nieuwe boeken bevolkten, hadden mijn neus noch mijn theekleurige huid. En dat ze een moeder hadden die op haar hurken sambals maalde, was al helemaal niet aan de orde.
In 1992 had de Boekenweek als thema ‘'t Prachtig rijk van Insulinde’. Ik was toen zeventien en ik besloot van de gelegenheid gebruik te maken mij in te lezen in de Indische letteren. Wie weet wat ik zou vinden. Ik las De stille kracht van Louis Couperus en Het land van herkomst van E. du Perron. Er zitten donkere jongens in De stille kracht, maar ze zijn lui en ijdel en flegmatisch en wraakzuchtig. Niet de helden waar ik naar op zoek was. Jaren later las ik Oeroeg en ontdekte ik dezelfde zwakke plek: de donkere Oeroeg, het exotische personage als onkenbaar, oppervlakkig sjabloon. De psychologische aandacht niet waard.
Het land van herkomst leek meer over Parijs dan over Indië te gaan. Ik weet nog dat ik dat toen jammer vond, maar nu, een half leven later, veer ik op bij de passages over Parijs en ben ik ongeduldig als de geuren en kleuren van de kolonie weer voorbij komen. Een onthullend verschil. Als zeventienjarige, gestuurd door een impulsieve nostalgie naar ‘roots’, dacht ik in boeken naar mezelf te zoeken en vond ik alleen ongeloofwaardige literaire uitdossingen van ‘de ander’. Maar met het morele gewicht van vele jaren lezen en leven kwam het besef dat herkenbaarheid schuilt in een gedeeld wereldbeeld en een geloofwaardige psychologische werkelijkheid. Die factoren plaveien de weg naar troost.
Passie en compassie zijn kleurloos. Ik las en las en ik werd wie een goede schrijver mij maar wilde laten zijn. Ik werd Holden Caulfield, slenterend over de straten van New York; ik werd Garp, met zijn gekke moeder; vaak ben ik Sherlock Holmes geweest, nooit Watson; ik was Anne Frank; ik was Nick Carraway én Jay Gatsby.
Zocht ik dan niet meer naar Indische helden? Zou ik, nu ik zelf verhalen maak, niet mijn eigen Indische held kunnen creëren? Antwoord: dat maak ik zelf wel uit. Mijn Indische identiteit is voor mij geen kwestie van blank plus bruin, of bruin min blank. Evolutionair beschouw ik mijzelf als een eigen soort, ‘sui generis’. Een schrijver hoort zich niet te vergelijken, het maakt zijn pen sentimenteel en bot. Alleen de beste schrijvers bedenken de beste helden. De afgelopen jaren heb ik meer geworsteld met mijn woorden en zinnen dan met mijn huidskleur.
Begin 2009, tijdens een uitreiking van een literaire prijs, zat ik met drie medegenomineerden op een podium in grote spanning te wachten op het verlossende woord. Presentator Hanneke Groenteman vond het nodig de genomineerden etnisch in te delen. Ze noemde twee schrijvers allochtoon, de andere twee liet ze met rust. Ik hoorde bij de autochtonen. Groenteman had mij gededuceerd vanuit mijn werk. Het voelde als een doorbraak. ‘I had broken the colour line’. Ik won die dag