Indische Letteren. Jaargang 23
(2008)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| ||||
‘Omdat zij maar een meisje was’
| ||||
[pagina 78]
| ||||
worden, omdat zij maar een meisje was. Zij had talent, ambitie en ondernemingszin, en Indië had een groot journalist en literator gekend, als Beata een jongen was geweest en had mogen studeren. Maar zij was een meisje en moest dus, zoals ze schreef, thuiskomen om ‘de huishouding zowat te leren’. | ||||
VrouwenvraagstukZoals Beata in haar publicaties de beperkende opvoeding van meisjes bekritiseerde, deden dat meer auteurs. De tijden waren ernaar. Zeker na de Nationale Tentoonstelling Van Vrouwenarbeid (1898) te Den Haag, woedde er een discussie omtrent het zogeheten ‘vrouwenvraagstuk’. Mochten vrouwen elke vorm van betaalde arbeid verrichten? Waren zij werkelijk voorbestemd om echtgenote en moeder te worden, en was een kinderloos bestaan voor haar een verloren bestaan? Bezaten vrouwen evenals mannen het recht om een stem uit te brengen op volksvertegenwoordigers en om zelf in de volksvertegenwoordiging gekozen te worden? Deze en andere vragen, die wetten en maatschappelijke overtuigingen raakten, werden gesteld en afhankelijk of men conservatief dan wel modern was, met ja of nee beantwoord. Beata behoorde tot de modernen en vond, met andere modernen, dat het vrouwenvraagstuk ook een meisjesvraagstuk was, aangezien meisjes werden opgevoed tot vrouw. In de Indisch-Nederlandse letterkunde keert het vrouwenvraagstuk vaak terug in het werk van vrouwelijke auteurs, vooral in titels gepubliceerd in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In De Oost-Indische Spiegel zegt Rob Nieuwenhuys over vijf van hen, te weten M.C. Vanger-Frank, Mina Krüseman, Annie Foore, Melati van Java en Thérèse Hoven, volgens hem behorende in ‘het Damescompartiment’, het volgende: Ze waren allen op hun tijd wat opgewonden, wat dweperig en hooggestemd, maar soms ook een beetje of zelfs erg agressief, want ze hadden hun plaats als vrouw te verdedigen zodra ze buiten hun compartiment kwamen. Alleen door te schrijven en te publiceren stonden ze als vrouwen onder verdenking van maatschappelijke vrijbuiterij en losbandigheid.Ga naar eind3 Wat Nieuwenhuys hier zegt, klopt niet. Alleen al Melati van Java (1853-1927), tijdgenote van Beata van Helsdingen-Schoevers, werd door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zeer hoog geacht vanwege haar Indische romans. In 1893 behoorde zij tot de eerste groep vrouwen die officieel uitgenodigd werd om het lidmaatschap te aanvaarden. Zij is nimmer verdacht van enige losbandigheid vanwege | ||||
[pagina 79]
| ||||
haar werk of levenshouding. De opmerkingen over het karakter van de genoemde auteurs, laat ik voor rekening van Nieuwenhuys. Door zijn woordkeuze en standpunt, besloot ik in 2000 tot de oprichting van een website die de geuzennaam het Dames-compartiment Online (damescompartiment.nl) droeg, waarin levens, werk en foto's van vrouwelijke auteurs ‘uit en over Indië’ verzameld zijn. Datzelfde Dames-compartiment leidde tot drie biografieën van mijn hand en een vierde, over Melati van Java, is in voorbereiding.Ga naar eind4 Evenzogoed heeft Nieuwenhuys een punt: de wettelijke en maatschappelijke positie van vrouwen raakte aan hun positie van auteur. Hoe zou dat ook anders kunnen? In het Koninkrijk der Nederlanden was de juridische status van een getrouwde vrouw die van ‘persona miserabiles’, vrijwel gelijkwaardig aan die van kinderen en onder curatelen gestelden.Ga naar eind5 Elke vrouw met zelfrespect, elk meisje dat zich een toekomst droomde, werd hierdoor geraakt, en dat gold zeker voor schrijvende vrouwen zoals Beata van Helsdingen-Schoevers. | ||||
