Indische Letteren. Jaargang 26
(2011)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||
‘Een vriend van het Indische huisgezin’
| |||||||||
InleidingIn de tien jaar vóór de Eerste Wereldoorlog veranderde er in Indië meer dan in de voorafgaande drie eeuwen, merkte de historicus Gonggrijp op.Ga naar eind1 Beperkte hij zich bij deze constatering tot een verwijzing naar de economische opbloei van het Europese bedrijfsleven, de effecten van de ethische politiek en de opkomst van de ‘inlandse beweging’, in feite ging het om een veelomvattender proces van verandering. Een proces dat zich deels laat definiëren als een snelle verwestersing van vooral het leef patroon van de Europeanen. De na 1900 op gang gekomen ontwikkelingen zetten zich in de volgende decennia onverminderd voort. Er werd weer geld verdiend. Het zakenleven expandeerde, op Java en nog veel meer in Deli, op Sumatra. De ethische politiek liet zich gelden in het entameren van ontwikkelingsprojecten en in een verruiming van het onderwijs aan Indonesiërs. Er was veel werk aan de winkel en de behoefte aan arbeidskrachten uit het moederland was groot. Indië werd bovendien na 1900 in snel tempo leefbaarder. Verbleven er in 1905 83.000 Europeanen in de kolonie, in 1930 waren dat er 240.000 en in 1942 ruim 300.000. Vooral het aantal vrouwen uit Nederland groeide relatief sterk. Zij bestierden het huishouden en hielden in hun nieuwe omgeving zoveel mogelijk vast aan wat zij in het moederland gewend waren. Een steeds meer westerse manier van leven drong de Indische uit vroeger jaren terug. In de eerste vier decennia van de vorige eeuw vormde zich in de kolonie een gemeenschap van enkele honderdduizenden Europeanen. Het kon niet uitblijven dat het publiekstijdschrift, dat zich in Nederland al een eigen plaats had veroverd, ook in Indië zijn opwachting zou maken. Dat gebeurde vanaf omstreeks 1900. Het ging daarbij vrijwel altijd om weekbladen die, behalve door Europeanen, werden gelezen door een bovenlaag van Indonesiërs en Chinezen. Er zijn in die veertig jaar vrij veel van die weekbladen geweest: met de dames- | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
weekbladen meegerekend ongeveer twintig, waarvan er acht heel populair werden. Dat waren het Weekblad voor Indië (1904-1920), De Reflector (1915-1922) - zie het artikel van Heleen Oostebrink hierna -, Het Indische Leven (1919-1928) en zijn opvolger Woord en Beeld (1929-1930) - zie het artikel van Jeanine Tieleman hierna -, De Zweep (1922-1923), De Indische Post (1921-1939), d'Oriënt (1923-1942) en Actueel Wereldnieuws en Sport in Beeld (1924-1942). | |||||||||
Tijdschriften voor ‘dames’Al kwamen er geleidelijk meer mogelijkheden voor vermaak en ontspanning, in het algemeen gesproken was het leven in Indië weinig opwindend. Dat gold in het bijzonder voor de Europese vrouwen. Zij namen nauwelijks deel aan het arbeidsproces en het huishouden lieten zij over aan hun bedienden. De behoefte aan afleiding was groot onder hen. Zij vonden die afleiding onder meer in lectuur waarbij hun voorkeur uitging naar het lichte genre. Men schafte zich boeken aan in de toko dan wel boekhandel of leende ze uit bibliotheken. Zeer populair was de wekelijkse leestrommel, door de journaliste Beata van Helsdingen-Schoevers niet voor niets een ‘Indisch meubel’ genoemd. Een ander voornaam medium dat inspeelde op de grote vraag naar onderhoudende lectuur, was de krant. Zij zorgde behalve voor verhalen en het feuilleton (het vervolgverhaal ‘onder de streep’) voor het verstrooiende ‘mengelwerk’. Naast de krant nestelde zich na 1900 het weekblad als bron van informatie en amusement. De belangrijkste weekbladen bevonden zich ook in de leestrommel. Gelezen werd er dus vooral door de ‘dames’, zoals zij doorgaans werden aangeduid. Vaste voet kreeg het damesblad met de oprichting, in 1899 in Djokjakarta, van ‘De Echo’; Weekblad voor dames in Indië.Ga naar eind2 De eerste vier jaargangen werden geredigeerd door mevrouw T. ter