Indische Letteren. Jaargang 32
(2017)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||
Visies op verschil
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||
groepen is toegeëigend en van betekenis is veranderd in relatie tot sociale en politieke contexten.Ga naar eind5 In de drie casestudies zullen we zien hoe het koloniale denken over verschil, waarin ras een belangrijke rol speelt, relaties aangaat met contemporaine discoursen over het denken over verschil, namelijk met discoursen over exotisme, over het verschil tussen de Eerste en Derde Wereld en over het multiculturalisme. | |||||||||||||||||||||||||
Denken over verschil: het zelf en de anderDe hier besproken auteurs hebben elk een andere positie in de culturele herinnering aan het koloniale verleden. De witte Nederlandse Hella S. Haasse staat in het centrum van de nationale culturele herinnering en de nationale literatuurgeschiedenis. Ze is bekend bij een breed publiek, veel gelauwerd en wordt ook wel de ‘grande dame’ van de Nederlandse literatuur genoemd. Tjalie Robinson (Jan Boon) heeft een meer dubbelzinnige positie:Ga naar eind6 als persoon staat hij bekend als de voorman van de Indische gemeenschap en zijn verhalen nemen een centrale plaats in binnen de Indische letteren, maar in de Nederlandse literatuurgeschiedenis is hij veel minder sterk vertegenwoordigd.Ga naar eind7 In de culturele herinnering van de Indische verbeelde gemeenschap neemt hij met andere woorden een centrale plaats in, terwijl hij in de nationale culturele herinnering een meer marginale positie heeft.Ga naar eind8 De Indonesische auteur Pramoedya Ananta Toer verwierf vooral in de jaren tachtig een vrij grote bekendheid, maar bleef grotendeels beuiten de culturele herinnering van Nederland omdat hij in het Indonesisch schreef. De drie auteurs worden dus in verschillende mate als ‘eigen’ beschouwd en hun perspectieven op het koloniale verleden zijn niet in gelijke mate doorgedrongen tot de culturele herinnering van Nederland als imagined community. In vergelijking kunnen de afterlives van deze drie auteurs niet alleen iets zeggen over de veelvormigheid van de culturele herinnering aan Nederlands-Indië, maar ook over het denken over identiteit en verschil dat eraan gekoppeld is. In koloniale discoursen werd voortdurend een tegenstelling geconstrueerd tussen het eigene (het Westen) en het andere (het Oosten) die machtsverschillen moest legitimeren.Ga naar eind9 Ras, een sociale en historisch veranderlijke constructie, speelde daarin een belangrijke rol: witte Europeanen werden bovenaan de hiërarchie geplaatst, ‘inlanders’ onderaan.Ga naar eind10 Maar ook in de (voormalige) centra was en is ras een factor van belang. Toen het nationalisme in de negentiende eeuw opkwam werd ras (in combinatie met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||
klasse) als onderscheidende factor voor nationaliteit beschouwd en ook het zelfbeeld van postkoloniaal Nederland (en Europa) is ‘geracialiseerd’ - in weerwil van ideeën over ‘kleurenblindheid’.Ga naar eind11 Dat zien we bijvoorbeeld terug in het gebruik van het begrippenpaar ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’. Daarin is de laatste categorie op symbolisch niveau niet-Nederlands en niet-wit (veelal islamitisch) gaan betekenen - iemand kan het Nederlands staatsburgerschap bezitten maar toch als ‘allochtoon’ buiten de verbeelde gemeenschap Nederland worden geplaatst.Ga naar eind12 Vanaf eind jaren zeventig, met de publicatie van Edward Saïds Oriëntalism in 1978 en de opkomst van de postcolonial studies, kwam er aandacht voor de manier waarop het westerse ‘zelf’ ten opzichte van de oosterse ‘ander’ werd geconstrueerd in onder meer imperialistische literatuur en kunst. In de nasleep van de Amerikaanse civil rights movement werd ook de contemporaine werking van ras en racisme in die periode kritisch onder de loep genomen. Hoewel het