostalgie’ - verlangen naar een nooit bestaand paradijs dat verloren was gegaan - kon mensen een gevoel van continuïteit van het bestaan van de kolonie geven en daarmee troost. Het versterkte bovendien de sociale verbondenheid en gaf uitdrukking aan een identiteit, ook voor Nederlanders die er nooit geweest waren.Ga naar eind15 Een grote stroom van literair werk met de voormalige kolonie als onderwerp verscheen vanaf de jaren zeventig en de biografie van Van der Woude zal ongetwijfeld de belangstelling voor schrijfster Maria Dermoût en haar werk hebben gestimuleerd. Meer en meer werd haar werk nu in een nostalgisch perspectief geplaatst, iets wat bij De tienduizend dingen al vroeg was begonnen. Kort na verschijnen repte de Leeuwarder Courant al over ‘tropenwee en - heimwee’ dat het boek zou oproepen.Ga naar eind16 Het Algemeen Handelsblad had het in diezelfde tijd over ‘een gefluisterd boek dat heimwee | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||
oproept naar verdroomde ervaringen, hoe fel, hoe sterk of hoe stil die ook geweest mogen zijn’.Ga naar eind17
De foto die Rob Nieuwenhuys aanduidde als de foto van mevrouw Van Aart (Nieuwenhuys 1982, p. 153).
Dergelijke sentimenten werden vanaf de jaren zeventig opnieuw en sterker herhaald en bekrachtigd. In 1974 ging historicus, filosoof en criticus Dick Hartoko (pseudoniem voor Th.W. Geldrop) op Ambon op zoek naar sporen van mevrouw van Kleyntjes en om ‘de sfeer in te ademen, proberen na te voelen’. ‘Tempo doeloe - voltooid verleden tijd? Nu nog tastbare werkelijkheid,’ schreef hij.Ga naar eind18 In 1982 kwam Dermoûts romanpersonage mevrouw van Kleyntjes in de romantisch-nostalgische Indië-fotoboeken van Rob Nieuwenhuys symbool te staan voor de ‘verzonken wereld’ op de Molukken. Journalist Kester Freriks presenteerde zes jaar later in de NRC haar werk ook nog steeds als opgeschreven herinneringen die ‘niet voorbij’ waren. ‘En eenmaal opgetekend gaan die zelfs nooit voorbij’, verzuchtte hij nostalgisch.Ga naar eind19 In dat nostalgische zwelgen naar een, geromantiseerde, tijd en plaats die voorgoed verloren waren, maar die door literatuur gevoelsmatig terug gehaald kon worden, werd, zoals Hartoko's zoektocht op Ambon ook illustreerde, de behoefte om het realisme van de roman te onderstrepen steeds groter. Op die manier kwam het verloren thuis en de mogelijkheid die te reconstrueren steeds dichterbij. Hiermee werd de illusie van authenticiteit van Dermoûts verhalen niet alleen in stand gehouden, maar ook vergroot. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar de ‘echte’ mevrouw van KleyntjesCentraal in dat streven de roman te spiegelen aan de historische realiteit, stond de zoektocht naar de ‘echte’ mevrouw van Kleyntjes en de tuin. Maria Dermoût had immers benadrukt dat zij werkelijk bestaan had. Zo had zij aan haar vriendin en vertaalster Irma Silzer geschreven: Naar het leven is mevrouw van Kleyntjes de grootmoeder, haar jeugd zag ik zo. Zij sprak, hoewel ik zeer bevriend met haar was, nooit over haar man of haar jeugd. Zij had 2 zoons waarvan de een op deze wijze sneuvelde (hij werd beschoten door een pijl van een Berg-Alfoer) wat weinig voorkwam. De andere zoon deugde niet veel en teerde zo'n beetje op haar zak. Ze had namelijk een hotel in de stad en dan de tuin waarheen zij alleen goede vrienden mee nam.Ga naar eind20 Neerlandicus Guus Houtzager