Indische Letteren. Jaargang 32
(2017)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| ||||||||||||||||
De dagen van de grote uittocht
| ||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||
ven. Uit een autobiografische roman van zijn vrouw Titia die omstreeks dezelfde tijd verscheen, vernemen we hoe Hans Alers, werkeloos nog, het ene boek na het andere neerpende. Hij deed dat in kennelijk isolement, althans buiten enige academische of literaire connectie.Ga naar eind4
H.J.H. Alers, Rubberplantage (1958).
De drie boeken zijn nogal verschillend van aard en toon, maar hanteren, gezamenlijk en elk voor zich, een bijzonder perspectief op het Indonesië van de jaren vijftig. In deze jaren vond er een heroriëntatie plaats in de Nederlandse politiek en samenleving. De vraag is of deze ook in de literatuur over Indië en Indonesië aan te wijzen is. Sloot de Indische literatuur zich op in nostalgisch terugkijken? Op welke manier kreeg de actualiteit nog een plaats? Alers' boeken nodigen uit om na te denken over de trajecten die voor een postkoloniaal perspectief op Indië en Indonesië openstonden op het scharnierpunt van de dekolonisatie. | ||||||||||||||||
ApocalypsDe twee beschouwende werken die Hans Alers heel kort na elkaar publiceerde, laten duidelijk zien hoe gevoelig hij was voor de veranderende perspectieven van de dekolonisatie. Het kolonialisme had afgedaan. In 1955 verscheen Dilemma in Zuid-Oost-Azië, dat als ondertitel draagt: Een anthropo-geografische interpretatie van de Chinese penetratie in Zuid-Oost-Azië. Alers roept erin de vraag op of de Zuidoost-Aziatische culturen sterk genoeg zouden zijn om de migratiestromen en invloeden uit China te weerstaan: ‘Een Mongoolse expansie staat voor de deur’, orakelt hij.Ga naar eind5 Het is een opmerkelijk boek, omdat het als een van de eerste Nederlandse studies is die niet alleen Nederlands-Indië of Indonesië als uitgangspunt neemt, maar de blik op geheel Zuidoost-Azië richt. Zijn belangrijkste inspiratiebron was het Chinese begrip Nanyang (letterlijk: zuidelijke oceaan), waarmee de regio al eeuwen werd aange- | ||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||
duid. Het is nog een raadsel hoe deze planterszoon erbij kwam om deze thematiek aan te pakken. Alers zet hoog in. In zijn inleiding schrijft hij: ‘van een geschiedschrijving vanuit het standpunt van de betrokken volkeren zelf gezien, is nimmer wat gekomen’. Hij stelt ‘dat verreweg de meeste gegevens van de hand van Westerlingen afkomstig zijn, en die hebben zich in hun beschouwingen helaas zelden los kunnen maken van hun eigen normen’. Ze verzamelden gegevens vooral ten behoeve van de kolonisatie. Dat perspectief werd niet zelden in de regio gekopieerd: Alers noemt het voorbeeld van de Indonesische schoolboekjes, die een totaal westerse chronologie voor de geschiedenis van Azië hanteerden. Hij stelt daar een uitgesproken postkoloniaal perspectief tegenover: hij had niets meer of minder voor ogen dan een ‘nieuwe opvatting van de geschiedenis van Zuid-Oost-Azië’.Ga naar eind6 Een zelfde Aziëcentrisme, een zelfde dialectiek en een vergelijkbaar somber beeld over de zwakte van Zuidoost-Aziatische culturen vinden we terug in Alers' Om een rode of groene merdeka, dat een jaar later verscheen. Het behelst een analyse van de politieke krachten in Indonesië vanaf het moment dat de onafhankelijkheid in zicht kwam tot 1953. Ook dat boek kreeg bij verschijnen weinig aandacht, al heeft het onder kenners enige faam. De Iers-Brits-Amerikaanse historicus Benedict Anderson stak de loftrompet over hem.Ga naar eind7 Vooral Andersons eigen dialectische beeld van de moderne Indonesische geschiedenis, als een wisselwerking tussen autoritaire krachten en natiebouwers, lijkt sterk door de analyses van Alers te zijn beïnvloed. In Alers' beschouwingen zien we weinig van een koloniaal, nostalgisch wereldbeeld. Deze zoon van een Deli-planter hekelt ‘de concentratie