LadylikeAnna Beata Henriëtte Alexandrine werd geboren op 21 januari 1886 in Madioen. Zij was de dochter van Beata Walter (1862-1918) en Eduard Schoevers (1857-1942). Schoevers werkte voor zijn welgestelde schoonvader als administrateur van het koffieperceel ‘Waliran’ (Java) en vond later te Kertosono (Midden-Java) een betrekking als administrateur en eigenaar van een stoomrijstpellerij. Hier groeide Beata op, evenals haar acht jaar jongere broertje Dolf. Al vroeg werd ze gehinderd door wat hij wel mocht, en zij niet. Terwijl ze zeer tegen haar zin moest leren pianospelen onder de leiding van haar gouvernante, mocht hij op het achtererf met aapjes spelen en vies worden. Uit deze jaren stamt een verzoek aan haar gouvernante of zij, ‘in ruil voor’ drie maanden pianostudie, een jongen mocht worden. De gouvernante stemde toe. Later schreef Beata in haar dagboek hoe moeilijk zij de opvoeding tot vrouw vond: Nu ja, dat ik wel eens wat uitgelaten kan zijn, en de boel eens een beetje op stelten zet, ik kan nu eenmaal niet kalm en deftig zijn maar wat zou dat nu, anders is de wereld zoo saai, er moet maar wat leven in de brouwerij zijn, dan is het pas gezellig, is het niet? [...] Jawel, ik wil graag gelooven, 't is heelemaal niet ladylike, dit is mama's lievelingsgezegde! Dat zegt ze elken dag geloof ik wel zes keer - [...].Ga naar eind6 | ||||
[pagina 80]
| ||||
Bé Schoevers mocht van haar ouders naar de Hoogere Burger School (HBS), gevestigd in Soerabaja. Ze kwam in de kost bij familieleden en genoot, of beter gezegd nam, een voor haar ongekende vrijheid in de grote stad waar meer te zien was en meer te beleven viel dan in het kleine Kertosono. Drie jaar lang (1900-1903) bezocht ze deze school. Toen ze er de Nederlandstalige literatuur leerde kennen, ging er een nieuwe wereld voor haar open: de poëzie van Willem Kloos, van Hélène Swarth en de romans van Louis Couperus. De HBS in Soerabaja bezat een schoolbibliotheek van bijna 4.000 boeken; een schatkamer voor een jong leergierig mens. De cijfers die Bé behaalde lieten evenwel te wensen over; stadsleven en lezen trokken haar meer aan dan schoolse prestaties. Op deze school moet haar verlangen naar Europa zijn gegroeid. Daar, in Europa, bestond de werkelijke beschaving, meende zij, daar was kunst, elegante conversatie, daar waren de laatste toneelstukken te zien, daar schreef Couperus zijn nieuwste feuilletons in de krant. Europa was in haar beleving alles. Alles. Indië niets. Dat Beata de HBS mocht volgen, was geen vanzelfsprekendheid, en vooral niet omdat deze school in één en dezelfde klas zowel meisjes als jongens onderwees. Conservatieve ouders kozen voor ‘liever geen onderwijs, dan de co-educatie’,Ga naar eind7 beducht als ze waren voor het effect ervan op hun kind. Pas in 1891, negen jaar voordat Beata naar de school ging, werden de eerste meisjes op deze HBS toegelaten en dan nog na ‘rijpe overweging en zonder veel eenstemmigheid’Ga naar eind8 onder de geraadpleegde docenten. Na een aarzelend begin steeg het aantal meisjes relatief snel maar ze bleven in de minderheid: in Beata's jaar was zij een der 23 meisjes temidden van 199 jongens. Waarvoor de HBS deze 23 meisjes opleidde, was onduidelijk, gezien de dominerende opvattingen over de vrouwelijke bestemming als echtgenote en moeder. Betaalde posities voor vrouwen waren schaars en financieel weinig lonend. Na drie HBS-jaren besloot Beata's vader dat het genoeg was. Zijn oudste moest thuiskomen, want het was tijd, vond hij dat ‘ze weer eens onder mama's leiding komt’.Ga naar eind9 Aldus geschiedde. Een jaar later bevond Beata zich te Kertosono. Zij was mooi, jong en begaafd en zij bezat geen enkele illusie meer over haar toekomst. In haar dagboek noteerde ze een veelzeggend gedicht van David Tomkins (pseudoniem van de kinderdichter J.W.N. le Heux), dat haar situatie scherp omschreef: | ||||
[pagina 81]
| ||||
Opvoeding!!!