denken over verschil hierdoor beïnvloed werd en kritisch werd belicht, blijven koloniale ideeën tot op de dag van vandaag doorwerken, zij het soms in andere en meer impliciete gedaante. In Nederland hebben deze tradities bovendien vrij beperkt ingang gevonden in de academische studie van literatuur.Ga naar eind13 In hedendaags denken en spreken over identiteit en nationaliteit klinken koloniale discoursen over ras door. Paul Gilroy wijst daar in Postcolonial Melancholia (over met name Groot-Brittannië) op: ‘The imperial and colonial past continue to shape political life in the overdeveloped-but-no-longer-imperial countries.’Ga naar eind14 In haar boek White Innoncence (2016) stelt Gloria Wekker dat het denken over identiteit, ras en verschil ook in Nederland mede is geïnformeerd door een ‘cultureel archief’ (waarvoor we ook ‘culturele herinnering’ zouden kunnen lezen) dat terug gaat tot de koloniale tijd, waarin ideeën over de minderwaardigheid van zwarte mensen en de ‘onschuld’ van witte mensen liggen opgeslagen.Ga naar eind15 In de afterlives van Robinson, Pramoedya en Haasse die ik hier zal uitlichten zien we hoe de verbanden tussen koloniale en hedendaagse manieren van denken over verschil worden gelegd: in respectievelijk de receptie van Mahieus verhalen eind jaren vijftig, de verpakking van Pramoedya's werk als dat van een ‘Derde Spreker’ in de jaren tachtig en in verhalen over multiculturele vriendschappen naar aanleiding van Oeroeg in 2009. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||
De ‘onnodig vreemde woorden’ van Vincent Mahieu: exotismeMahieu was het pseudoniem van Jan Boon (1911-1974), beter bekend als Tjalie Robinson, de auteur van ‘piekeransen’ over het Indische leven, de man achter het tijdschrift Tong Tong en mede-oprichter van de Pasar Malam. Hij verzette zich tegen het assimilatiebeleid van de Nederlandse overheid en stond een Indische identiteit voor, waarvoor hij zich inspireerde op de noties van de ‘marginal man’ en de mesties.Ga naar eind16 In de twee verhalenbundels van Vincent Mahieu (Tjies uit 1958 en Tjoek uit 1960) werkt hij dit denken over Indische identiteit uit in de Indische personages die erin de hoofdrol hebben. In de receptie van die bundels zien we hoe Mahieus werk tegelijkertijd wordt geprezen en als ‘anders’ wordt beschouwd.Ga naar eind17 Hier tekent zich een denken over verschil af waarin ideeën over ras een belangrijke rol spelen. Vaak gebeurt dat impliciet, bijvoorbeeld via exotisme, waarin ras niet altijd direct benoemd wordt maar wel verondersteld is.Ga naar eind18 Dat Robinson in zijn werk een perspectief laat zien dat in veel literatuur over Nederlands-Indië ontbreekt, namelijk het perspectief van Indo-Europeanen, wordt door verschillende critici opgemerkt, maar de evaluatie ervan verschilt.Ga naar eind19 Een voorbeeld is de recensie van Jan Greshoff van Tjies. De bundel heeft hem dan wel ‘oprecht leesvermaak’ geschonken, aan de inhoud ervan heeft hij ook aanstoot genomen. Greshoff schrijft: Als de lezer enig gevoel voor schrijven bezit, erkent hij dat Mahieu in een bepaalde zin ‘goed’ schrijft, maar dat hij deze gave verspilt aan minderwaardige onderwerpen: het valste en laaghartigste rapalje dat men zich denken kan.Ga naar eind20 Greshoffs kritiek heeft met name betrekking op het verhaal ‘Wharrrrr-wharrrrr-wharrrrr’ dat over een Indische jongen en zijn liefde voor zijn motorfiets gaat. Pamela Pattynama betoogde in 2012 dat Mahieu met het verhaal een poging doet om ‘een Indische identiteit en een herinneringsgemeenschap te vormen’, wat Jan Boon zich in die periode als taak begon te stellen.Ga naar eind21 Het ‘Indisch leven’ wordt daarbij verkozen boven ‘een op Europa gerichte identiteit’, aldus Pattynama.Ga naar eind22 Die identiteit wordt hier gekenmerkt door stoerheid en branie en als zodanig is het beeld van de Indische mannelijkheid, mede dankzij verhalen als die van Robinson, in het collectieve geheugen blijven hangen. Precies die elementen worden door Greshoff negatief gewaardeerd, als niet-Nederlands en bovendien minderwaardig: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||
