Indische Letteren. Jaargang 24
(2009)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||
Het heden herinnerd
| |||
[pagina 177]
| |||
Een van hen was mevrouw O. Schulte Nordholt-Zielhuis.
Zij was nog in het bezit van een collectie van 156 brieven die zij tussen 1937 en 1947 als jonge vrouw uit Indië aan haar schoonmoeder in Nederland had geschreven. Via die brieven leerde ik een vrouw kennen die later mijn moeder zou worden. | |||
Leven in de kolonieMijn ouders vertrokken in 1936 naar Indië waar mijn vader als bestuursambtenaar ging werken op Soembawa, Flores en Timor. In tegenstelling tot veel andere ‘expats’ die in grote steden als Batavia, Bandoeng of Medan kwamen te wonen, kwamen mijn ouders op kleine en afgelegen buitenplaatsen terecht met exotische namen als Soembawa Besar, Larantoeka en Kefamenanoe. Met onderbreking van de oorlogsjaren schreef mijn moeder met een ijzeren regelmaat om de twaalf dagen een brief naar huis.Ga naar eind1 De brieven zijn in vlekkeloos en heel leesbaar Nederlands geschreven en schetsen een levendig beeld van het alledaagse leven op de oostelijke eilanden van Indië. Mijn moeder was niet de enige vrouw die brieven schreef. In 1930 telde Nederlands-Indië zestig miljoen inwoners. 240.000 daarvan stonden als ‘Europeaan’ geregistreerd, maar slechts eenderde daarvan was in Europa geboren. Het was deze groep volbloed Europeanen die in toenemende mate de dienst ging uitmaken in de kolonie. En het waren de vrouwen in deze groep die via brieven een nauw contact onderhielden met de familie in Nederland. Via het ritme van de mailboten van de KPM vonden maandelijks duizenden brieven hun weg naar Europa. Deden brieven er aanvankelijk een maand over, tegen het einde van de jaren dertig was een brief uit het oosten van de archipel binnen twee weken in Nederland. Er ontstond een dicht web van met elkaar corresponderende vrouwen, dat degenen in de archipel nauw verbond met hun familie in het moederland. Terwijl de | |||
[pagina 178]
| |||
mannen op kantoor of op de onderneming werkten en 's avonds liever de krant lazen was het de taak van de vrouw om de banden met de familie in Nederland te onderhouden. Zij informeerden elkaar over gebeurtenissen in de familie en alledaagse zaken in en rond het huis zoals eten, kleding, bedienden, inrichting, uitstapjes en wat het een en ander zoal kostte. Door deze uitwisseling van informatie werd het idee versterkt dat men in Indië in een soort van Tropisch Nederland woonde, waarin de afstand tot de inheemse en de Indo-Europese bevolking steeds verder toenam. En omdat totoks in Indië in de regel geen familie in de buurt hadden wonen, vormden de brieven ook in dat opzicht een belangrijk houvast. Terwijl hun man vaak een opleiding had genoten ter voorbereiding op het werk in de kolonie, vertrokken de meeste vrouwen tamelijk onvoorbereid naar Indië. Toch rustte op hen de taak om in een vreemde koloniale omgeving een koloniaal huishouden te bestieren. Omgang met bedienden, het leren van elementair Maleis, het opvoeden van kinderen en nieuwe koloniale omgangsvormen, in dit alles moesten zij al doende hun weg maar zien te vinden. En alleen al het feit dat hun functioneren mee werd gewogen bij de beoordeling van hun man maakte de Europese vrouw tot onderdeel van het koloniale bestel. Of ze dat nu leuk vond of niet, van mijn moeder werd bijvoorbeeld verwacht dat zij met mijn vader mee ging naar de sociëteit om een avondje te bridgen met de resident en dat zij er bij die gelegenheid niet modieuzer uitzag dan de vrouw van de resident. De brieven geven inzicht in de dagelijkse gang van zaken op een kleine buitenplaats en schetsen een beeld van een nogal saaie en tamelijk relaxte koloniale routine aan het einde van de jaren dertig van de vorige eeuw. Tegelijkertijd laten de brieven helder zien hoe het huishouden van de koloniale bestuurder een voorpost werd van een westers beschavingsoffensief dat zich manifesteerde in voedsel, interieur, kleding, taal en omgangsvormen. Zoals al is aangegeven werden hierdoor