merkte terecht op dat in dit citaat niet helemaal duidelijk is wie Maria Dermoût feitelijk bedoelde; grootmoeder van Kleyntjes of mevrouw van Kleyntjes, haar dochter?Ga naar eind21 Wel was duidelijk dat een vrouw die Dermoût op Ambon had ontmoet model had gestaan voor haar fictieve verhaal. Ze benadrukte: ‘Er woonde een oude dame met wie ik erg bevriend was, sommige dingen werd gecombineerd, alles is ook niet letterlijk zo gebeurd, maar veel toch wel!’Ga naar eind22 Van der Woude was één van de eersten die de geschiedenis van de ‘echte’ mevrouw van Kleyntjes trachtte te reconstrueren. Hij stelde dat mevrouw van Kleyntjes gemodelleerd was naar een zekere Johanna Louisa van Aart. Daarbij baseerde hij zich volkomen op een brief die een zekere P.G. Hoedt naar aanleiding van De tienduizend dingen naar de uitgeverij had gestuurd en waarin hij had gesteld dat zijn grootmoeder Johanna Louisa van Aart veel voor het landhuis Kate-Kate had gedaan.Ga naar eind23 In december 1973 weerlegde pater L. van Belkom de bewering dat mevrouw van Kleyntjes Johanna Louisa van Aart was. Van Belkom en schrijfster Rosalie Grooss zouden kort na elkaar (de één in december 1973, de ander in maart 1974) de ‘echte’ mevrouw Van Kleyntjes identificeren als Caroline Hendrika Overdijk.Ga naar eind24 Hoewel Van Belkom en Grooss allebei veel citaten uit De tienduizend dingen zonder problemen op mevrouw Van Aarts historische leven betrekken, maakte Grooss duidelijk dat Dermoût mevrouw van Kleyntjes niet helemaal één op één overgenomen moest worden met de historische vrouw: mevrouw Van Aart was ‘niet slank, maar toch helemaal niet plomp’.Ga naar eind25 Voor het eerst werd er een, klein, verschil aangeduid tussen de historische persoon en de romanfiguur. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||
Desalniettemin liet Nieuwenhuys in zijn fotoboeken over Nederlands-Indië Dermoût beschrijving van het uiterlijk van de romanfiguur volgen op de vermoedelijk op de foto afgebeelde historische mevrouw Van Aart.Ga naar eind26 De overtuiging dat Dermoût haar herinneringen had opgeschreven en daarmee een historische realiteit had geschetst, bleek zeer hardnekkig. Houtzager herkende niet veel later, ondanks de diverse verschillen, in de in 1986 gepubliceerde memoires van Victor Gilbertsz (pseudoniem van I.P.L. Bouwman sr.) over diens jeugd op Ambon in de aldaar beschreven mevrouw Van Noort mevrouw Van Aart terug (die bij Houtzager overigens toch weer Johanna Louisa van Aart heet). In zijn artikel en boek vergeleek Houtzager vervolgens de verschillen in de levensbeschrijving die Dermoût en Gilbertsz van de dame gaven. Hij beschouwde Gilbertsz als een primaire bron, omdat die zijn boek niet als een roman presenteerde. Toch zijn hier vraagtekens bij te plaatsen. Gilbertsz schreef, ruim zestig jaar later, zijn memoires zeer verhalend op en noemde mevrouw Van Aart-Overdijk bij een gefingeerde naam. Daarnaast dringt zich tevens het gevoel van intertekstualiteit op. Gilbertsz' beschrijving van het uiterlijk mevrouw Van Aart lijkt sterk op die van Dermoût, en daarmee ook op die van Nieuwenhuys. Zo schreef Gilbertsz: ‘De Oude Dame beheerde haar hotel met ijzeren hand. Gekleed in sarong en witte kebaja, op blote voeten in haar sandalen, soms met een sleutelmandje aan de arm, joeg zij achter haar personeel aan’.Ga naar eind27 Terwijl Maria Dermoût mevrouw Van Kleyntjes