En ten slotte blijft altijd de meest Nederlandse van alle eisen gelden: dat men er ‘iets’ van mee moet nemen. Voor een zootje halfwassen, zonder gevoel of verstand, die zich alleen maar door middel van knapsten kan uiten, heeft geen normale Nederlander enige belangstelling. Ook de stijl van Mahieu wijst Greshoff van de hand. Met name het gebruik van petjohGa naar eind23 (opnieuw een element dat juist de eigenheid van de Indische identiteit op positieve wijze moet benadrukken) waardeert hij negatief: Mahieus werk is ‘doorspekt van de meest onnodige vreemde woorden’. Dat die ‘vreemdheid’ niet noodzakelijkerwijs negatief gewaardeerd hoeft te worden blijkt bijvoorbeeld uit de beoordeling van Kees Fens. Hij beschouwt Mahieus proza als iets exotisch, zoals te zien is in het betekeniscomplex dat in onderstaand citaat wordt opgeroepen. Onhollands zijn deze vertellingen niet alleen van sfeer, ook van stijl: Mahieu schrijft een Nederlands van buiten de Hollandse polder, warmbloedig, barok, druk, woest soms, een taal waarop de zon gebrand heeft, die in een schraal klimaat als het onze nooit geschreven zou kunnen worden, een natuurtaal bijna, die wij ook kennen uit het werk van enkele Antilliaanse schrijvers. [mijn nadruk]Ga naar eind24 Jaap Joppe volgt eenzelfde soort argumentatie, maar komt toch tot een negatieve conclusie: ‘Mahieu is de volksdanser in onze letteren’ en hij laat een wereld zien die nog ‘iets van de magische betekenis heeft behouden’ (in tegenstelling tot ‘een wereldwijzer [...] maatschappij’). Uiteindelijk is Mahieus werk volgens Joppe echter ‘teleurstellend door zijn beperktheid’.Ga naar eind25 Greshoff, Fens en Joppe plaatsen Mahieus werk alle drie in een exotiserend kader waarin Indische mensen dichter bij de natuur staan, minder beheerst zijn dan de Westerse mens en daarmee ook verder weg staan van dat wat als ‘Nederlands’ wordt beschouwd. Met deze beelden wordt een geracialiseerde tegenstelling tussen Oost en West gecreëerd die zijn oorsprong heeft in koloniale denkbeelden. Hoewel die tegenstelling voor Greshoff en Joppe negatief uitvalt voor Mahieu, terwijl Fens exotisme juist gebruikt om Mahieu te prijzen, houden alle recensenten de tegenstelling in stand en construeren ze Mahieu als ‘anders’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||
Reclame voor het tijdschrift Onze Wereld van ontwikkelingsorganisatie Novib uit 1984. De Derde Spreker Serieuitgave van de roman Kind van alle volken (deel twee uit tetralogie Aarde der mensen) van Pramoedya Ananta Toer wordt als welkomstgeschenk aangeboden (archief Willem Frederik Wertheim, IISG).
| |||||||||||||||||||||||||
Pramoedya en het Derde Wereld-discoursPramoedya Ananta Toers tetralogie Aarde der mensen, over de Javaanse jongen Minke die zich tot nationalist ontwikkelt met een sterke Njai aan zijn zijde, mag dan niet in de Nederlands literatuurgeschiedenissen terecht zijn gekomen, het is wel degelijk in Nederland over de toonbank gegaan. Nadat het eerste deel in 1981 bij de uitgeverij Manus Amici in Nederlandse vertaling was verschenen, werd het een jaar later als onderdeel van de Derde Spreker-serie opnieuw op de markt gebracht, in een oplage van maar liefst 50.000 exemplaren.Ga naar eind26 Pramoedya werd zo geplaatst in een discours over de Derde Wereld en over ontwikkelingshulp, waarin de relatie van het voormalige koloniale centrum (Nederland) tot de voormalige kolonie (Indonesië) opnieuw wordt vormgegeven. Ook hier zien we een doorwerking van koloniale discoursen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||
over de ‘ander’ en machtsverhoudingen.
Omslag van Aarde der mensen van Pramoedya Ananta Toer in de Derde Spreker Serie (1983).