raciale grenzen scherper getrokken en dit gold vooral de relatie tussen Europeanen en Indo-Europeanen. Het huishouden was echter niet alleen een manifestatie van westerse dominantie maar ook een brandpunt van gezelligiteid. En het was de taak van de vrouw om het gezellig te maken. Het huishouden werd omgeven door een kleine cirkel van Europese collega's die elkaar op de sociëteit troffen en met wie eindeloos werd gekaart omdat men allang was uitgepraat. Daarbuiten was een kleine inheemse elite waar zo nu en dan mee werd omgegaan. Interessant was dat in het geval van mijn ouders de religieuze overtuiging ook in Indië een rol bleef spelen. Als gereformeerd bestuursambtenaar werd mijn vader namelijk wel in rooms-katholieke gebieden geplaatst (Flores, mid- | |||
[pagina 179]
| |||
den Timor) maar werd een verzoek om overplaatsing naar Soemba, waar de gereformeerde zending actief was, geweigerd. Mijn moeder leefde al met al in een klein wereldje waarin de eenzaamheid groter werd wanneer mijn vader op tournee ging (vijf tot tien dagen per maand). Het gaf geen pas om op deze momenten 's avonds de deur uit te gaan want daar kwamen rare praatjes van. Vat resteerde was de brief naar Nederland. | |||
Oorlog en vertrekDe Japanse inval verbrak plots de laatkoloniale gezapigheid en de brieven schetsen hoe het onvoorstelbare zich toch voltrok toen er een einde kwam aan de Europese hegemonie. In september 1945 werd de draad weer opgepakt. In tegenstelling tot memoires, waarin nogal eens een neiging tot slachtofferschap de kop op steekt, overheerst in de brieven de opluchting dat de gevangenschap voorbij is. Veel vrouwen zijn bovendien sterker het kamp uitgekomen dan ze er in zijn gegaan omdat zij zonder hun mannen hebben leren overleven. En dat verschafte hun na de oorlog een minder afhankelijke houding. Toen mijn ouders in Timor terugkeerden waren de onderlinge verhoudingen veranderd. Mijn moeder stond niet langer achter, maar naast haar man terwijl er druk geïmproviseerd moest worden om het bestuur en het huishouden weer op gang te krijgen. Omgangsvormen waren losser geworden en er leek minder afstand te zijn tussen haar en het personeel. Terugkijkend op de naoorlogse jaren vertelde zij later dat deze tot de mooiste van haar leven behoorden, maar hier trad een vertekening op. Uit haar brieven blijkt namelijk hoezeer berichten over de dreiging van een atoomoorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie ook tot deze uithoek van de archipel waren doorgedrongen en voor de nodige angst en onzekerheid zorgden. Angst, die zij later weer vergeten was omdat die oorlog niet was uitgebroken. Tenslotte was er in 1947 het afscheid van Indië, de weemoed om wat achtergelaten moest worden en al het geredder en gedoe rond het vertrek. Het is grappig om te lezen dat overwogen werd om dekens, koffie en zelfs een fiets mee te nemen, omdat daaraan in Holland grote behoefte bestond. | |||
[pagina 180]
| |||
Tot slotDe brieven van een schoondochter aan haar schoonmoeder getuigen van een warme intimiteit maar kenden uiteraard hun beperkingen. Er waren nu eenmaal zaken waar je niet over schreef en al helemaal niet aan je schoonmoeder. Toch blijkt hoe belangrijk het was om brieven te schrijven waarin mijn moeder dingen van zich af kon praten en haar leven kon overdenken. Haar brieven en de talloze andere correspondenties tussen vrouwen in Indië en hun familie in Nederland, vormden een soort ruimte waarbinnen zij zich relatief vrij konden bewegen en waarin met enige voorzichtigheid zelfs plaats was voor opstandigheid tegen de eenzaamheid en de vanzelfsprekendheid van een door mannen gedomineerde koloniale wereld. In de brieven worden de contouren zichtbaar van onderlinge solidariteit tussen vrouwen. Daarmee zijn de brieven niet alleen een interessante bron aan de hand waarvan we meer aan de weet komen over het alledaagse leven in Indië, maar waren zij voor de vrouwen zelf een belangrijk instrument om een ruimte te creëren die hun daarbuiten werd ontzegd. | |||
Bibliografie
|