van de economische voordelen in enkele handen’ en noemt Nederlands-Indië een ‘feodaal-fascistische staat’ die dictatoriaal geregeerd werd.Ga naar eind8 Hij lijkt geen moeite gehad te hebben met het einde van het Nederlandse gezag, ook al was zijn eigen levensloop innig met de kolonie verbonden. Hij schreef het boek, naar eigen zeggen, ook niet voor de ‘Westerse mens’ maar voor ‘het huidige en komende geslacht in Indonesië’.Ga naar eind9 Alers schaarde zich bij een heel klein groepje Nederlanders die de ogen openhield voor de ontwikkelingen in Indonesië en deze probeerden te duiden vanuit een ‘Indonesisch’ perspectief. In Om een rode of groene merdeka analyseert Alers de recente geschiedenis van Indonesië aan de hand van concurrerende ‘krachten’. Die geeft hij de kleuren groen en rood: groen voor de feodale, conservatieve, koloniale en religieuze krachten, rood voor de krachten van de sociale revolutie en de Soekarnoïstische tendensen. Alers lijkt de meeste sympathie voor de ‘rode’ krachten te hebben; maar hij erkent dat de strijd nog lang niet gestreden was. In zijn ogen was Indonesië, ondanks | ||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
de gewonnen onafhankelijkheid, nog geen voltooide staat - een thematiek die ook in zijn latere roman terugkeert. De revolutie was nog in volle gang. In Dilemma heet het dat de lokale religieuze culturen een synthese moesten aangaan met de verwestersing om de sinificatie het hoofd te bieden; in Om een rode of groene merdeka klinkt opnieuw het pleidooi om de cultuur te moderniseren en de oude religieus-feodale en koloniaal-autoritaire tradities de rug toe te keren. Het klinkt nogal schematisch en op punten zelfs behoorlijk dramatisch. De Amerikaanse historicus John Smail noemde Alers' stijl niet voor niets ‘apocalyptisch’.Ga naar eind10 | ||||||||||||||||
OntbindingDe atmosfeer van het einde van een wereld is nog pregnanter in de roman die Alers twee jaar later deed verschijnen. Rubberplantage is een losmakingsroman, een relaas van ontworteling, van ontbinding misschien wel. Hoewel de belangrijkste figuren Nederlanders zijn, ontglipt de roman aan een unaniem koloniaal perspectief. Eigenlijk gaat het boek over de Indonesische samenleving, gezien vanuit de kleine lichtkring van een Nederlandse plantage. We lezen er hoe de politieke turbulentie het leven op een rubberonderneming nabij Tjilatjap overspoelt. Het Nederlandse personeel van de onderneming, een administrateur en drie opzichters, heeft zich in het plantershuis gebarricadeerd achter een omheining van schrikdraad en schijnwerpers. Vandaaruit bestieren zij de rubberonderneming en het duizendkoppige Javaanse arbeidsvolk. Opvallend is dat Alers zich hier van een veel dubbelzinniger kant laat kennen dan in zijn beschouwende werk. Zo past de roman naadloos in een koloniaal discours van afstand, bevreemding, avontuur en een tikje nostalgie. De hoofdpersoon, Leo Proos genaamd,Ga naar eind11 die kennelijk een tijdje in Nederland heeft gezeten, werd toch weer gelokt door het avontuur in Indonesië. Proos bekent dat Holland hem niet meegevallen was: ‘Daar was geen gevaar, maar ook geen allure, daar was slechts zelfvoldaanheid.’Ga naar eind12 In Indonesië was gevaar genoeg. Het waren de roerige jaren na de soevereiniteitsoverdracht. In de nachtelijke conversatie tussen Proos en de administrateur waarmee de roman begint, wordt duidelijk dat de witte Nederlanders voortdurend spitsroeden moeten lopen op de rubberplantage. Er klinken schoten in de verte en er komen meldingen dat een roversbende in de buurt is. ‘Er lag beklemming over de altijd groene maar toch zo sombere rubberbomen’.Ga naar eind13 De Indonesische natuur, ook als die was getemd voor het Nederlandse kapitalisme, had de Hollander altijd ontzag ingeboezemd, en waar ontzag is, is vrees niet ver weg. | ||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||
Henri Alers, Om een rode of groene merdeka (1956).
