Indische Letteren. Jaargang 24
(2009)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| ||||||
Inleiding
| ||||||
[pagina 161]
| ||||||
Dag van de Indische brief op de Pasar Malam Besar, 27 mei 2008. Van links naar rechts: Fridus Steijlen, Erik Willems, Gerard Leenders en Florine Koning (foto: Mariëtte van Selm).
| ||||||
Het symposiumDe inleidingen tijdens het symposium op 27 mei vormen samen een mooie en overtuigende rondleiding over het terrein van (historisch) onderzoek en het gebruik van brieven daarbij. De ene inleider ging vooral in op het gebruik van brieven, de ander liet een stukje geschiedenis zien op basis van citaten uit brieven, terwijl weer een ander vooral aangaf waar hij welke brieven vandaan had. Omdat het belangrijk is dat de ‘rondleiding’ meer mensen bereikt, zijn we de redactie van Indische Letteren dankbaar voor de gelegenheid die in de vorm van een themanummer aan u aan te bieden. Laten we de verschillende bijdragen en auteurs bij wijze van leeswijzer kort introduceren. De eerste bijdrage is van de hand van Gerard Termorshuizen. Hij is als onderzoeker verbonden aan het KITLV en is dé specialist op het gebied van de Indische pers. Gerard was gevraagd in te gaan op de ontwikkeling van de communicatie tussen Ne- | ||||||
[pagina 162]
| ||||||
derland en Nederlands-Indië in de loop der tijd. In zijn bijdrage schetst hij niet alleen hoe technologische ontwikkelingen de communicatie veranderden, maar ook hoe Nederlands-Indië zelf veranderde. Hij laat zien hoe de samenstelling en omvang van de Europese bevolkingsgroep wijzigden en tegelijkertijd de mores. Als voorbeeld geeft hij de manier waarop in de negentiende eeuw nog open over de njai geschreven kon worden, terwijl dat in de twintigste eeuw taboe was. Aan de hand van citaten uit onder andere brieven maakt hij invoelbaar hoe Nederlands-Indië steeds Europeser was geworden. Het daaropvolgende stuk is van de hand van Henk Schulte Nordholt. In 1999 verscheen het door hem ingeleide boek Het dagelijks leven in Indië 1937-1947. Brieven van O. Schulte Nordholt-Zielhuis. Het was het eerste in een serie boeken met egodocumenten die bij de Walburgpers de Indische Bibliotheek zou gaan heten. Henk, hoofd afdeling Onderzoek van het KITLV en bijzonder hoogleraar Geschiedenis en Samenleving van Zuidoost-Azië aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, was gevraagd om op basis van zijn boek te vertellen over het belang van brieven voor onze kennis van het dagelijks leven. In zijn bijdrage schetst hij het beeld dat hij kreeg van het leven van zijn ouders in Indië uit de brieven van zijn moeder. Het is een petite histoire over een bestuursambtenaren echtpaar waarin wordt ingegaan op het belang van correspondentie voor het bredere inzicht in de koloniale samenleving. Vooral om de positie en het leven van vrouwen te begrijpen vormen brieven een relevante bron, betoogt Schulte Nordholt. Vervolgens wordt door Eveline Buchheim dieper ingegaan op het gebruik van brieven als onderzoeksbron. Tijdens haar studie antropologie had zij al gebruik gemaakt van brieven en op het moment van de studiedag was zij bezig haar proefschrift af te ronden, waarvoor ze opnieuw behoorlijk veel correspondentie had gebruikt.Ga naar eind2 Na kort te hebben aangegeven waarvoor zij een unieke collectie brieven gebruikt gaat zij in op wat de onderzoeker uit brieven kan halen en wat niet, en op het verschil tussen brieven en getuigenissen achteraf zoals memoires en interviews. Zij laat in haar bijdrage zien dat de onderzoeker niet kan volstaan met eenmaal lezen, maar keer op keer moet herlezen en daarbij zoeken naar wat er niet staat. Overigens zonder het oog te verliezen voor de vingerwijzingen naar de grote geschiedenis. Zij eindigt haar bijdrage met enkele voorbeelden die laten zien hoe in andere bronnen vaak niet verwoordde zaken, in brieven wel terug te vinden zijn. Tijdens het symposium werd tweemaal een reeks citaten voorgedragen om het publiek te laten proeven van de bron. Voor dit nummer zijn die citaten van een beknopte context voorzien waardoor kleine geschiedenissen zijn ontstaan. De eerste | ||||||