Horst-de Boer, de laatste twee door mejuffrouw A.A.J. van Maarseveen. Interessant is de emancipatorische inslag ervan. Het richtte zich in het bijzonder op ontwikkelde vrouwen die streefden naar meer vrijheid en inspraak. Voor een groot deel werd het volgeschreven door lezeressen. Regelmatig was er aandacht voor de rol van de vrouw in de samenleving, het huwelijk en de opvoeding. Ook de omgang met de autochtone bevolking kwam ter sprake. Medewerksters waren onder anderen de feministe Stefanotes (pseudoniem van B. Mühlnickel-van der Kolk), Thérèse Hoven, Dé-lilah en Melatti van Java. Hoewel het maatschappijkritische aspect een stempel drukte op ‘De Echo’, domi- | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
neerde dat niet. Het blad was vooral attractief door de lectuur die het bood: korte verhalen, feuilletons en gedichten. Opvallend zijn de twee feuilletons die Kartini, schrijfster van het bekende Door duisternis tot licht (1911), bijdroeg onder het pseudoniem Tiga Soedara (Drie Zusters). In een ervan, ‘Een oorlogsschip op de ree!’, vertelt zij over het bezoek dat zij en haar twee zusters brachten aan een Nederlands oorlogsschip op de rede van Djapara, waar zij woonde. Ook de ‘Modepraatjes’ ontbraken niet, evenmin als de rubrieken over koken, schilderen, handwerken en tuinieren. Een vaste plaats had de ‘Vragenbus’ waarin vragen konden worden gesteld over de huishouding, opvoeding en dergelijke. Lezeressen konden erop reageren. Doordat het blad het financieel niet meer kon bolwerken, maar ook door ‘persoonlijk gekibbel over eigen grieven en denkbeelden’, ging ‘De Echo’ in 1905 ter ziele. Het aantal abonnees was zeer bescheiden. Op de jaargang 1901-1902 waren ruim driehonderd particulieren, kranten en leesgezelschappen geabonneerd.Ga naar eind3 In 1906 werd ‘De Echo’ opgevolgd door het Damesweekblad voor Indië. Het werd uitgegeven in Soerabaja en geredigeerd door mevrouw Ter Horst-de Boer, de vroegere redactrice van ‘De Echo’. Het blad is vermoedelijk verloren gegaan. In 1911 werd het als bijblad opgenomen in het Weekblad voor Indië. Indische damesbladen waren er daarna nog maar enkele. Bekend geworden is het maandblad De huisvrouw in Indië dat heeft bestaan vanaf november 1931 tot aan de Japanse bezetting.Ga naar eind4 De artikelen daarin hadden vaak betrekking op het voeren van een huishouding in Indië volgens westerse normen. Wat treft in die stukken, is de afstandelijkheid ten opzichte van de inheemse wereld, in de eerste plaats van de huisbedienden die vrijwel de enige Indonesiërs waren met wie de Nederlandse vrouwen in aanraking kwamen. De huisvrouw in Indië paste feilloos in het leefklimaat van de jaren dertig met zijn rigoureuze scheidslijnen tussen de Europese en de ‘andere’ wereld. Opvallend zijn de vanaf september 1933 in het blad opgenomen ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ van de hand van Beb Vuyk. Zij werden later omgewerkt tot Het laatste huis van de wereld (1939) waarin de schrijfster verslag doet van haar leven en dat van haar man op Boeroe in de Molukken.Ga naar eind5 | |||||||||
Het weekblad voor iedereenHet damesweekblad werd al spoedig verdrongen door het op een algemeen publiek toegesneden tijdschrift. Het genre begon aan een spectaculaire opmars met het in | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
1904 gestichte Weekblad voor Indië. Het heeft als model gediend voor de andere, na 1915 opgerichte weekbladen. De oplagen van nogal wat van die bladen waren voor Indische begrippen groot. De Indische Post en d'Oriënt hadden meer dan tienduizend abonnees. Geen enkele Indische krant heeft dat aantal ooit gehaald. Tegelijkertijd was de concurrentie moordend, wat verklaart dat ten slotte slechts drie weekbladen zich over een langere periode hebben kunnen handhaven: De Indische Post, d'Oriënt en het Actueel Wereldnieuws en Sport in Beeld. Die grote weekbladen beschikten over een keur aan medewerkers, in en buiten Indië. Onder hen waren vrij veel