als volgt had omschreven: Iedereen wist hoe zij eruitzag: klein van stuk en gedrongen, in haar batiksarong en een eenvoudige witkatoenen kabaai, met een klein kriebelkantje of helemaal zonder een kantje, geen mooie kabajaspelden, met veiligheidsspelden gesloten; op blote voeten in stevige leren sandalen; bruingebrand, vol zomersproeten en zonneplekjes, altijd blootshoofds, met springerig grijzend haar.Ga naar eind28 Freriks, die zijn biografie over Marie Dermoût in 2000 liet uitkomen, week niet veel af van het beeld van de dame op de tuin dat zich dan gedurende vijfenveertig jaar had verankerd in het Nederlands geheugen. Ook hij beschouwde vooral Gilbertsz als de primaire, historische bron waardoor we de ‘ware’, historische, mevrouw van Kleyntjes konden leren kennen en op basis waarvan hij aan mevrouw Van Aarts ‘levensbeschrijving’ vijf pagina's besteedde. Wel verbeterde Freriks haar naam ten goede in Carolina van Aart-Overdijk en benadrukte dat zij er, afgaande op de foto die Nieuwenhuys had gevonden, ‘zeer Indisch’ uitzag. Met die laatste opmerking veranderde hij het uiterlijk van mevrouw | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||
Van Aart.Ga naar eind29 Al die decennia daarvoor gingen de beschrijvingen van haar niet verder dan Dermoûts beschrijving zoals hierboven en nog vaker werd zij slechts omschreven als een oudere vrouw. Dat zij blank was, werd hierdoor voor het Nederlandse publiek onbewust gesuggereerd. Rosalie Grooss benadrukte in 1974 op basis van Dermoût en vergelijkbare foto's als die van Nieuwenhuys: ‘zij was vooral uitzonderlijk blank.’Ga naar eind30 Hier zien we duidelijk dat er in de vormgeving van het beeld van mevrouw Van Aart herinneringen waren geselecteerd die door foto's bekrachtigd konden worden. Herinneringen die pas bij Freriks veranderden. Want Dermoût beschrijft Felicia van Kleyntjes inderdaad als ‘de blanke kleine vrouw [...] wat dikkig’Ga naar eind31 en dat zij en haar grootmoeder de laatsten waren van een ‘oude Hollandse perkeniersfamilie’, maar ze vertelt ook hoe de overgrootmoeder van mevrouw van Kleyntjes ‘een kind van het eiland’ was geweest en ‘van hier’.Ga naar eind32 Grootmoeder van Kleyntjes werd bovendien beschreven als ‘een kleine, broodmagere vrouw, donker, met donker haar en donkere ogen’.Ga naar eind33 Elke goede verstaander realiseert zich dan dat de fictieve familie van Indonesische of Euraziatische afkomst moet zijn geweest, ondanks dat dit impliciet blijft. De rol en invloed van literatuur en foto's als ‘doorgeefluik’, de selectie van de (herinnerde) herinneringen en daarop volgende mate van intertekstualiteit is hier zichtbaar. Specifieke herinneringen aan de tuin en de vrouw, zoals die door Maria Dermoût in zowel haar boek als in haar brieven gecreëerd waren en waarin feit en fictie tot een zekere hoogte samen waren gesmolten, zijn door latere schrijvers steeds herhaald, verbeeld en overgedragen en vooral vanaf de jaren 1970 in een nostalgisch tempo doeloe-vertoog in een tamelijk teleologische en weinige kritische zoektocht naar de ‘authentieke’ geschiedenis bekrachtigd. De kleine aanpassingen die plaatsvonden, pasten steeds in het beeld van het koloniaal verleden zoals dat op dat moment in Nederland dominant was. De ‘Indische’ component die Freriks op basis van een foto aan de herinneringen en het beeld toevoegde, is daar een goed voorbeeld van. Het