Kleintje had haar einddiploma
Van de meisjes H.B.S.
Dat was eerst een heele vreugde:
Nooit meer taaie Duitsche les.
Nooit meer last van repetities
Over malle Algebra.
En inplaats daarvan gaan fietsen,
Of gaan winkelen met Ma.
Kleintje deed dit vele maanden,
Maar toen kreeg ze zoo'n idee,
Dat haar iets ontbrak in 't leeven:
Ze werd van zich zelve wee.
Aan haar tijdgenooten dacht ze
Van de meisjes H.B.S.
Een was bij de post gekomen,
Een was onderwijzeres.
Een studeerde medicijnen......
En het werd haar langzaam klaar:
Zij wou graag verpleegster worden,
Dat was nu eens iets voor haar!
Grappig, zelf iets te verdienen!
Stralend ging ze naar haar Moe.
‘Kind!’ schrok deze, ‘wat een denkbeeld.
En hoe kom je daar zoo toe?
Geld verdienen...., ik begrijp niet....
Geef ik je niet, wat je vraagt?
En het huis uit.... is hier iemand,
Die je hindert of je plaagt?
| ||||
[pagina 82]
| ||||
Zijn we niet vol zorgen voor je....?’
Tranen sprongen haar in 't oog.
Zóó, dat kleintje, diepbewogen
Huilend in haar armen vloog.
's Avonds in haar kamer vond ze
Zich een naar, ondankbaar kind.
Waar een liefdevolle Moeder
Stil verdriet van ondervindt.
Nog een paar maal had ze scènes,
Sprak haar eigen, vrije wil.
Moeder pruilde van: belooning
Voor haar zorgen - weende stil.
Zei toen: ‘Als je 't thuis toch goed hebt,
Waarom dan de wereld in?’
Daarna spottend: ‘Denk je, meisje,
Dat het daar gaat naar je zin?’
Kleintje leerde zich maar schikken,
Lief vond moeder: Zoo is 't goed.
En in ruil voor 't levensoffer
Kreeg ze een nieuwe winterhoed.
| ||||
JournalisteVoor een meisje betekende ‘onder mama's leiding’ komen, dat haar belangrijkste opleiding begonnen was: de opleiding tot vrouw, dus tot echtgenote en moeder, waarmee bedoeld werd een onbetaalde en full time werkende kracht in de huishouding en kinderverzorging. Het was de oude generatie die meisjes bestemde voor het huiselijk domein; naarmate nieuwe generaties hun denkbeelden ontvouwden, werden geleidelijk nieuwe mogelijkheden zichtbaar. Kranten publiceerden speciale pagina's ‘voor de vrouw’, met weliswaar veel recepten en huiselijk nieuws, maar onder de artikelen stond vaak een vrouwennaam. Vrouwen schreven in de krant, net zoals | ||||
[pagina 83]
| ||||
ze romans schreven, vaak voor een vrouwelijk publiek. In deze romans verschenen naast huiselijke vrouwen, ook vrouwen die een ander leven leidden. Zo publiceerde de Indische romancière Melati van Java (1853-1927) regelmatig over vrouwen die een autonoom bestaan leidden, waarin ze beslissingen namen op grond van eigen rede en emotie. Dat het met deze rolmodellen van individualiteit vaak minder goed afliep - een huwelijk, de dood - deed minder ter zake; lezeressen hadden vele pagina's kunnen meebeleven wat de heldin vermocht. In de bibliotheek van de HBS in Soerabaja zal Beata's dadendrang gevoed zijn, maar in Kertosono was er geen uitweg voor. Ze kon zich er niet bij neerleggen en voor haar onvrede vond ze een uitweg: schrijven voor de krant. Drie jaar na de HBS, drie jaren vol van dwang om net zo ‘ladylike’ te worden als haar moeder, begon Beata te publiceren in het Soerabaiasch Handelsblad. Onder het pseudoniem P. vulde ze haar eigen rubriek getiteld ‘Causerieën uit de binnenlanden’. De toon was spottend wanneer ze over haar woonplaats Kertosono