Indische journalisten. Zij hadden hun sporen verdiend en kenden het Indische leefmilieu door en door. Een medewerker die men in vrijwel alle Indische weekbladen aantreft, is de freelancejournalist Hans van de Wall. Naast kunstcriticus en schrijver was hij de man die op de bres stond voor een Indische cultuur. Het in 1915 opgerichte De Reflector kondigde zich als volgt aan: ‘Het zal zijn een weekblad dat zich moet onderscheiden door luchtige, vluchtige lectuur’. Die karakteristiek gold voor elk Indisch weekblad. Die ‘luchtige, vluchtige’ lectuur verdeelde zich over een veelheid van onderwerpen: actualiteiten en nieuwtjes, politiek en economie, wetenschap en sport, kunst en literatuur. De sensatie ontbrak niet: een recente moord, roofoverval of andere geruchtmakende gebeurtenis kreeg het volle pond. Pikante tekeningen en foto's gaven daaraan extra smaak. Voor de ‘dames’ waren er de rubrieken over mode, het huishouden, de opvoeding en aanverwante zaken. Ook de kinderen hadden hun speciale hoekjes. Europa en het moederland waren in elk nummer aanwezig, al viel de nadruk natuurlijk op Indië. Veel plaats was ingeruimd voor de verstrooiende lectuur, vooral voor korte verhalen en gedichten. De weekbladen die hieronder kort worden besproken, zijn achtereenvolgens Het Weekblad voor Indië, De Zweep en De Indische Post. | |||||||||
Het Weekblad voor Indië (1904-1920)Het Weekblad voor Indië was het eerste grote publiekstijdschrift in de kolonie.Ga naar eind6 Het had zijn abonnees overal in de archipel. Bij het ingaan van de vierde jaargang schreef oprichter en leider Mozes van Geuns, dat ‘het een vriend [is] geworden van het Indische huisgezin; elken Zaterdag zwermen [...] duizenden exemplaren uit over deze gewesten en strijken in de familiekringen neer’.Ga naar eind7 | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
M. van Geuns op de redactie van het Soerabaiasch Handelsblad (ca. 1910)
Van Geuns was de succesvolle hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad. Dat succes had hij behalve aan de reactionaire koers van zijn blad te danken aan zijn scherp gevoel voor wat de abonnee graag las. Zoals zijn krant was zijn weekblad rijk aan inhoud en veelkleurig. Hij trok medewerkers aan met een neus voor nieuwtjes, scribenten die een goed verhaal konden vertellen. Door goed te betalen wist hij hen voor jaren aan zich te binden. Het was een garantie voor continuïteit en stabiliteit. Veel aandacht kregen de dingen van de dag: een spraakmakend misdrijf, een uitbraak van cholera, een natuurramp, het overlijden van een bekend persoon, de tewaterlating van een schip, de opening van een gebouw ofbazaar, een bloemencorso of een Oranjefeest. De actuele gebeurtenissen in Soerabaja, bakermat van het tijd- | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
schrift, kregen extra belangstelling. Foto's en andere illustraties begeleidden de reportages. Aan de vormgeving van het blad werd veel zorg besteed. Kunst, de literatuur in het bijzonder, vormde een essentieel onderdeel van het weekblad. Van Geuns wenste het culturele leven in Indië op een hoger peil te brengen. Er werd daarvoor goed gekeken naar wat zich in Europa op artistiek gebied voordeed. De tournees van artiesten die door de Kunstkringen uitgenodigd waren om in Indië op te treden werden op de voet gevolgd. Ook werd geschreven over wat er in de kolonie zelf op cultureel gebied plaatsvond: de toneel- en muziekuitvoeringen door Indische amateurverenigingen bijvoorbeeld werden met regelmaat gerecenseerd. De literatuur zelf, als ‘verstrooiing voor ledige uren’ zoals Henri Borel het formuleerde, nam een belangrijke plaats in. Talrijk zijn de verhalen en gedichten waar onder veel ‘Indische’. Ook in dit opzicht bespeuren we de sturende hand van Van Geuns. Het stimuleren van de westerse kunst betekende voor hem niet dat de door Indië geïnspireerde kunstuitingen naar een zijspoor moesten worden gedrongen. In dit opzicht was hij een bondgenoot van Hans van de Wall.