De term Derde Wereld is niet neutraal. Hij maakte opgang in de jaren vijftig in een sociaalwetenschappelijk discours en was een reactie op de opkomst van de twee grote machtsblokken aan het begin van de Koude Oorlog: het kapitalistische Westen en het communistische Oosten.Ga naar eind27 De Derde Wereld bestond uit de landen die in geen van beide blokken thuishoorden en werd doorgaans als onderontwikkeld beschouwd. Het idee van de Derde Wereld paste zo in een Eurocentrische benadering van de postkoloniale situatie die na de Tweede Wereldoorlog was ontstaan.Ga naar eind28 In de jaren zeventig en tachtig was er een groeiende interesse in de Derde Wereld, wat zich onder meer uitte in de culturele consumptie (denk aan de populariteit van wereldmuziek en wereldwinkels) en aansloot bij het feit dat veel intellectuelen zich als links identificeerden en maatschappelijk geëngageerd waren.Ga naar eind29 De Derde Spreker-serie, die werd opgericht in 1975, past in die tijd; het was een initiatief van uitgeverij Wereldvenster en ontwikkelingsorganisatie Novib.Ga naar eind30 Indonesië was op dat moment het belangrijkste ‘concentratieland’ van Nederlandse ontwikkelingshulp en het gevoel dat Nederland het koloniale verleden goed moest maken speelde een belangrijke rol in het toewijzen van hulp aan voormalige koloniën.Ga naar eind31 Door solidariteit met deze landen te tonen zag Nederland zichzelf, net als in de tijd van de ethische politiek, als een ‘gidsland’ dat een voorbeeld kon stellen voor andere landen.Ga naar eind32 In deze periode was er ook in de cultuur sprake van een groeiende aandacht voor Indië (onder meer in de vorm van koloniale nostalgie) en Indonesië.Ga naar eind33 In de Derde Spreker-serie herkennen we wat Graham Huggan ‘the postcolonial exotic’ heeft genoemd. Het exotische, zoals we ook zagen in de receptie van Mahieu, is een manier om het ‘anders zijn’ te construeren en te waarderen. Het exotische is geen inherente kwaliteit van mensen of producten, maar een kwestie van estheti- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
sche perceptie en het heeft een politieke dimensie omdat het dient om machtsrelaties te verbloemen.Ga naar eind34 Identificatie met veronderstelde culturele minderheden kan daarbij een belangrijke rol spelen. Dat verlangen tot identificatie leidt volgens Huggan tot een kennisparadox. Aan de ene kant staan exotisme en kennis met elkaar op gespannen voet omdat exotisme nu juist bestaat bij de gratie van een gebrek aan ware kennis over het geëxotiseerde object. Aan de andere kant is kennis noodzakelijk voor identificatie en om de ander te kunnen prijzen, en prijzen is een essentieel onderdeel van exotisme.Ga naar eind35 In de omschrijving van de Derde Spreker-serie, die op elk boek staat afgedrukt, zien we dat terug. De Derde Spreker-serie is een reeks romans uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Verhalen waarin u kennis maakt met het alledaagse leven van mensen uit een andere cultuur. Geschreven door de eigen schrijvers die de spanningen en emoties van vreugde en woede zelf meemaakten. Hier wordt kennis over het alledaagse leven van de Ander beloofd. De identificatie wordt minder expliciet opgeroepen, maar blijkt uit het feit dat het hier niet om afstandelijke feitelijke verslagen gaat, maar nadrukkelijk om persoonlijke verhalen die de betreffende auteur zelf heeft meegemaakt - een basis voor de mogelijkheid tot het inleven in en meeleven met die ander. In een andere advertentie voor de Derde Spreker Serie zien we iets vergelijkbaars. Daar spreekt de Indische auteur Margaretha Ferguson in de flaptekst haar waardering voor de serie uit. Eindelijk krijgt de Derde Wereld de gelegenheid zijn stem te verheffen en te schrijven over de eigen situatie vanuit de eigen waardebepalingen. [...] Bovendien geven ze een goed inzicht in het denken en doen van bevolkingsgroepen die soms wel gebruik maken van moderne verworvenheden, maar ook nog worden beïnvloed door magische elementen. In de aanbeveling van Ferguson wordt met name