Rubberplantage begint met een romantische beschrijving van de vallende avond in de zuidelijke Priangan, om vervolgens de repatrianten te jennen: ‘Dit is het Indië, waarover de anderen dromen, die voorgoed weg zijn getrokken, of de jongeren, als zij op een regenachtige dag door de ramen kijken, de harde straat in, uitgehakt in steen en beton, met overal zulke keurige gordijntjes achter de ruiten’.Ga naar eind14 Sliep uit, ik zit lekker onder de nachtelijke tropenhemel en jullie achter de groene horren in het bedompte vaderland. Kolonialer kan het natuurlijk niet, want Indië was altijd al Nederland's wilde achtertuin geweest waar je je hemd uit kon trekken zonder dat de buren schande riepen. Toch spreekt uit die eerste bladzijden van Rubberplantage geen poging tot toeëigening. Indonesië is niet meer van ons. De melodie is hetzelfde maar de toonsoort is veranderd. De dreiging die onmiskenbaar een hoofdingrediënt van Rubberplantage is, wordt nauw verbonden aan de dreigende natuur en de ongekende Indonesiër. ‘[W]e leven hier nu eenmaal onder een vreemd volkje’, oreert Proos' chef Fijt tijdens hun eerste nachtelijke gesprek.Ga naar eind15 ‘De tropen veranderen de mens’, zegt hij ook.Ga naar eind16 Dat zijn oude koloniale clichés, die overigens niet per se aan de koloniale tijd gebonden zijn, maar ook in huidige westerse expatkringen te horen zijn. Ook elders in de roman zijn dergelijke gemeenplaatsen te vinden, die de roman eerlijk gezegd een beetje plat slaan. Vaak ironisch bedoeld, maar je bent er als lezer niet gerust op. ‘De wegen in het Oosten zijn toch wonderlijk’, overdenkt Proos op gegeven moment.Ga naar eind17 Het is oriëntalisme ten top. De sfeer aan de bar in Hotel Homann is nog buitengewoon koloniaal - zij het dat er ook nieuwkomers zijn:
[...] enkele Chinezen met te dure dassen om deden of ze zich hier thuis voelden. Indonesische leger-officieren zaten op het puntje van de ongemakkelijk luie stoel, maar werden haast zichtbaar overheerst door de Hollanders, die men aan de op luide toon gevoerde gesprekken en het harde lachen kon herkennen.Ga naar eind18 | ||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||
De roman laat een merkwaardige mengeling zien van koloniale doorwerking en besef dat de tijden voorgoed veranderd waren. Het grote verschil zit in het ontbreken van het vanzelfsprekende heersersperspectief. Het is niet meer ‘ons’ Indië. De koelies groetten ons niet langer; die tijd was voorbij. [...] Niet, dat zij geen ontzag meer hadden voor de Toean Besar! Want wanneer de baas tussen de arbeiders doorliep, dan zou slechts een blinde niet zien, hoezeer zij in hem de meerdere zagen.Ga naar eind19 Het ontzag was er nog steeds, al was de macht tanende. Zoals administrateur Fijt het in de roman formuleerde: ‘Proos, ons prestige is nog altijd groot. Holland is voor deze mensen wat Rome eens voor de Germanen was!’Ga naar eind20 De echo van de oude grandeur klinkt nog na, maar ze klinkt steeds valser. Vanaf de eerste pagina domineert een gevoel van fundamentele onveiligheid van de Nederlanders. Hier niet zomaar dreiging of mystiek of voorgevoelens van de koloniale eindigheid zoals in Couperus' De stille kracht, maar een daadwerkelijk risico om het leven te verliezen in de confrontatie met Indonesiërs. De dreiging wordt gaandeweg de roman steeds pregnanter, en reëler. Het gevaar is historisch te plaatsen. Voor Nederlanders op ondernemingen in Java waren de jaren vijftig moeilijke en dikwijls gevaarlijke jaren. De agitatie van vakbonden en politici en de rondzwervende roofbendes maakten het leven en werken op de Nederlandse ondernemingen risicovol.Ga naar eind21 | ||||||||||||||||