Het Weekblad voor Indië nam een zeer sterke positie in. Zolang Van Geuns het leidde, leden pogingen om het tijdschrift concurrentie aan te doen schipbreuk. Anders werd dat na zijn repatriëring in oktober 1915. Al enkele maanden daarna zag De Reflector het licht, spoedig gevolgd door andere weekbladen. Het Weekblad voor Indië kwam in andere handen en raakte in de versukkeling. Het ging eind oktober 1920 ten onder. | |||||||||
De Zweep (1922-1923)Onder de Indische weekbladen neemt De Zweep een unieke plaats in. Het heeft nog geen twee jaar bestaan, maar zorgde in die korte tijd voor veel gerucht en rumoer. Het was een schepping van het fenomeen Dominique Berretty. Hij was een geniale, maar ook een op macht beluste figuur die vanaf het moment dat hij in 1917 het persbureau Aneta stichtte zijn armen als een ‘octopus’, zoals een collega het uitdrukte, naar de Indische pers uitstrekte. In dat machtsstreven paste ook de oprichting van De Zweep dat de ondertitel Een wreed weekblad meekreeg. Het eerste nummer kwam uit op 2 januari 1922. Hoofdredacteur Berretty noemde zich Jan Karwats.Ga naar eind8 | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
D.W. Berretty met zijn pseudoniem Jan Karwats (ca. 1922).
Jan Karwats is een pseudoniem, is mijn pseudoniem, maar zal tevens het pseudoniem zijn van állen, die het goed meenen met dit land, - Jan Karwats zal wezen de personificatie van hen die (rijk of arm, machtig of invloedloos) met ons willen strijden voor ... néén, vóór niets, maar tégen al wat voos en vuig, corrupt en corrigibel is!Ga naar eind9 Het klinkt idealistisch, maar al te veel waarde moeten we daaraan niet hechten. Berretty zag zijn tijdschrift allereerst als een onderneming waarmee hij veel geld wilde verdienen. Om dat doel te bereiken koos hij voor de satire. Publieke personen werden daarbij niet ontzien. Hij wilde ‘striemen’: toestanden maar ook en vooral concurrenten en mensen die hem in het verleden hadden gedwarsboomd of nog steeds in de weg zaten. | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Zo iemand was Henri van Velthuysen, een vroegere medewerker met wie hij ruzie had gekregen. Hij was kennelijk een corpulente man: ‘Grijp opgemelden heer met behulp van een solide stoomlier bij zijn nekvel [...], druk [hem] in een worstmachine en Gij krijgt 15 meter worst. Ontdaan van overtollig vet en onreinheden krijgt Ge 10 centimeter copij’.Ga naar eind10 En daarmee hield het niet op. Gezien het satirische karakter van De Zweep verwondert het niet dat veel medewerkers zich achter een pseudoniem verborgen hielden, zoals Prince de La Terreur en Benzinist. Mogelijk ging achter deze namen Berretty zelf schuil. Als tekenaars van vooral karikaturen waren onder anderen Cor van Deutekom, Frits van Bemmel en Willy Sluiter actief. De Zweep droeg een rechts standpunt uit, zoals al direct in het eerste nummer: ‘Ik zal de vriend zijn [...] van onze ambtenaren (voor zover deze geen pseudo-socialistische-altruïsten of chronische kankeraars zijn)’. Het opmerken waard is dat Jan Karwats - Berretty was een Indo-Europeaan - in de direct daarop volgende passage verklaarde het te willen opnemen voor ‘ambtenaren-met-een-kleine-a, de verschoppelingen, die van boven de trappen krijgen en van buiten de klappen opvangen’. Hij doelde op de kleine boeng, indo's die het minder ver geschopt hadden dan hij. Hij wilde hen een hart onder de riem steken. Iedereen, ongeacht zijn afkomst, kon zijn dromen verwezenlijken: Er wordt teveel geschreven, gezeurd, gekletst, voilà over blank en bruin, over Totok en Indo. Er zijn goede en gemeene Indo's, evenals er goede Totoks zijn.