meisje aan de andere zijde van de baai. Er bestaat een foto van Joop met een klein Papoea-jongetje. ‘Daar heb ik mijn huwelijk met Els aan te danken’, zei hij later. ‘Zij smolt toen ze die foto zag.’ In 2004 verscheen Regen over de Digoel, met nog meer korte verhalen, ook over Indië. Een klein Bataks huisje blijkt het symbool van een gelukkige periode op Sumatra. Hij wil er zelfs mee gecremeerd worden: ‘Het zal goed zijn om samen het verzengende vuur binnen te gaan, mijn Batakse huisje en ik.’
Minder bekend is, dat hij in de Nieuw Guinea Koerier indertijd zo'n honderdvijftig cursiefjes publiceerde onder het pseudoniem Vrijbuiter. Daarvan werden er veertig gebundeld in een klein boekje, dat Hollandiase buitelingen heet. Een paar jaar geleden heb ik daar op een winterse bijeenkomst van Indische Letteren iets over verteld. Het leukst vond ik zijn stukje over films, waarin Pietje Roemwapsa, een klein Biakkertje, uiteenzet welke typen films de Papoea's onderscheiden: van de ‘Coiboifilm’ en de ‘Hengsterfilm’ tot de ‘Film Perang’ (oorlogsfilm) en de ‘Film Telandjang’ (naaktfilm). Minder spannend was de ‘Film Rotsooi’, om maar te zwijgen van de ‘Film Paling Rotsooi’, waarin alleen maar veel gepraat werd.
Zijn oeuvre omvat ook bloemlezingen uit proza en poëzie over Indië. Het bijzondere daarvan was, dat hij steevast ook de keerzijde van de medaille liet zien. Ook Indonesische auteurs kregen daarin een stem. Bovendien bracht hij vergeten auteurs tot leven, zoals de schrijfster Dé-Lilah en de boekhandelaar Leo Lezer. Fascinerend vond ik De man die vrouwen verzamelde (1998), over een Engelsman uit het begin van de negentiende eeuw, die zich op een der Kokos-eilanden vestigde met veertien beeldschone vrouwelijke slavinnen uit verschillende windstreken, een collectie die hij als een Cerberus bewaakte.
Joop van den Berg was een echte verzamelaar. Hij stroopte rommelmarkten en braderieën af, op zoek naar Indische parafernalia. Daar schreef hij dan later weer stukjes over. Zo bracht hij in de loop der jaren een aanzienlijke collectie bijeen. Dat leverde boeken op als De wajang-foxtrot. Sporen uit een Indisch verleden. Het werkte bovendien aanstekelijk. Wanneer ik op een neuzelbeurs een Ambon-lepeltje of iets van Indisch houtsnijwerk verwerf, moet ik soms even aan Joop denken.
Hij liet graag anderen in zijn vondsten delen. Ik kreeg eens een groot boek over de botanische tuin van Buitenzorg van hem, omdat hij wist dat ik me daarvoor interesseerde. En toen ik het monumentale werk Nineteenth Century Prints of Indonesia wilde aanschaffen, maar de antiquariaten veel te duur vond, kon hij me helpen. Toen het boek in de aanbieding was, had hij er meteen maar twee gekocht, omdat hij zeker wist dat hij er iemand blij mee kon maken.