Indische Letteren. Jaargang 23
(2008)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||
Noodrantsoen moet je doen
| |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Lotte Stouten-Södergreen (1912-1986), heeft haar herinneringen aan Ambarawa kamp 6 en de Bersiap (december 1941 tot februari 1946) opgeschreven, waarschijnlijk in 1981; zij doet beeldend verslag van het leven van alledag in en rond barak 4: haar kinderen ondanks hongeroedeem, malaria of mazelen een beetje rekenen en taal bijbrengen, 's nachts wacht lopen, een blikje Capstan sigaretten ruilen voor vitaminetabletten, aan haar man denken en waken over diens leica die zij niet had ingeleverd maar in een vuilgemaakt washandje op een balk boven haar bed ‘bewaarde’. Een fraai geval van de vijand en het lot tarten. De slotzinnen typeren haar: Op 15 februari 1946 stopte 's middags een vrachtauto voor het huis en sprong Flip eraf. De krul was uit z'n haar en hij was broodmager, maar we hadden het alle vier overleefd en waren weer bij mekaar. [...] We waren weer bij mekaar, de rest was niet belangrijk. De oorlogsaantekeningen van haar man Flip Stouten (1902-1991) lopen naar inhoud en perspectief meer uiteen. Vier geschriften hebben we van hem en die wil ik presenteren, omdat ze laten zien hoe hij gedurende veertig jaar - het eerste handschrift is van 1942, het laatste van 1981 -, vindingrijk, weloverwogen en taai zijn eigen gevecht met de oorlog voerde. De beide eerste manuscripten heeft hij ín de oorlog aangelegd, ze vormen de neerslag van zijn directe activiteiten; in de twee andere zijn de oorlogservaringen beschreven. Maar laat mij eerst beide personen introduceren; daarna keren we terug naar de vier handschriften van Flip Stouten. | |||||||||||||||
PersonenCarlotta Stouten-Södergreen (Lotte) was het enig kind van een Deens-Zweedse vader en een Duitse moeder die in 1919 naar Nederlands-Indië verhuisde waar haar vader een baan had bij de ANIEM, de Algemene Nederlands-Indische Electriciteits Maatschappij. Zij maakte op het diner dansant van 2 augustus 1931, feest ter gelegenheid van de verjaardag van koningin-moeder Emma, in de sociëteit Concordia op de hoek van Braga en de Grote Postweg, kennis met Jacobus Petrus Maria Stouten met wie zij een jaar later te Bandoeng trouwde. Het hechte huwelijk zou duren tot haar dood in 1986.Ga naar eind1 Jacobus Petrus Maria Stouten, roepnaam Flip, was geboren en opgegroeid als vijfde kind in een katholiek gezin van uiteindelijk zeven kinderen in Deventer. Hij deed de kweekschool en werd via zelfstudie en M.O.-examens leraar wiskunde. In | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
1928 vertrok hij (met M.O. wiskunde K1) naar Indië; zijn eerste baan lag op de MULO in Soerakarta (Solo), de tweede op de kweekschool van het I.E.V., het Indo-Europees Verbond in Bandoeng (1930), de derde op de gouvernements-HBS in Semarang (1932). Vanuit Solo, Bandoeng en Semarang zette hij zijn wiskundestudie goeddeels op eigen kracht voort met het doel tijdens een verlof in Nederland het examen hogere wiskunde (K5) af te leggen; in Indië schijnt in deze jaren de opleiding en het examen niet te hebben bestaan, en ook waren er geen kansen op privaatlessen. Hij had schriftelijk contact met en tijdens verloven iedere vrijdag les van K. Harlaar ten huize van de wiskundige P. Wijdenes in de Jacob Obrechtstraat te Amsterdam. In oktober 1935 slaagde hij voor het K5-examen; begin 1936 mocht hij invallen op de NIAS, de Nederlands-Indische Artsenschool te Soerabaja, op 1 juli 1936 werd hij overgeplaatst naar de HBS te Soerabaja en in 1941 naar de HBS te Semarang; tijdens deze laatste periode woonde het gezin in Poedak Pajoeng dichtbij het plaatsje Oengaran aan de straatweg van Semarang naar Ambarawa.Ga naar eind2 De oorlog is uiteraard een hoofdstuk apart. Na het verblijf in Nederland dat begon in 1946, keerde mijn oom in 1947 terug naar Indië; zijn vrouw en kinderen volgden een jaar later. In Soerabaja werd hij opnieuw leraar aan de gouvernements-HBS en vervolgens directeur van de nieuwe ‘Concordante’ HBS aan Gentengkali aldaar. Na zijn ‘Indisch pensioen’ in 1951, remigreerden de vier; Flip Stouten die graag les gaf, vond een aanstelling voor vijftien uur aan de HBS in Hengelo.Ga naar eind3 Vanaf 1970 woonde hij met zijn vrouw in Eerbeek waar boven zijn werktafel het katoenen kampnummer hing. ‘Als ik eens een slechte dag heb, hoef ik maar even te kijken.’ Dan besefte hij zijn rijkdom: vrouw, kinderen en kleinkinderen, de wiskundeoefeningen en de dagelijkse regels Vergilius of Tacitus. Hij overleed in 1991. | |||||||||||||||
De vier geschriftenGa naar eind4Voor ons liggen:
Het mini-notitieboekje, Boekje 1, zal zijn aangelegd in de tijd dat hij op Java onder dienst moest, vooral na de overgave van het leger op 7 en de capitulatie op 8 maart | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
1942. Hij had het bij zich toen hij eind oktober 1942 van Java vertrok richting Singapore en heeft er ook ín het kamp nog in geschreven. Boekje 2, het zwarte Japanse boekje, dateert uit zijn laatste jaren (1944 en 1945) als krijgsgevangene in Kamioka. Het derde geschrift stamt uit de maanden augustus tot november 1945, en het vierde is onderdeel van een in 1981 opgetekende familiegeschiedenis.Ga naar eind5 Ter oriëntering van 's lezers gedachten: de eerste twee boekjes hebben samen gediend als mentaal overlevingspakket; ze zijn aangelegd respectievelijk met het oog op Japan en ín het kamp maar ze zeggen niets over het kamp; ze reppen niet van hoe het leven was, ze zijn ‘het geleefde leven’. Naast deze opmerkelijke handschriften die ogenschijnlijk met de oorlog niets van doen hebben, zijn het ‘Dagboek’ en de terugblik in de familiegeschiedenis oorlogs-ego-documenten zoals we die in vele varianten kennen, verslagen van ‘hoe het was’, memoires op korte of langere afstand. Nadere beschouwing van de vier geschriften zal dit verschil verduidelijken maar tegelijk zal blijken dat de vier handschriften bijeen horen omdat zij elkaar profileren en juist sámen ons de schrijver doen kennen in zijn bijna veertig jaar durende poging om gevaar tegemoet te gaan, het te overleven en ermee in het reine te komen. ‘Four on a row’ dus, met binnen de reeks twee heel verschillende ‘registers’, het directe leven in de eerste twee, de verslaggeving in de beide laatste geschriften.Ga naar eind6 | |||||||||||||||
1. Boekje 1
| |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
vertrokken de gevangenen per trein naar Batavia waar zij in het onderkomen van het tiende bataljon werden ‘kaalgeknipt, gescholden, geranseld’; ze moesten alles wat zij nog bezaten, achterlaten. ‘Ik heb alleen trouwring, horloge en een heel klein notitieboekje kunnen redden’.Ga naar eind8 Met dat kleine notitieboekje gaat hij op 29 oktober 1942 met 1000 man te Tandjoeng Priok scheep in het beperkte ruim van een vrachtboot met cavalerie-paarden richting Singapore (Changi): ‘Ik maakte mij geen illusies; ik bereidde me voor op twee jaar koelie in Japan en probeerde dat feit zo reëel mogelijk te beschouwen: als een ander het kan, kan ik het ook, en twee jaar is geen mensenleven.’ Op 29 november vertrekken de gevangenen met de Kamakura Maru van Changi om op 7 december in de haven van Nagasaki te arriveren; op 14 december gaat Flip Stouten als krijgsgevangene (P.o.W.) 102 (idji-maro-ni) de loodmijn in.Ga naar eind9
Wat staat er in dit boekje dat de status van trouwring heeft? Los voorin ligt een pasfotootje van zijn vrouw. Het bevat aantekeningen die ik maar ‘memoranda’ zal noemen, uiteenlopende dingen die je graag bij de hand hebt, waar je op wilt kunnen terugvallen, zaken van encyclopedische aard, zoals daar zijn:
Het handschrift, in potlood, is klein, aangepast aan het formaat van het boekje, een enkele bladzijde is onbeschreven.