[...] Karakter-eigenschappen? Eerlijkheid? Betrouwbaarheid? Dat is niet afhankelijk van huidskleur of ‘kruising’. Elkeen, blank of bruin, verovert zich de plaats die hij zich wenscht, hetzij door schoolopleiding, hetzij door zelfstudie, de een door vlijt, de ander door talent. [...] Hij die vooruit wil komen, komt vooruit.Ga naar eind11 De satire in De Zweep uitte zich ook in gedichten. Het waren er heel wat. Veel zijn anoniem of onder pseudoniem geschreven. Ze zijn niet van hoog literair niveau, maar wel boeiend door hun weergave van wat er in de Indische samenleving speelde. We lezen over de gevolgen van de economische malaise in de jaren na de Eerste Wereldoorlog, de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, het hier en daar met misprijzen ontvangen optreden van Louis Couperus tijdens zijn rondreis door Indië en over de sociale emancipatie van de inlander als ‘kwalijk’ (!) gevolg van de ethische politiek. Zoals in de volgende regels: | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Wel tevreden was men vroeger,
Toen d'Inlander nog te kennen was,
Aan den hoofddoek en de kain
Zooals dat hoorde bij zijn ras.
Niet tevreden is men heden;
Als je nu zo'n vent ziet gaan
Moet je onwillekeurig vragen
Is 't een inlander of Europeaan?Ga naar eind12
Berretty had zich met zijn persbureau Aneta een monopoliepositie verworven. Bij het consolideren daarvan bediende hij zich van dubieuze methodes. Hij werd gevreesd. Het was tegen die achtergrond dat de krantenredacties zwichtten voor de druk die op hen werd uitgeoefend zich te abonneren op De Zweep en daarvan zoveel exemplaren af te nemen als zij abonnees hadden. Dankzij deze koppelverkoop had het weekblad in juni 1922 de, voor Indische begrippen, enorme oplaag van twintigduizend exemplaren. Maar De Zweep werd niet onverdeeld gunstig ontvangen, niet door de lezers en evenmin door de kranten die af en toe hun adverteerders en zelfs de eigen redactie en directie zagen beledigd en bespot. Dat overkwam De Indische Courant die daarop, in september 1922, besloot Berretty's blad te weigeren. Het leidde tot een enorme rel en ten slotte - na een gerechtelijke uitspraak - tot een overwinning voor de krant. Voor Berretty was het zijn eerste grote nederlaag en de aanleiding zich van het tijdschrift te ontdoen. Eind september 1923 kondigde hij aan dat het d'Oriënt zou gaan heten. Het was een totaal ander blad dan De Zweep. De ondertitel maakte dat al direct duidelijk: Een weekblad voor kunst en actualiteit, in de derde jaargang gewijzigd in Indië's geïllustreerd weekblad. | |||||||||
De Indische Post (1921-1939)De Indische Post verscheen tussen 1921 en 1939, kwam eerst uit in Bandoeng en verhuisde in 1925 naar Soerabaja. Het tijdschrift had zijn bijnaam ‘Het groene weekblad’ te danken aan de lichtgroene kleur van het papier: omdat die een ‘voor de tropen aangename kleur’ is, aldus een mededeling in het eerste nummer. In de jaren twintig had het een oplaag van ruim tienduizend exemplaren. Eind jaren dertig verloor het aan populariteit. Het bijzondere van dit weekblad was dat het zich zowel op een Indisch als op een Nederlands lezerspubliek richtte. De bedoeling daarvan was de band tussen Indië en Nederland te versterken. De inhoud van De Indische Post moest ‘zoowel mannen als vrouwen, ouderen als jongeren, burgers als militairen, zakenmenschen als ambtenaren, | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