schreef. Al snel ging het over meer, en de beperkingen van een meisjes-jeugd hekelde ze ook. De Causerieën wonnen aan populariteit. Beata ging in meer kranten publiceren zoals in 1907 in de Soerabaja Courant de reeks ‘Van hier en daar’, ondertekend als ‘Binnenlander’; in 1908 in De Locomotief ‘Causerieën voor Dames’ als ‘Bébé’. Deze successen, opgeteld bij haar artikelen in tijdschriften en haar literaire ambities, deden haar besluiten af te zien van de dienstbare vrouwelijke rol in het huwelijk en moederschap. Ze zag geen mogelijk om die rol te combineren met een journalistieke carrière. Later schreef ze: Ik genoot in triomfen, als men mij fêteerde, als ik hoorde van allerlei roemrijke voorspellingen, die men mij deed over mijn literair of journalistiek werk. En ik dacht: er zou nooit plaats kunnen zijn in mijn leven voor iets anders, vooral niet voor liefde en toewijding, omdat heel mijn zijn in beslag werd genomen door mijn werk en mijn levensdoel, het willen-vooruitkomen, altijd honger op!Ga naar eind10 Maar zelfs als journaliste was haar bewegingsvrijheid beperkt. Ze mocht causerieën schrijven, columns, literaire recensies, en ook enkele verhaaltjes voor kinderen. Reportages over onrusten in Atjeh waren voor de mannelijke collega's. Dat stak de journaliste in Beata, en in haar Causerieën hamerde ze dan ook vaak op hetzelfde aambeeld: dat meisjes dezelfde kansen verdienen als jongens. Het zou een rode draad worden in haar oeuvre. | ||||
[pagina 84]
| ||||
MoederSchrijven voor kranten, bij kennissen de gezellig bedoelde avondjes bezoeken, soms uit logeren bij familieleden, zo was Beata's leven in deze jaren. En tennissen bij de plaatselijke tennisvereniging ‘Sla maar raak!’ die ze in een van haar Causerieën spottend had beschreven. Dat de vereniging haar aandacht bezat, had een bijzondere reden. Die heette Jacques Jelle van Helsdingen (1879-1967), een jonge aantrekkelijke man, ambtenaar Binnenlandsch Bestuur (BB), controleur te Kertosono en waarnemend controleur van het nabijgelegen Ngandjoek. Hij correspondeerde druk over een geschikte huwelijkskandidate met zijn vader die een voorkeur had voor een Nederlandse vrouw. Jacques schreef hem over dat verlangen: Alle ‘half casts’, waartoe wij in Engelsche oogen zeer zeker behooren, hoe gering ook het percentage Inlandsch bloed is, dat door onze aderen stroomt, hebben dat verlangen. Intuïtief voelen zij, dat zij een weinig lager staan dan de beste exemplaren van het zuivere onvermengde ras en daarom bestaat hun streven om weer tot het oorspronkelijke ras terugtekeeren.Ga naar eind11 Een ‘pur sang’Ga naar eind12 Hollandse vrouw, die daarbij ook voldeed aan Jacques' aanvullende eisen van intellect en charme, was moeilijk te vinden. Maar bij de tennisvereniging van Kertosono vond hij zijn ideale vrouw in Beata: ‘Béa heeft een Indisch uiterlijk, al is het nog de vraag of zij Indisch bloed in zich heeft’.Ga naar eind13 In 1909 trouwden ze, het jaar erna werd hun zoon Eddy geboren. Traditie en praktische omstandigheden, en een diepe verliefdheid, brachten Beata aan het hoofd van de huishouding. Van Helsdingen maakte lange uren voor het BB en Beata ontpopte zich als een liefdevolle en zorgzame echtgenote en moeder, die de belangen van haar zoon scherp in het oog hield. Dat hij