[pagina 163]
| ||||||
bijdrage is van de hand van Marjolein van Asdonck, hoofdredacteur van Moesson, het Indische blad dat ooit door Tjalie Robinson werd opgezet. Als Indisch tijdschrift biedt Moesson veel ruimte voor de ervaringen en persoonlijke verhalen van Indische Nederlanders. Het is bijzonder dat Marjolein op de studiedag enkele citaten wilde voordragen uit de brieven van haar eigen opa en oma, Jack en Corrie van Asdonck-Rötschke. Vaak zijn het ontroerende ervaringen die uit de citaten spreken. De brieven zijn geschreven direct na de Japanse capitulatie, een periode waarin een briefwisseling al wel mogelijk was maar fysieke hereniging nog op zich liet wachten. Uit de citaten spreekt hun liefde, hun twijfel, hun ingehouden woede en onrust. Dat de citaten af en toe een rilling in de zaal veroorzaakten kwam ook omdat het de stem van de kleindochter was die ze verwoordde: de brieven kregen de intimiteit die bij brieven hoort. Door haar herinneringen aan haar grootouders te gebruiken om de brieven in een context te plaatsen is het Marjolein ook in haar bijdrage voor deze speciale uitgave gelukt die intimiteit te creëren. De op een na laatste bijdrage is geschreven door Frank Okker, de biograaf van Willem Walraven en Madelon Székely-Lulofs. De biografie van Walraven verscheen in 2000 en zijn biografie van Madelon verscheen enkele dagen voor het symposium. Het was een uitgelezen kans om de biograaf te vragen hoe hij aan de brieven was gekomen die hij voor de biografie van Madelon gebruikt had. In zijn bijdrage vertelt Frank over de soms bizarre vindplaatsen van de brieven en de omstandigheden waarin hij de brieven aantrof. Het is boeiend te lezen dat er op verschillende momenten in Madelons bestaan veel geschreven werd - of beter gezegd, veel brieven zijn bewaard gebleven - terwijl dat in andere perioden een stuk minder was. Een persoonlijkheid als Madelon Székely-Lulofs had als schrijfster contact met uiteenlopende personen en instanties. De kans dat daardoor brieven van en aan haar bewaard zijn gebleven is veel groter dan wanneer Madelon geen bekende schrijfster was geweest. De biograaf die vijftig jaar na haar dood haar biografie publiceerde heeft daar zijn voordeel mee gedaan, zoals blijkt uit de door Frank beschreven speurtocht. Tot slot een tweede kleine geschiedenis gebaseerd op citaten, en wel die van de Pasar Malam midden jaren zestig van de vorige eeuw. Deze bijdrage is van Florine Koning die ten tijde van het symposium bezig was om een historische studie over de Pasar Malam te schrijven. Omdat zij dicht bij de organisatie van de Pasar Malam staat - zij is woordvoerder voor het evenement - had zij toegang tot veel correspondentie tussen verschillende leden van de familie Boon. Het was een historisch moment dat Florine op de vijftigste verjaardag van de Pasar citaten voorlas uit de brief- | ||||||
[pagina 164]
| ||||||
wisseling tussen Tjalie Robinson en Rogier Boon over de Pasar Malam. Voor deze speciale uitgave van Indische Letteren heeft Florine de citaten opnieuw gerangschikt. Het gaat om correspondentie uit de tijd dat Tjalie Robinson in Amerika verbleef en Rogier Boon samen met zijn echtgenote Ellen Derksen de Pasar organiseerde. Deze fragmenten met de korte verbindende stukjes tekst van Florine lezen als een petite histoire. We voelen mee met de worsteling aan beide zijden van de oceaan en begrijpen waarom Tjalie besluit naar Nederland terug te keren. Tegelijkertijd krijgen we al aanwijzingen over ontwikkelingen die zich later zouden voordoen, zoals de scheiding van het blad Tong-Tong en de organisatie van de Pasar Malam en de discussie over het gebruik van de naam Tong-Tong. Meer citaten uit deze correspondentie kan men vinden in Florines boek over de Pasar Malam.
Alle citaten in dit nummer van Indische letteren hebben we mogen gebruiken met expliciete toestemming van de rechthebbenden. Wij zijn ze daarvoor zeer erkentelijk. Het is uiteraard niet de bedoeling dat ze een eigen leven gaan leiden. | ||||||
Bibliografie
|
|