Het fenomeen ‘klein notitieboekje met mengelwerk’ was natuurlijk niet nieuw; achttiende-eeuwse predikanten en andere veelweters liepen met boekjes op zak waarin zij wijze spreuken, citaten en invallen opschreven, soms per onderwerp, soms alfabetisch. Ze hadden op de Latijnse school geleerd een voorraad eigen wijsheid aan te leggen. Voor het leven. Voor als je het nodig had; in je vak of in bijzondere omstandigheden. | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
Of Flip Stouten door dit soort voorbeelden op de gedachte is gebracht dan wel zijn eigen idee volgde weten we niet; zeker is dat hij met zijn minimale boekje Java heeft verlaten en ermee het kamp is ingegaan. Hij moet boeken tot zijn beschikking hebben gehad om het aan te leggen, want de tabellen (sinus-tangens) kunnen niet anders dan zijn overgeschreven, en ook voor de stevige stukken Latijnse vormleer (compleet en foutloos) en het Dies irae (idem) lijkt dat aannemelijk. Nu is tussen de persoonlijke papieren die in oktober 1942, dus vlak voor het transport naar Batavia (en de tocht naar Singapore-Japan), te Soerabaja achterbleven, een lijstje van boeken aangetroffen: daarop staan verschillende leergangen wiskunde en goniometrie, het Missale romanum, en een Latijnsche leergang; in totaal 19 titels of aanduidingen daarvan, alle van ‘basale’ aard, bijvoorbeeld ook nog de Winkler-Prins encyclopedie, Biblia Sacra, De imitatione Christi, een niet nader benoemd ‘compendium’ en een ‘leergang scheikunde’. Uit dit allerlaatste handbibliotheekje moet hij zijn noodrantsoen hebben samengesteld. De basisgrondstoffen wiskunde, Latijn en religie vullen het boekje voor bijna twee derde. De uitspraakregels Japans en de woordenlijst (Nederlands-Japans en Japans-Nederlands) wijzen meer op praktisch handhaven. Ook al uit voorzorg op Java opgetekend? Of zijn deze keurige notities pas vrucht van ‘wat Japanse les’ tussen 11 en 14 december 1942 in het bioscoopzaaltje van het dorp, dus op Japans grondgebied?Ga naar eind10 In ieder geval heeft Flip Stouten ook ín het Japanse kamp nog notities gemaakt in dit kleine boekje, want onder zijn naam staat ‘nr. 102’ geschreven, en elders de datum 1 augustus 1943; bovendien zijn de nog beschikbare bladzijden achterin benut: er staan enkele liedjes met de melodie in cijfernotatie, bijvoorbeeld Laughing spring en In the greenwood, voorts ‘vaderlandse’ liederen als Lied van Holland en Java (‘Waar de groene kusten rijzen’). Het is hier vooral de zingbare dialoog De spijskaart geheten, die wijst op toevoeging tijdens het kamp, want tekst en noten dissen een luilekkerlandmenu op: ‘fricassé van kalfsvleesch, schapenvleesch met peultjes, verse macaroni, fijne ham en cervelaatworst’. Maar wrang of speels, deze liedjes achterin veranderden niet wezenlijk het karaktervan het boekje; dat bleef een verzameling bestaande teksen, ‘citaten’ zo men wil, een boekje met gegevens van documentaire aard. Geen woord over het kamp. Oorlog? Hoezo oorlog? Met zo'n eigen encyclopedietje heb je 's avonds wat te lezen of op te zeggen; misschien is er gezongen? Je kunt het geheugen trainen. Met de tabellen van sinus en tangens (en met het Latijn) kun je bovendien zelf weer iets nieuws doen! En dat deed hij, zo leert het tweede boekje. | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
2. Boekje 2‘De brekingsindex - 1 beteekent terugkaatsing (spiegeling). Voeren we deze in, dan vinden we dat is een parabool, zooals te verwachten was. Kamioka, october 1944.Ga naar eind11
Voor het tweede boekje schrijven we 1943-1945; een zwart boekje van Japanse makelij (Japanse tekens als imprint in het papier; hard kaft, formaat 13 × 19,5 cm, 68 zelfgenummerde pagina's); hij werkte er al aan in de herfst van 1943, de uiteindelijke teksten zijn geschreven tussen juli 1944 en juli 1945. In dit boekje heeft Flip Stouten wis- en natuurkundige bewijsvoeringen geleverd; zelf spreekt hij van ‘korte opstelletjes’.Ga naar eind12 De regel van Goethe waarmee het eerste opstel opent, laat zien wat hem in deze bezigheden werkelijk bewoog: ‘Dass ich erkenne, was die Welt im Innersten zusammen hält’ (Faust I). De ‘opstelletjes’ dragen de volgende titels:
Voorts is er een speelse ‘bladvulling’ inzake de eerste twintig decimalen van π (pi).Ga naar eind13
De keurig geschreven teksten en onbegrijpelijk mooi getekende cirkels, ellipsen, hoeken, zijn alle gedateerd te Kamioka tussen 13 juli 1944 en 23 juli 1945 ze beslaan 60 meestal dichtbeschreven bladzijden. Voor deze bewijsvoeringen heeft hij het kleine Boekje 1 nodig gehad. Dat notitieboekje bevatte het gereedschap; nu het gebruikt werd, bewees het zijn waarde; de encyclopedie werd van de plank gehaald! De opstelletjes hebben een duidelijke structuur en zijn goed te volgen; vanaf het derde (‘Over de ware gedaante’) worden tekst en tekeningen iets losser. Het gaat in deze 60 bladzijden klassieke wis- en natuurkunde niet om een antwoord of een resultaat. De schrijver wil uiteenzetten, stap voor stap betogen, dóen. Hij was en bleef een echte leraar! De opbouw is vanzelfsprekend en dwingend, zodat iedere oplettende leerling de grote lijn kan volgen. Als voorbeeld diepe de sterk ingekorte structuur van: De z.g. ‘derde’ wet der algemeene attractie
| |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Boekje 1.
In het volgende zal aangetoond worden
Dit zwarte Japanse boekje, tweede in de rij van vier, heeft niet alleen middenin het kamp maar ook op de weg terug naar huis diensten bewezen; toen niet als oefen- | |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
schrift maar als ‘tekstboekje’. Achterin zijn net als in Boekje 1, maar hier zonder muzieknotatie, teksten van liedjes opgeschreven, o.a. Don't fence me in, You are my sunshine en Amor, amor, amor. In handschrift van later (jaren tachtig) heeft Flip Stouten toegevoegd: ‘Liedjes uit de tijd van Okinawa, Manilla, Balikpapan’. Dit waren de aanlegpunten op de terugreis naar Java in de laatste maanden van 1945 en de eerste zes weken van 1946. | |||||||||||||||
TussenstandWellicht ten overvloede: in deze eerste twee boekjes die zijn gemaakt met het oog op Japan en in Japan, staat geen woord over de omstandigheden waaronder of de gevoelens waarmee is gelezen of geschreven; we vinden in Boekje 1 alleen basisgegevens, en in Boekje 2 het gebruik daarvan (de toepassing in de ‘opstelletjes’). In die zin zijn ze onderling verbonden. Maar met de directe buitenwereld zijn ze niet verbonden; ze gewagen niet van het kamp of de oorlog, al gaat er vanzelfsprekend een heel leven schuil achter een datering als ‘Kamioka, October 1944’, of de vermelding ‘nr. 102’. Naslagboekje 1 en opstellenboekje 2 hebben alleen gefunctioneerd in het (ons onbekende) verkeer van de schrijver met zichzelf. Geen kleuring, geen commentaar, geen context. Ze waren ‘het leven zelf’. Waarschijnlijk hebben die twee boekjes juist daardoor het kamp overleefd. Ze waren onschuldig, ze konden niets verraden. ‘Dagboek’ en Familiegeschiedenis, dus onze geschriften 3 en 4, verhalen vanzelfsprekend juist wél van het kamp en de oorlog; we kunnen uit deze bronnen opmaken in welke wereld de boekjes 1 en 2 functioneerden, we vernemen zelfs iets over het ontstaan ervan; in de Familiegeschiedenis geeft de schrijver tenslotte bescheiden instructies om de ‘opstelletjes’ en het ‘Dagboek’ niet ongelezen te laten. | |||||||||||||||
3. ‘Dagboek’‘Je vindt het misschien raar, dat in de keuken niet gestookt wordt, maar dat zit zo: [...] Ik vond nog een machine uit om de bonen vrij te maken van stenen (soms was 10% stenen!); de ‘machine van Flip’ heeft tot de laatste dag dienst gedaan.Ga naar eind15
Twee gewone zinnetjes uit het ‘Dagboek’; ze staan in de beschrijving van de kampwinter '43-'44 Ze laten zien dat er met dit ‘dagboek’ iets aan de hand is. Maar eerst | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
Boekje 2.