de verandering van perspectief geprezen: de ‘ander’ wordt niet beschreven, maar komt zélf aan het woord. Daarbij stelt ze de Derde Wereld impliciet voor als een monolitisch geheel dat onderontwikkeld is: het maakt slechts ‘soms’ gebruik van verworvenheden en is ‘nog’ beïnvloed door ‘magische elementen’ (in tegenstelling tot het westen waar geloof in magie tot het verleden behoort).Ga naar eind36 Door Pramoedya als ‘Derde Spreker’ in deze serie te plaatsen wordt zijn verhaal over Nederlands-Indië niet in relatie gebracht met het ‘eigene’ van de Nederlandse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
geschiedenis, maar met het ‘andere’ van de Derde Wereld, waarmee een postkoloniale discussie wordt vermeden. Het ‘anders’-zijn van de auteurs in deze reeks wordt bewerkstelligd door ideeën over de relatie tussen de Eerste en de Derde Wereld en het inzetten van exotisme. | |||||||||||||||||||||||||
Oeroeg en het multiculturalismeWanneer Hella S. Haasses Oeroeg (1947) in 2009 centraal staat in de campagne Nederland Leest, zien we hoe het denken over verschil in de culturele herinnering aan Nederlands-Indië een verband aangaat met een eenentwintigste-eeuws discours over verschil: het multiculturalisme en haar vermeende failliet.Ga naar eind37 Oeroeg is op dat moment stevig in de canon verankerd als een verhaal over de onvermijdelijke verwijdering tussen Nederland en Indië, die wordt verbeeld door de tot mislukken gedoemde vriendschap tussen het witte Nederlandse ik-personage en zijn Indonesische vriendje Oeroeg, wiens ‘ondefinieerbare “anders” zijn’ vooral raciaal wordt ingevuld.Ga naar eind38 De roman is in de tussentijd al van een nieuwe betekenis voorzien in de verfilming ervan uit 1993, waarin koloniaal geweld tot het centrale thema is gemaakt. In Nederland Leest van 2009 wordt het verhaal opnieuw ingekaderd, waarmee de visie op verschil uit het kolonialisme op het multiculturele heden wordt geprojecteerd. Nederland Leest werd in 2006 voor het eerst georganiseerd. Dat de campagne juist in dat jaar startte en nationaal werd ingekaderd is geen toeval, zo merkt ook Agnes Andeweg op: in deze periode ontstond opnieuw een ‘verlangen naar een nationale identiteit’.Ga naar eind39 De selectie van romans voor de campagne draagt dat verlangen uit en geeft die nationale identiteit deels vorm. Uit de campagne komt een zelfbeeld van Nederland naar voren waarin onder meer het idee van tolerantie een belangrijk element is. In de campagne van 2009 rondom Oeroeg krijgt kolonialisme een plek in het zelfbeeld, zowel door middel van nostalgie als door lichte kritiek. Bovendien wordt het multiculturalisme onderdeel van de nationale identiteit gemaakt. Twee auteurs, respectievelijk Marokkaans-Nederlands (Abdelkader Benali) en Turks-Nederlands (Nayzime Oral), werden namelijk in het kader van de campagne uitgenodigd om te schrijven over interculturele vriendschap.Ga naar eind40 Om de relatie tussen dit ‘multiculturele’ kader en de koloniale herinnering te begrijpen, moeten we de verhalen van de auteurs in wat meer in detail bekijken en het publieke debat over multiculturalisme erbij betrekken. In 2009 is het publieke debat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
over multiculturalisme voor een groot deel gekanteld. Na aanvankelijk optimisme krijgt het populisme aan het begin van het millennium voet aan de grond en wordt het ‘nieuw realisme’ steeds breder gedeeld, een manier van spreken waarin het multiculturele project als een mislukking wordt bestempeld en de dingen ‘benoemen zoals ze zijn’ (het aanwijzen op verschil) als de oplossing wordt gezien.Ga naar eind41 Zowel in het optimisme over multiculturalisme als in de latere kritiek op erop spelen tegenstellingen tussen het zelf (de meerderheid) en de ‘ander’ (culturele minderheden) een belangrijke rol.Ga naar eind42 Het ‘zelf’ wordt daarin als wit geconstrueerd.
Omslag van de luxe-editie van Oeroeg in het kader van Nederland Leest 2009, waarin Abdelkader Benali's verhalende essay ‘De soufflé in de oven’ is opgenomen.