zegt meer iets over het in 2000, dankzij de emancipatie van de Indo-Europese gemeenschappen in Nederland, geaccepteerde beeld van het ‘Indische’ in de koloniale samenleving dan over de resultaten van zijn genealogische onderzoek naar mevrouw Van Aart of zijn kritische herlezing van De tienduizend dingen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het familiegeheugenDe hierboven geschetste dominante herinneringen aan mevrouw van Kleyntjes en daarmee aan Van Aart op de tuin op Ambon gaan de interactie aan met de herinneringen van de familie van Carolina (‘Lien’) H. Overdijk (1854-1929). Enerzijds krijgen de familieherinneringen een waardevolle aanvullende betekenis door de dominante herinneringen aan mevrouw Van Aart als de wereldberoemde mevrouw van Kleyntjes, maar tegelijkertijd staan ze ook op gespannen voet daarmee. Het is een kostbaar, imposant fotoalbum uit 1891 dat inzicht biedt in de geschiedenis van de familie Overdijk, de familie van de door Grooss en Van Belkom geidentificeerde ‘echte’ mevrouw van Kleyntjes.Ga naar eind34 Het is altijd in familiebezit gebleven en wellicht voor het nageslacht samengesteld door de echtgenoot van Carolina van Aarts oudere zus Anna Mathilda naar aanleiding van diens voortijdige overlijden in 1890. Onder de foto's krabbelden verschillende generaties, als geheugensteuntjes, hun relatie met de afgebeelde familieleden: ‘mama’ en ‘J.J. Overdijk, vader van mama’. Onder een foto van een verzorgde, knappe vrouw met fijne trekken staat geschreven: ‘tante Lien’. ‘Van Aart’ is er later, in een ander handschrift, bij geschreven. Het album fungeerde letterlijk als een plek waar herinneringen herinnerd en doorgegeven konden worden. De familiestamboom helpt ons verder.Ga naar eind35 De mevrouw van de tuin heette dus geen Johanna Louisa, zoals Van der Woude meende, en een van haar voorvaderen was niet Lodewijk Hoedt, zoals Freriks beweerde op basis van diezelfde brief van P.G. Hoedt waarop Van der Woude had geconcludeerd dat zij Johanna Louisa zou heten.Ga naar eind36 Johanna Louisa Hoedt-van Aart (1833-1920) was de schoonzus van Lien van Aart-Overdijk.Ga naar eind37 Zij was ook niet zoals de op Gilbertsz afgaande Freriks en Houtzager menen, geboren op Banda-Neira, maar op Java, in Probolinggo. En zij stamde ook niet uit een perkeniersfamilie. Haar vader kwam uit Leiden en was een koloniaal ambtenaar uit het middenkader. Van hem kon ze dan ook geen ‘verhalen over vroeger’ hebben gehoord, zoals Freriks beweerde.Ga naar eind38 Liens moeder, Johanna Frederika Kolmus (1828-1908), was niet alleen in Indië geboren, maar kwam uit een familie die al generaties lang in Indië woonde. Er zijn aanwijzingen die doen vermoeden dat haar moeder, en daarmee Liens grootmoeder, Aziatisch of Euraziatisch was.Ga naar eind39 De portretten in het album bevestigen de Aziatische afkomst van de familie. Liens grootouders waren niet onbemiddeld: Kolmus was in 1815 boekhouder bij 's Lands Munt in Surabaya en had tegen het eind van zijn leven nog steeds twee huisslaven.Ga naar eind40 Het fotoalbum en | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||
het uiterlijk voorkomen van de geportretteerden bevestigt de status van de familie als Europese, Euraziatische, koloniale elite aan het eind van de negentiende eeuw.
Lien van Aart-Overdijk in het fotoalbum uit 1891 (particuliere collectie E.M.A Doets-de Gelder).