Europees, Hollands, moest worden opgevoed, lag voor de hand. Zowel Jacques als Beata waren ambitieus genoeg om te beseffen dat men in de etnisch gevoelige maatschappij het verste kwam met de Hollandse beschavingsidealen. Daar hoorde zeker het accentloos spreken van de Nederlandse taal bij. Beata sprak in haar eigen beleving fraai en accentloos Nederlands en dat haar huid een tint bezat, heette een Italiaanse teint te zijn. Ze wilde Hollands zijn en ze was het ook, meende ze. Een verblijf in Nederland (1900-1913) moet een schokkende confrontatie zijn geweest: haar huid toonde een andere kleur, haar stem klonk anders... In deze tijd besloot ze declamatielessen te nemen; vele uren oefende ze klanken en klankfes om zo volmaakt Nederlands te leren spreken. Toen ze met haar gezin in Indië terugkeerde, was ze gevoeliger dan ooit tevoren voor | ||||
[pagina 85]
| ||||
taal en accenten. Aan ‘Pa’, haar schoonvader, schreef ze brieven waarin ze klaagde over haar echtgenoot en zoon, en uitlegde hoe kwalijk het was dat... Jacques nog steeds met h.'s en g.'s haspelt, een crime hij gêneert zich gewoon ervoor. Maar hij zegt zèlf, dat dat nog een overblijfsel uit zijn jeugd is, en dat 't nu haast ondoenlijk is, hij maakt telkens vergissingen, omdat 't hem zoo moeilijk valt!! Nu daar zullen we Eddy voor trachten te behoeden hoor! 't Staat zoo vreeselijk mal en echt Indisch.Ga naar eind14 Beata legde trots uit dat ze Eddy met ‘straf en tikken’ geleerd had niet de ‘Indi-ismen’ van een nichtje te imiteren. De jongens moest en zou keurig Nederlands spreken. Pa reageerde scherp: Has pelt Jac. zoo met de g's en h's? En jij niet? Heb je geen baboe gehad, ben je niet in aanraking geweest met bediendes en heb je [vroeger] geen omgang gehad met Indische kindertjes? Beata hield voet bij stuk. Eddy moest strikt Hollands opgevoed worden, en geen enkele andere invloed zou ze dulden. Niet van de Indonesische bedienden, niet van Indo-Europese vriendjes. Aan Pa schreef ze met veel strepen en uitroeptekens, of ze er van drift bij stond te stampen: u [kent] mijn volkomen afkeer weet tegen den omgang, hoe gering ook, van kinderen met inlanders. Hoe kan u't zeggen. Eddy is geen minuut, geen seconde in aanraking met de bediendes! Ik doe àlles zelf! Hij heeft niets met ze instaande, ze spreken zelfs niet tegen hem. U weet toch hoe streng ik er op ben! [...] Neen, ik zal zoo verstandig zijn om mijn stelregel te blijven toepassen: Hollandsche kinderen nooit met inl. bedienden in aanraking. 't Is groot verderf. [...] En nu Eddy's omgang. Goddank ken ik geen enkele Indo-familie. Niets mee te maken! En Eddy zouden we voor geen geld zoo'n omgang bezorgen hoor. 't Is toch al treurig, dat hij zoo met h's en g's haspelt na die omgang met Jettie. Neen, onze principes staan daaromtrent vàst en 't gebeurt niet zoolang ik er nog iets aan doen kan. Ik wil een Hollandsch kind en geen rampzalig tusschending. [...] En dan nog eens over Eddy. Neen Pa heusch, zoo'n wildemansch-opvoedingsmethode van boomenklimmen, enz, daar zijn we allebei allerstrengst tegen! Verbeeld u, op 't ‘erf’ van notabene een 300 meter in het vierkant groot, een halve wildernis, ja, en dan wij er achter aan rennen? Ik zie de controleur al, en | ||||
[pagina 86]
| ||||