De kueze voor Benali is veelzeggend omdat hij een actieve rol heeft ingenomen in het debat over de multiculturele samenleving. Na zijn debuut in 1996 gold de auteur als een schoolvoorbeeld van de succesvolle immigrant, die het Nederlandse zelfbeeld van zorgeloos multiculturalisme kon onderstrepen.Ga naar eind43 In Benali's korte verhaal ‘De soufflé in de oven’ wordt deze vorm van multiculturalisme geproblematiseerd. Benali blikt terug op zijn jongere zelf, zijn geloof in een maakbare identiteit en zijn vriendschap met de Joodse Nathan, die hij kent van zijn studie geschiedenis. De vriendschap eindigt mede onder invloed van de situatie in het Midden-Oosten en onenigheid over de literatuur van Salman Rushdie. Nathan en de ik (die moslim is) nemen diametraal tegenovergestelde posities in en niets kan de vriendschap redden. Lezen we deze vriendschap als een metafoor voor het multiculturalisme, dan volgt daaruit de conclusie dat sommige verschillen nu eenmaal niet overbrugd kunnen worden omdat ze cultureel bepaald zijn. In Nederland Leest wordt dus een parallel gesuggereerd tussen de vriendschap tussen Oeroeg en de ‘ik’ uit Haasses novelle aan de ene kant en hedendaagse vriendschappen tussen Nederlanders die tot verschillende etnische groepen wor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
den gerekend aan de andere kant, ofwel tussen de koloniale samenleving en de naoorlogse multiculturele samenleving.Ga naar eind44 In het kader van Paul Gilroys pleidooi, waaraan ik hierboven al refereerde, zou dit aanleiding kunnen zijn om multiculturele samenlevingen te begrijpen in de context van hun koloniale verleden.Ga naar eind45 Een kritiek op de constructie van verschil wordt echter in de campagne niet geformuleerd - nauwelijks met betrekking tot novelle zelf en niet in de verhalen. In plaats daarvan suggereert de parallel dat culturele verschillen van alle tijden zijn en wordt het multiculturalisme op een dubbelzinnige manier in het nationale zelfbeeld geintegreerd.
De Leesgids van Nederland Leest die in 2009 bij de gratis editie van Oeroeg werd geleverd. Behalve de column van Oral staan er onder meer discussievragen en achtergrondinformatie in.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
Tot slotTjalie Robinson, Hella S. Haasse en Pramoedya Ananta Toer hebben elk vanuit hun eigen perspectief geschreven over het verschil tussen het zelf en de ander in het kolonialisme: in Oeroeg blijkt er een kloof tussen het zelf en de ander te bestaan die onoverbrugbaar is, in Mahieus verhalen bevinden personages zich in de tussenruimte tussen het zelf en de ander en vinden daar een eigen identiteit, bij Pramoedya neemt de ‘ander’ het recht om zichzelf te definiëren. In de bovenstaande casestudies hebben we gezien hoe deze manieren van denken over verschil betekenis hebben gekregen in de afterlives van het werk van deze auteurs en hoe koloniale discoursen daarin doorklinken. Mahieus manier om de tussenruimte te claimen werd in exotistische termen geduid en daarmee niet als ‘eigen’, maar als ‘anders’ gezien. Pramoedya's werk kwam met de Derde Spreker Serie terecht in discoursen over de Eerste en Derde Wereld waarin goede bedoelingen en engagement overheersend waren, maar waarin tegenstellingen tussen het westerse zelf en de oosterse impliciet werden herhaald. De koloniale kloof tussen ‘zelf’ en ‘ander’ uit Oeroeg bleek in het begin van de eenentwintigste eeuw aanleiding om culturele verschillen te overdenken in een tijd waarin multiculturalisme als onderdeel van een nationaal zelfbeeld in zwaar weer is gekomen. Deze drie kleine casestudies hebben zo niet alleen laten zien hoe kolonialisme herinnerd wordt, maar ook hoe het veranderende denken over ‘zelf’ en ‘ander’, waarin ideeën over ras nooit ver weg zijn, verband houdt met die herinnering. Zo vertelt de culturele herinnering ons niet alleen iets over het koloniale verleden, maar des te meer over het heden. | |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
Lisanne Snelders (1988) werkt aan de Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over de culturele herinnering aan Nederlands-Indië, waarin de receptie (afterlives) van Hella S. Haasse, Pramoedya Ananta Toer en Tjalie Robinson centraal staan. |
|