Jan van Aart, Liens echtgenoot, in het fotoalbum uit 1891 (particuliere collectie E.M.A Doets-de Gelder).
Toen Liens vader in december 1871 op Ambon werd geplaatst, ontmoette zij de ruim tien jaar oudere Johannes (‘Jan’) H. van Aart (1843-1899). Hij was geboren en getogen op het eiland en kwam eveneens uit een welgestelde familie: hij had tijdens zijn jeugd ‘de nodige slavinnen’ gehad.Ga naar eind41 Slaven waren een belangrijk onderdeel van de koloniale samenleving en zeker op de Molukken waar zij het werk op de perken en tuinen tot diep in de negentiende eeuw deden. Ook Dermoût verwijst in De tienduizend dingen naar de familie van Kleyntjes als slavenhouders, maar in de Nederlandse herinneringscultuur ontbreekt deze associatie volledig. Een slavenhoudende samenleving past niet in het Nederlandse nostalgische beeld van de koloniale samenleving. Jans grootvader, Cornelis van Aart (1763-1809), was in Zierikzee geboren en in de zomer van 1786 met de VOC naar Batavia gevaren en uiteindelijk op Banda beland. Zijn zoon en Jans vader, militair en later koopman, Johannes Lambertus (1805-1861) | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||
trouwde ook weer een op Ambon geboren, en daarmee vermoedelijk (Eur)Aziatische, vrouw, Anna Hendrina Ariaansz (1806-1877). Hij noemde zijn bark naar haar. Vermoedelijk een andere zoon, Cornelis, was mede-eigenaar van het nootmuskaatperk Boyouw op Groot-Banda (Lonthoir). Maurits Ver Huell (1787-1860), die in 1817 bij hem logeerde, roemde het perk als ‘een der voornaamste’ op het eiland.Ga naar eind42 Niet Lien van Aart-Overdijk, maar haar echtgenoot kwam dus uit een perkeniersfamilie. Lien van Aart trouwde op Ambon eind mei 1873, zij was toen ongeveer negentien jaar oud (en dus niet vijfentwintigGa naar eind43), met Jan van Aart. In het fotoalbum is hij een man met diepgelegen smalle ogen, fronsende wenkbrauwen, donker haar en een grote hangsnor. Ze kregen in ieder geval vijf zonen en dat is meer dan welke auteur beschreef, op basis van Dermoût en Gilbertsz, op zoek naar de ‘echte’ mevrouw van Kleyntjes. Tegen het eind van de negentiende eeuw bezat het echtpaar Van Aart-Overdijk - hij is dan secretaris van de Ambonraad - de uit de Engelse tijd stammende tuin Kate Kate aan de binnenbaai van Ambon. De tuin dus waarop Kleyntjes volgens Maria Dermoût zelf gemodelleerd was. Het was de plek waar specerijenbomen stonden en waar voor eigen gebruik wat gewassen werden geteeld en dieren werden gehouden. In 1931 was Kate Kate, dat inderdaad ‘erg klein’ (‘kleyntjes’) betekent, circa 180 bouwsGa naar eind44 en ‘het voornaamste landhuis van den tegenwoordigen tijd’ dat ‘van ongemeene bekoring’ was om zijn mooie aanleg en ‘idyllische plekjes’.Ga naar eind45 In het boek wordt mevrouw van Kleyntjes, zonder familie om haar heen, vooral geplaagd door de dood van haar zoon Himpies. Lien van Aarts leven was getekend door tegenslagen die verder gingen dan enkel de dood van een zoon. Lien had geen familie om zich heen. Haar ouders waren al in 1875 van het eiland vertrokken, haar zus Anna Mathilda overleed in 1890 en haar eveneens op Ambon getrouwde zus Charlotta volgde haar echtgenoot op zijn diverse standplaatsen als KNIL-officier door de kolonie. Liens jongste zoon Johannes Lambertus (vernoemd naar zijn vaders vader) overleed in 1879 ‘in den aanvalligen leeftijd’ van drie jaar.Ga naar eind46 Volgens familieoverlevering overleed het kind toen het op de vloer, onder een grote spiegel met vergulde lijst, aan het spelen was en die spiegel plots, zonder enige verklaring, van de wand kwam en voor de ogen van Lien op het kindje terecht kwam.Ga naar eind47 Bijna twintig jaar later, op 6 januari 1898 werd Ambon getroffen door een aardbeving van ‘kollosale afmetingen’. Er waren 126 doden te betreuren, evenals ruim driehonderd gewonden, waaronder mogelijkerwijs hun 26-jarige zoon Harry John van Aart. In maart van dat jaar overleed hij. De krant De Locomotief sprak toen de hoop uit dat na de rampen die ‘der algemeene geachte fami- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||