mij achter zoonlief aan door de hitte en in de viezigheid. Slangen, schorpioenen, duizendpoten, nee. Pa, we zullen wijs zijn, en hem kalm in zijn kamertje laten, hoor! Van baboe's en indokinderen komt niets in. Stel u voor. Zo bleef Eddy verstoken van de liefde van een baboe en van Indische vriendjes. In het tropische klimaat droeg hij als Hollands kindje-in-opleiding Europese kleren en laarsjes en verbleef uren per dag in een speciaal voor hem getimmerd speelkamertje op de achtergalerij. Vijfjaar na Eddy kwam René (in 1915) en toen had Beata haar handen vol. | ||||
OpvoedingBeata had het druk. Een werkkring van publiceren en in toenemende mate declameren van poëzie, en daarbij een huiselijk leven als echtgenote-van en moeder-van. De tijdsdruk waaronder ze leefde, was zwaar en die zou de komende jaren alleen maar stijgen. In Djember, waar haar echtgenoot na hun terugkeer uit Nederland was geplaatst, schreef ze De Europeesche vrouw in Nederlandsch-Indie (1914) en in elk de volgende standplaatsen ontwikkelde ze nieuwe activiteiten; in Solo, waar het gezin in 1917 terecht kwam, werd Beata presidente van de door haarzelf opgerichte kunstkring. Haar persoonlijke leven vormde vaak een rijke bron van inspiratie voor haar artikelen in kranten en tijdschriften. Haar toon leek harder te worden, ook door haar frustratie in Indië te moeten leven en werken. Het nieuwe Europese verlof lonkte, weg uit Indië, en vooral om dan de kinderen weg te kunnen houden van het gevaar te ‘verindischen’. Over dat gevaar bezat zij recht van spreken, juist zij, schreef ze, want Ik bracht mijn jeugd, het grootste gedeelte van mijn leven, in Indië door. Ik heb daardoor een anderen kijk op de dingen, dan bijvoorbeeld iemand, die in Nederland werd opgevoed, wiep een goede basis werd gelegd, en die dan als volwassen mensch naar het vreemde land toog, dat hem veel interessants toonde. Zoo iemand heeft tenminste niet de nadeelen ondervonden, de gróóte nadeelen, van een Indische opvoeding. Die heeft niet om zich heen gezien de bekrompenheid, de ontaarding der Indische kringen. Misschien dat dit juist één van de oorzaken is als zoo iemand ten slachtoffer valt aan de Indische degeneratie, die hem ongezien en ongemerkt overweldigde.Ga naar eind19 | ||||
[pagina 87]
| ||||
Dat zou in deze jaren Beata's visie op een jeugd in Indië negatief beïnvloeden: de Indische degeneratie. Als moeder van twee zoons, dacht ze na over de opvoeding van meisjes en jongens, en wat ze gemeen hadden. Meisjes werden dan wel achtergesteld bij jongens, maar beiden liepen het gevaar te verindischen, dat wilde zeggen, het gevaar om op wat voor manier dan ook losser te raken van het Hollandse ideaal zoals zij dat zag. Over kinderen in Indië publiceerde Beata in De Hollandsche Lelie. Nederlandsche vrouwengids en in De Haagsche Vrouwenkroniek een reeks ‘Brieven uit Indië’, in de maanden juni tot en met september 1920. Het is niet zo verwonderlijk dat de algemene indruk niet zo positief was, en dat had met de school te maken: Doch - laten we voor een oogenblik aannemen, dat we ons kind zooveel mogelijk buiten de bediendensfeer hebben weten te houden - met heel veel moeite en tallooze opofferingen van onze kant - soit - maar we déden het dan toch. Nu komen de schooljaren. En och heden! wég is onze leuke boy, ons lief meisje! De school