ontwikkelden als minder-beschaafden, Europeanen als geëmancipeerde Inlanders’ aanspreken. In 1934 werd dat algemene karakter nog eens benadrukt met de opmerking dat het weekblad bestemd was voor ‘het gezin’ en voor ‘breede lagen van het publiek’. De inhoud van De Indische Post was buitengewoon divers. Naast stukken over politiek, economie, techniek en wetenschap waren er rubrieken over literatuur, film en kunst in het algemeen. Ook de sport kwam aan bod. Veel aandacht was er voor de ‘dames’, zoals in ‘De vrouw in de tropen’. In ‘Wat Holland ons brengt’ en ‘Uit het Nederlandsche parlement’ werd de lezer op de hoogte gehouden van het nieuws uit het moederland. De Indische actualiteit trof men aan in verschillende rubrieken. Vanaf 1934 was er een kinderpagina en in hetzelfde jaar het bijblad ‘Reizen’, gewijd aan het toerisme. Ook werd maandelijks voor een modeblad gezorgd. ‘Uit de kunstwereld’ was gewijd aan muziek, beeldende kunst en toneel. Illustraties en foto's begeleidden die artikelen. De Indische Post bevatte veel ontspanningslectuur, vooral gedichten en verhalen. Voor een groot deel ging het om vertalingen van uit Europa en Amerika afkomstige leesstof. Gerekend over alle jaargangen is slechts veertien procent van de verhalen en zeventien procent van de gedichten ‘Indisch’. Zij vertellen onder meer over de sociale en politieke actualiteit, over eenzaamheid en heimwee en over de seksuele relaties tussen Europese mannen en inheemse vrouwen. Dat Indische aspect is enkele jaren geleden onderwerp van onderzoek geweest. Kirsten de Pré boog zich onder andere over de vraag in hoeverre de zich na 1920 voltrekkende sociale en culturele europeanisering van vooral de totok-samenleving wordt weerspiegeld in de literaire rubrieken van De Indische Post.Ga naar eind13 Allerlei met elkaar samenhangende factoren waren verantwoordelijk voor die europeanisering. Zoals al opgemerkt was de relatief snelle aanwas van uit Nederland komende vrouwen belangrijk in dat proces. Maar ook de radicalisering van het Indonesische nationalisme speelde een voorname rol. Onder de Indischgasten voltrok zich een ingrijpende mentaliteitsverandering ten opzichte van hun inheemse omgeving. Verwestersing en verrechtsing resulteerden in een verregaande vervreemding tussen Europeanen en Indonesiërs die we gereflecteerd zien in zowel de dagblad als de periodieke pers. Een afnemende aandacht voor het ‘Indische’ daarin was een van de symptomen. We zien dat terug in De Indische Post. De getallen spreken voor zich: van de tussen 1921 en 1929 gepubliceerde gedichten is 19 procent ‘Indisch’, van de na 1929 opgenomen poëzie slechts 10 procent. Van de vóór 1930 opgenomen verhalen is 21 procent ‘Indisch’, van die na 1930 slechts 9 procent. | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
‘Verruilden de Europeanen’, schrijft De Pré, ‘in het dagelijkse leven Indische gebruiken en gewoonten voor westerse, in het weekblad worden Indische verhalen ingewisseld voor Engelse detectives. [...]; lofliederen op onder andere Indisch eten en Indische kleding komen na 1926 niet meer voor’. De Europeanen in de verhalen, merkt zij verder op, gaan een steeds dominantere rol spelen ten koste van de Indonesiër die nog ten hoogste een bijrol krijgt. De Indische Post was met andere woorden heel wat minder Indisch dan de titel deed geloven. | |||||||||
Bibliografie
|
|