lie Van Aart’ hadden getroffen er nu ‘gelukkige dagen voor hen zullen aanbreken’.Ga naar eind48 Dat mocht niet zo zijn. Nadat het echtpaar in mei 1899 hun 25-jarige echtvereniging vierde, overleed Liens echtgenoot in november van dat jaar. Er zijn geen aanwijzingen dat hij, zoals Gilbertsz en daarmee ook Freriks beweren, in een storm overboord zou zijn geslagen.Ga naar eind49 De overlijdensadvertentie meldt enkel dat hij ‘zacht en kalm’ in Ambon was overleden.Ga naar eind50 Negen jaar later sneuvelde vervolgens Liens oudste zoon, Cornelis van Aart (1880-1908), die militair was, op het nabijgelegen eiland Seram door een pijlschot in zijn hals.Ga naar eind51 Dit verhaal herkent iedereen die De tienduizend dingen gelezen heeft en waarin Cornelis als Himpies vereeuwigd is. Cornelis' weduwe, Maria S.A. Boers (1884-1932), vertrok vrijwel direct, hoogzwanger van hun tweede dochter, naar Den Haag. De relatie tussen Lien en haar was, volgens familieoverlevering, nooit goed geweest. Van Lien van Aarts overgebleven twee kinderen koos de meer extraverte en beminnelijke Johannes (‘Janti’) (1886-1945) voor een ambtelijke carrière en zwierf van aanstelling naar aanstelling door de archipel om pas in de jaren 1920 weer terug te keren op Ambon. Van 1931 tot aan de Japanse inval was hij de loco-burgemeester van de stad. De meer in zichzelf gekeerde Carel (1883-1945) beheerde in die tijd het hotel van zijn moeder: ‘een moeilijke en ondankbare taak’.Ga naar eind52 Het hotel stond aan de overkant van de tuin, in de stad, aan de Esplanade (het huidige Lapangan Merdeka). Lien van Aart had het commensalenhuis, dat later ‘pension’ en weer later ‘Van Aart Hotel’ of ‘Esplanade Hotel’ genoemd werd, van haar echtgenoot voortgezet. Haar zoon beheerde de strategisch naast de sociëteit De Eendracht gelegen en naar verluidt onmisbare instelling in Ambon-stad.Ga naar eind53 Op het moment dat zij Maria Dermoût, die van maart 1910 tot en met maart 1914 op Ambon verbleef, ontmoette was Lien van Aart dan ook een bekende persoonlijkheid (‘Moeder Van Aart’)Ga naar eind54 en had de familie een aanzienlijke sociale status op het eiland. Net als mevrouw van Kleyntjes en veel andere vrouwen uit de koloniale elite uit die tijd verzamelde zij voorwerpen. Dit waren niet alleen schelpen, maar ook ‘Compagniesmeubilair’, porselein, sieraden en gebruiksvoorwerpen uit de VOC-tijd.Ga naar eind55 De verzameling die ze op Kate Kate bijeen had gebracht, had zo'n reputatie gekregen dat die bezoekers trok als de Oudheidkundige Dienst en hoge Nederlandse ambtenaren. De foto's uit die tijd (zij is de vijftig dan gepasseerd) en die aan haar toegeschreven worden, beantwoordden aan het door Dermoût opgeroepen beeld van een oude vrouw in batik en versterken daarmee de specifieke herinnering aan haar als mevrouw van Kleyntjes in het collectief geheugen. Daarmee dissoneert de familieherinnering aan de elegante, modieuze vrouw van twintig jaar. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||
In 1929 overleed Lien van Aart-Overdijk op Ambon. Haar inboedel werd grotendeels verkocht; haar twee kleindochters ontvingen slechts een ring. Haar beide zoons zouden kort na de Tweede Wereldoorlog sterven: Carel in Malang op Java en Janti op Ambon. Een mejuffrouw Hoedt, wellicht de dochter van Johanna Louisa, bewoonde Kate Kate toen nog, maar al snel zou het betrokken worden door een Amerikaanse zendelingenfamilie.