Rood en groenRubberplantage heeft het documentaire karakter van veel Indische literatuur en leest als een vrij waarheidsgetrouwe voorstelling van Indonesië in de vroege jaren vijftig. Alers laat nauwkeurig zien hoezeer het leven in Indonesië gepolitiseerd raakte. Agenten van de linkse vakbond van plantagearbeiders, de Sarbupri (Sarekat Buruh Perkebunan Republik Indonesia) infiltreerden in de gemeenschap van ondernemingsarbeiders en stookten ze op om betere arbeidsvoorwaarden te bedingen. De massale stakingen die daar het gevolg van waren, werden slechts dankzij stakings-verboden door de Indonesische regering ingedamd. In Rubberplantage wordt de vakbondsbemoeienis voorgesteld als een slinkse strategie van geleidelijke beïnvloeding. In de kampongs vertonen zich communistische vakbondsleiders in witte kledij ‘met een rij vulpennen in het borstzakje van de schoongewassen overhemden’. Zij forceerden niets maar probeerden geleidelijk de | ||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
arbeiders met hun propaganda te beïnvloeden: tegen traditionele huwelijken, tegen polygamie, tegen de islam, en tegen de Nederlanders. ‘Het ging alles geleidelijk en zonder veel rumoer.’Ga naar eind22 Het hielp dat de regering de steun van de communisten kreeg en dat zij de deviezen uit de rubberexport hard nodig had. Bendes maakten het leven onveilig, de houding van de arbeiders veranderde, en de planters keken met angst, bitterheid of zelfs ironie naar de geleidelijke maar onafwendbare ondergang. In die zin is Rubberplantage werkelijk apocalyptisch. Zoals een van de andere Nederlandse opzichters op de onderneming opmerkte: ‘Als je het ziet, is het eigenlijk zo boeiend! Wij beleven onze eigen begrafenis!’Ga naar eind23 Voor Leo Proos kwam de omslag in Indonesië aanvankelijk als een schok: Het was alles wel heel anders dan ik mij had voorgesteld! Waar waren toch die ruwe planters, die met door drank verhitte koppen vloekend en tierend het koelie-volk opdreven? [...] Ik trof slechts zwartgallige filosofen en omzichtige politici. Dat was het woord: politici! Men had geen planter nodig, maar een diplomaat, die wist te redden wat er te redden viel.Ga naar eind24 Maar meer nog dan de strijd van de vakbonden tegen de ondernemers, domineert de strijd van de Darul Islam het verhaal in Rubberplantage. In West-Java had zich tijdens de revolutie een tegenregering gevestigd onder leiding van Kartosoewirjo. Vanuit de bergen van de Priangan streed hij voor de vestiging van een islamitisch Indonesië, tegen zowel de Nederlanders als de Republiek. Nog lang na de soevereiniteitsoverdracht zette hij zijn strijd voort en ontwrichtte de burgeroorlog het leven in West-Java. De strijd van de Darul Islam heeft directe gevolgen op de plantage. Een van Proos' collega's wordt door milities van de Darul Islam ontvoerd. Zijn vrouw, die in Bandoeng woont, is huisjesmelker en kapitaalkrachtig. Leo Proos werpt zich op als bemiddelaar en weet de vrouw te bewegen losgeld te betalen. Uiteindelijk wordt Proos zelf het slachtoffer van een chantagepoging. Hij wordt op de onderneming gearresteerd - niet door soldaten van de Darul Islam, maar van de regering in Jakarta. Hij wordt gevangengezet op verdenking van relaties met de Darul Islam te onderhouden. De kwade genius is een fixer die voor de Darul Islam opereert, maar op eigen gewin uit is en een link dubbelspel speelt. Ongetwijfeld heeft Alers zich gebaseerd op het relaas van de enkele tientallen Nederlanders die in de laatste dagen van 1953 en begin 1954 werden gearresteerd op verdenking van sabotage en banden met de Darul Islam.Ga naar eind25 Uiteindelijk weet Proos dankzij de protectie en inmenging van een Indonesische hoge militair vrij te komen. Rechtstreeks uit zijn gevangenis vertrekt hij naar het | ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
vliegveld, naar Nederland, waar zijn vrouw, die hij met de handschoen is getrouwd, wacht. Proos kan zijn land, Indonesië, achterlaten omdat hij weet dat hij in Nederland ook thuis kan komen. | ||||||||||||||||
