echter ook steeds positief weergegeven personages tegenover. De nuancering zet zich voort. Sommige auteurs nemen het op voor de Javaan en willen hem tegelijkertijd verheffen. Zo werken Verlichting en Romantiek door in de almanakliteratuur.
De bijdrage van Cees Fasseur toont aan dat de neiging het voor die bevolking op te nemen, na 1860 aan kracht won: de Maatschappij tot Nut van den Javaan telde kort na haar oprichting in 1866 al meer dan tweeduizend leden. Multatuli mag dan niet blij geweest zijn met een organisatie die in christendom en vrije arbeid de oplossing zocht voor de onderdrukking van inheemsen, zij probeerde echter wel de doelstellingen van de Verlichting een concrete inhoud te geven. De oplossing die hij voorstond zou zich pas later manifesteren.
Geert Onno Prins bespreekt een viertal personages uit De stille kracht. Zij maken dan weliswaar geen karakterontwikkeling door, het zijn wel mensen van vlees en bloed. Niets menselijks is hen vreemd. Door dit overtuigend zichtbaar te maken, nuanceert Couperus in sterke mate het geijkte beeld. Van Oudijck mag dan handelen uit ethische principes, de verteller toont aan dat hier de oplossing van het koloniale probleem niet ligt en dat de inheemse personages zich hoe dan ook onderdrukt zullen voelen. In die zin wijst zijn boek vooruit naar de onafhankelijkheid, die onafwendbaar naderbij komt.
De ethische principes manifesteren zich op evidente wijze in de romans en verhalen van Augusta de Wit. Zij brengt expliciet een hommage aan Multatuli, die het geweten van de natie heeft wakkergeschud. De hebzucht van vroeger moest plaats maken voor verantwoordelijkheidsbesef. Darja de Wever laat zien dat de Ander een prominente rol speelt in haar werk. Javaanse hoofdpersonen vond men ook al in de almanakliteratuur, maar hier worden ze met veel meer sympathie beschreven. Augusta de Wit is een idealiste, die alles verwacht van een harmonieuze samenwerking tussen Oost en West op basis van broederschap.
Van meer realisme getuigt Het land van herkomst van E. du Perron. Kees Snoek bespreekt de manier waarop Du Perron inheemse personages ten tonele voert: met goede én slechte eigenschappen, net zoals de Europeanen in het boek. Daarmee blijft hij ver verwijderd van de clichématige uitbeelding van het mysterieuze Oosten zoals je dat bij andere auteurs vindt. Wanneer Du Perron in 1936 naar Indië terugkeert, zal hij met ‘oneindig meer sympathie en aandacht’ tegenover de Javaan staan.
Pamela Pattynama noemt Maria Dermoût een van de weinige koloniale auteurs die stelselmatig inheemse personages een stem geeft en daarmee afwijkt van de oriëntalistische representatie, waarbij de lokale bevolking veelal als decor functioneert. Door het steeds wisselende vertelperspectief krijgen we bij Dermoût even vaak de