Het is niet zonder reden dat als Nederlanders naar Ambon reizen, zij, net als ik, op zoek gaan naar de plaats van de tuin Kleyntjes, omdat we denken de ‘echte’ geschiedenis te kennen, door Dermoût en haar biografen en de critici na haar. De herinneringen die de tuin als plaats van herinnering oproept, zijn echter selecte, door de roman herinnerde herinneringen die door de daaropvolgende literatuur en specifieke foto's steeds weer herhaald, van nieuwe betekenissen voorzien en doorgegeven zijn. Het zijn reconstructies. Illusies. De authenticiteit die ervaren wordt, is voortgekomen uit deze sociaal-culturele betekenisgeving, maar berust niet op materiële of historische authenticiteit: zelfs het huis van de familie Van Aart was tijdens de Japanse bezetting verwoest. Enkel de keuken met de Delftsblauwe tegels is bewaard gebleven. Een Amerikaanse dominee heeft het huis na de oorlog herbouwd op de oude fundamenten, met verwijzingen naar zijn koloniale herkomst: gietijzeren sierlijke raamvensters en schoren van de palen van de veranda, witten houten jaloezieën en het stenen trapje.Ga naar eind56 In de Nederlandse herinneringscultuur is het beeld van de vrouw op de Ambonse tuin tot stand gekomen door het doorgeven en de intertekstuele bevestiging van een selectie van als realiteit beleefde ‘herinnerde herinneringen’ van Maria Dermoût. Het was een selectie die tot stand gekomen was en bevestigd werd door een groot deel van de samenleving dat zich reeds decennialang het koloniale verleden vooral wenst te herinneren als een blanke, nostalgische geschiedenis van paradijselijk verlies. Een paradijs waar sociale verhoudingen genormaliseerd waren, waar geen slaven voorkwamen, vrouwen en gekleurde mensen een ondergeschikte rol speelden en veelal niet tot de bovenlaag van de koloniale samenleving konden doordringen. Herinneringen die door het familiealbum juist wél opgeroepen werden: daarin zien we Lien van Aart herinnerd als Indische vrouw, stammend uit een tamelijk voorname koloniale Euraziatische en slavenhoudende familie. Dergelijke verschillende herinneringen geven vooral inzicht in de betekenis van het koloniaal verleden in Nederland voor verschillende mensen door de tijd heen. Maar ze wortelen wel enkel in de Nederlandse herinneringscultuur: in de Indonesi- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||
sche of zelfs maar de Ambonese herinneringscultuur nemen mevrouw Van Aart en mevrouw van Kleyntjes geen plaats in. | ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||
Caroline Drieënhuizen studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 2012 op een onderzoek naar de rol van materiële collecties in de vorming en ontwikkeling van de koloniale Europese elite van Nederlands-Indië. Sinds 2011 werkt ze als universitair docent Cultuurgeschiedenis aan de Open Universiteit. Voorts is ze gastonderzoeker bij de Universiteit van Amsterdam. |
|