Vork in de wegNet als Hans Alers' eerdere werken kreeg de roman Rubberplantage nauwelijks aandacht. Het Vrije Volk besteedde er een ultrakorte bespreking aan, die het boek op alle fronten tekort deed. Zo schilderde de recensent Rubberplantage af als een romantisch heimweewerkje à la Johan Fabricius.Ga naar eind26 Maar daarmee slaat de recensent de plank pontificaal mis, want van nostalgie is in Rubberplantage opvallend weinig sprake. We zien hier de tendens dat alles wat de (voormalige) kolonie betreft niet zozeer door de betrokkenen zelf, maar vooral door de buitenwacht in een nostalgisch licht wordt geplaatst. De Indische literatuur stond in de jaren vijftig voor een vork in de weg: werd Indië voorgoed achter de geraniums gezet of bleef het een levende ervaring? Gaf de dekolonisatie het startsein voor de grote nostalgie, nu de weg naar de kolonie was afgesloten? Of waren er ook andere wegen mogelijk? Hoeveel van de oude, koloniale wereldbeelden bleven voortbestaan? Het zijn veel, en grote vragen. Het idee dat de plotselinge breuk van de dekolonisatie een discours van nostalgische en idealiserende herinnering opriep, is wijdverbreid.Ga naar eind27 Bovendien beperkte de postkoloniale literatuur zich niet tot nostalgische bespiegelingen over het verloren paradijs, al waren Aya Zikkens De atlasvlinder (1958) en E. Breton de Nijs' Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum (1954) wel vroege hoogtepunten in het genre. Maar het was ook het decennium van de bijna vergeten Albert van der Hoogte (1909-1970), die een aantal zeer populaire en bekroonde boeken over Indië op zijn naam zette: Het laatste uur (1953) en Huis in de nacht (1956), en van de oud-ambtenaren A. Alberts en H.J. Friedericy, naast nog veel ander, meer tweederangs, werk. Het laat zien dat Indië nog lang niet over was, maar dat er nieuwe vormen en thema's ontstonden die Indië en Indonesië levend hielden.Ga naar eind28 De Indische letteren waaierden juist uit. Het verdwijnen van de koloniale vanzelfsprekendheid gaf ruimte aan een veelvoud van stemmen, thematiek en plots. Rubberplantage steekt literair een beetje bleek af bij de grote werken uit de jaren vijftig, maar laat duidelijk zien dat het postkoloniale Indonesië een nieuwe thematiek opleverde, die naast het oudere heersersperspectief kon bestaan en dat zelfs in | ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
Uit: Ellen Proos, Een restje tropenkolder (ca. 1960).
| ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
zich absorbeerde, al dan niet in ironiserende vorm. In Rubberplantage is weinig van de nostalgie van de repatriant te merken, al spreken de Nederlanders in open of bedekte termen wel van een verlies - niet van de kolonie of een idyllische jeugd, maar van status, veiligheid, en winstkansen. Zij beseffen te goed dat het toneel is veranderd en dat er een andere rol van hen wordt verwacht. Van omkijken in weemoed of wrok is geen sprake. Daarmee onttrekt de roman zich aan het gangbare beeld van de Indische literatuur als een primair nostalgisch genre. Rubberplantage volgt een dubbelspoor van koloniale doorwerking en de postkoloniale heroriëntatie. De postkoloniale positie wordt het duidelijkst in de overpeinzingen van Proos als hij in Sukamiskin, de elitegevangenis waar ook Soekarno was vastgezet, de gevangenisbrieven van Sjahrazad (Soetan Sjahrir) in handen krijgt. Sjahrir zat net als Proos om politieke redenen vast: zonder vorm van proces en in grote onwetendheid over de motieven en hun lot.Ga naar eind29 Het maakt duidelijk dat de rollen in twintig jaar waren omgedraaid. | ||||||||||||||||