nivelleert ze, natuurlijk, en dat beduidt hier in Indië, waar het grootste gedeeltje inlandertjes en indo'tjes van lager gehalte zijn, dat het niveau daalt, bedenkelijk, akelig daalt!Ga naar eind20 In deze trant redeneerde ze verder. De ‘straatopvoeding’ ontbrak, legde ze haar lezeressen in Nederland uit: Heel sterk missen hier de kinderen de zoogenaamde ‘éducation de la rue’, de heel gewone dagelijksche dingen, van wie een opvoedenden invloed uitgaat. Welk Indisch kind ziet er nu eens iets leuks of iets moois in een winkelraam bijv.? [...] Men klaagt zoo vaak, dat het kind in Indië ongedurig, ongeconcentreerd is. Niets dan rennen en vliegen, hollen en schreeuwen, dat is ‘het’ amusement, zoo klaagde onlangs een leerares per ingezonden stuk in een der grootste Indische bladen. Natuurlijk! Het Indisch kind leert zich nooit te concentreeren, spelletjes speelt het niet, het zit nooit in huis, het is altijd aan de ren, ergens buiten. Daardoor wordt zijn geest vluchtig, oppervlakkig, kan zich moeilijk meer ergens bij bepalen. Moet hij dit tóch doen, dan is hij dadelijk doodmoe, er komt gegeeuw en verveling, en de aandacht is verloren... Wanneer ziet men Indische kinderen zich bepaald ergens in verdiepen?Ga naar eind21 De brieven maakten deel uit van een groot aantal publicaties, die het kind in Indië als een zeer kwetsbaar wezen beschreven, ouderlijke zorg of niet. Beata publiceerde causerieën in het Soerabajasch Handelsblad met veelzeggende titels als: ‘De bedorven kinderen’ (16 februari 1918) en speciaal over meisjeopvoeding: ‘De goedkoops op- | ||||
[pagina 88]
| ||||
voeding’ (23 augustus 1919). Haar standpunt was duidelijk: ‘Nergens zooveel als in Indië, hoort men spreken over “bedorven kinderen”’.Ga naar eind22 | ||||
AfscheidVanaf haar terugkeer in Indië in 1913 ontwikkelde Beata van Helsdingen-Schoevers een grote werkkracht - of ze wist hoe weinig tijd ze nog had. Het zouden zeven jaren zijn. In 1920 overleed ze plotseling, op de leeftijd van 34 jaar, na een onduidbare koorts. Jacques schreef aan zijn vader: Onbewust van het verlies, dat zij geleden hadden, sliepen de kinderen, die laat naar bed gegaan waren, toen nog. Vroolijk ontwaakten zij en vervulden het huis met hun luidruchtig gepraat. Hoe zwaar viel het mij hun te zeggen, dat hun lieve Mammie heengegaan was. Eerst nam ik Eddy apart; hij barstte in hartverscheurend gehuil uit: ‘O, ik was er al bang voor’, zei hij, ‘toen ik gisteravond al die drukte zag.’ Na vijf minuten had hij zijn zelfbeheersching terug, sloeg zijn armen om mijn hals en zei: ‘heb maar geen verdriet, Pappie, misschien heeft Mammie het nu beter.’ Die gedachte troostte hem geheel. Renétje was allerliefst en hij deed mij vragen die mij door het hart sneden: ‘Wie zal nu voor Néetje zorgen?Ga naar eind23 Een abrupt afscheid, voor haar publiek, voor haar kinderen en voor haar echtgenoot. Het zou een donkere schaduw leggen over de rest van hun leven, doorwerkend in de generaties die na hen kwamen. Beata had nog zoveel kunnen doen. Haar jeugd in Indië, haar ‘goedkoope opvoeding’, de kinderen in Indië, alleen dat onderwerp al had duizend artikelen en boeken op kunnen leveren, haar eigen bittere, ongelukkige ellendige jeugd in Indië vooral. A writers goldmine. | ||||
Bibliografie
| ||||
[pagina 89]
| ||||
|
|