Gaan en komenEen anthropo-geografische analyse, een sociologische duiding van de Indonesische revolutie, een avonturenroman over planters en politiek in de jaren vijftig, en een jongevrouwenroman over het repatriantenleven; op een ingenieuze manier grijpen ze in elkaar en vertellen ons het relaas van dekolonisatie en vertrek, maar ook van continuïteit en vóórtgaan, met en zonder de Nederlanders. Alers' boeken vertellen ons ook iets over de manier waarop we naar de postkoloniale wereld en literatuur kunnen kijken. Rubberplantage is niet de postkoloniale roman die radicaal afrekent met het koloniale verleden en koloniale wereldbeelden. Wie verwacht dat de schrijver van Om een rode of groene merdeka de Indonesiër laat spreken en toont dat het met de Nederlanders was gedaan, komt bedrogen uit. De roman is somber over de vooruitzichten voor de Nederlanders én over het lot van Indonesië. Het oordeel is echter niet hard, noch zelfingenomen, maar berustend. In postkoloniale termen is Rubberplantage veel dubbelzinniger dan Alers' andere werk. Aan de ene kant hangt de geur van het kolonialisme nog tussen de rubberbomen en klinken de taal en de waarden uit de koloniale tijd nog na. Maar er is ook het besef van onvermijdelijke, misschien zelfs van noodzakelijke verandering. Het spel van de Nederlanders is uit, beseft Proos, en het is dan slechts zaak er het beste van te maken. | ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
Daarmee illustreert Rubberplantage hoe gecompliceerd en gelaagd het postkoloniale perspectief is. Er is, om met de Franse filosoof Paul Ricoeur te spreken, eerder sprake van een vorm van ‘sedimentatie’ van verhaalmogelijkheden of intriges dan van een breuk en totale creatieve vrijheid.Ga naar eind30 De nieuwe werkelijkheid in Indonesië zette zich als een recente laag af op de oudere sedimenten van koloniale clichévorming. De koloniale versus antikoloniale dialectiek die in het postkoloniale denken zo cruciaal is, blijkt in deze context problematisch. Alers laat zien hoe hij een postkoloniale blik op Indonesië kan combineren met een evident westers-sociologische analyse en koloniaal essentialisme. Zoals de Britse literatuurwetenschapper Bill Schwarz al aangaf, kent het historisch bestaande postkolonialisme zeer verschillende en soms tegenstrijdige verschijningsvormen.Ga naar eind31 Het geval Alers laat ook zien hoe de beschouwer en de romancier verschillende registers bespelen, die beantwoorden aan de topoi en trends van hun genre. Alers is als historicus explicieter en radicaler dan als fictieschrijver. Toch zijn er ook dwarsverbanden, vooral in het nadrukkelijke besef dat de Nederlanders passanten waren. We zien de schrijver van Om een rode of groene merdeka terug in Rubberplantage, in het bijzonder in de strijd tussen de linkse vakbond en de Darul Islam - tussen de rode en de groene merdeka. De Nederlanders zitten ertussen en knijpen de laatste restjes uit de rubberbomen. Proos oordeelt niet, maar toont een zeker respect en in elk geval tolerantie voor de krachten die om het postkoloniale Indonesië vochten, zelfs als het ten koste van de Nederlanders ging. Ook dat is een postkoloniale houding. Rubberplantage mag dan lezen als een laatste zucht van de Nederlanders in Indonesië, er klinkt ook de aankondiging van een nieuwe fase. ‘Ik ging terug, maar anderen zouden mijn plaats innemen, stugger, vasthoudender nog. De mensen verdwenen, de schepping bleef.’Ga naar eind32 Wie die anderen zijn, laat hij in het midden. Niet noodzakelijk Nederlanders, ben je geneigd te denken. Het gaat Proos of Alers niet om het voortbestaan van de oude orde, maar om het voortbestaan op zichzelf. We komen die vaker tegen. In zijn eerste boek, Dilemma in Zuid-Oost-Azië, schreef hij over de Chinezen: ‘De geschiedenis gaat voort, óók de geschiedenis van de Chinese penetratie.’Ga naar eind33 De boodschap van ondergang en vernieuwing lezen we ook in de slotregels van Om een rode of groene merdeka: ‘De ene stroming zal de andere opvolgen, zoals het reeds talloze eeuwen is gegaan.’Ga naar eind34 De mens is de speelbal van de grote krachten van de geschiedenis. | ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
Remco Raben (1962) is bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en doceert geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. |
|