| |||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||
enkele feiten. Het geschrift ontstond, we nemen ruime marges, tussen half augustus en half november 1945; Japan capituleert, de gevangenen zingen het Wilhelmus, op kamp Kamioka dalen strooibiljetten neer die de geallieerde gevangenen droppings van voedsel, kleding en medicijnen aankondigen; er wordt gefluisterd over de terugreis naar Java.Ga naar eind16 En terwijl dit alles gaande is, reconstrueert mijn oom op herinnering en enkele notities het oorspronkelijke kampdagboek dat hij naar eigen schrijven had ‘moeten vernietigen’.Ga naar eind17 Daar het verboden was een kampdagboek bij te houden, verbaast dit niet; de angst voor ontdekking was groot, de straf zwaar; slechts weinigen namen het risico.Ga naar eind18 De 60 in inkt beschreven kladblokvellen (12,7 × 20,3 cm) beslaan de periode 29 oktober 1942 tot 1 oktober 1945 . Vanaf 15 augustus 1945 is het een gewoon echt dagboek; de periode ervoor, twee derde van de hele tekst, is gereconstrueerd. ‘Dagboek’. De tijdsafstand tot het vernietigde dagboek en de te vertellen gebeurtenissen is relatief kort, maar daarmee is het nieuwe geschrift natuurlijk niet opnieuw een dagboek. De aanhalingstekens - hij schrijft ze zelf als eerste - staan er dus niet voor niets.Ga naar eind19 Ze suggereren reserves. Een gewoon dagboek is immers onkundig van ‘morgen’, en een gewoon dagboek zoekt de dialoog met zichzelf. Mogelijk heeft het oorspronkelijke dagboek van de gesloten Flip Stouten dat gesprek met zichzelf wel beoogd, we weten dat niet, maar de gereconstrueerde ‘dagboektekst’ en ook het laatste stuk, dat echt dagboek is, lijken daar beslist niét op uit. In de tekst zelf is al een reële lezer opgenomen. Dit ‘Dagboek’ zoals we het geheel in navolging van zijn schrijver kortheidshalve blijven noemen, vertelt niet zomaar lotgevallen, het vertelt ze goeddeels met het oog op een specifieke lezer, soms áán die lezer.Ga naar eind20 De schrijver richt zich een aantal keren tot een ‘je’ die geen ‘men’ is: ‘Hieruit moet je vooral niet opmaken dat [...].’ Of: ‘Je weet wel, die vier sneltreinen tussen Soerabaja en Malang’. Laat het gereconstrueerde gedeelte theoretisch nog enige ruimte voor de identificatie van de ‘je’, het ‘echte’ dagboek is overduidelijk aan zijn vrouw gericht. Zondag 9 september. Om 4 uur worden we al wakker gemaakt door de loudspeaker [...]. Daarna brief aan jou geschreven; blijkt niet verzonden te kunnen worden; pas vanuit Manilla. Ga nu wat lezen. Rustige dag verder; ik verlang naar Manilla, waar misschien bericht van jou.Ga naar eind21 Hij heeft beseft hoe dicht hij de brief genaderd was, want de slotzin van het dagboek (op 1 oktober 1945) luidt: ‘Ik zal verder “echte” brieven verzenden.’ Ook het echte dagboek zat dus tegen een grens aan. Het nieuwe ‘Dagboek’ zond hij in vier delen - steeds met een begeleidende brief - aan zijn vrouw die de pakketjes in Batavia ontving. | |||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||
Intussen geeft het ‘Dagboek’ ons wel voor het eerst een idee van zijn kampleven. Het is, schrijft hij, 1942: Op 14 december gaan we in ploegen ingedeeld de mijn in. Nu ben ik gevangene nummer 102 (idji-maro-ni) en mijnwerker. 's Morgens, als het nog donker is, vertrekken we door de sneeuw, in een lange trieste rij naar de mijn; daarbinnen is het even koud als buiten en op sommige plaatsen staat een moordende tocht. Lood en zink wordt er gewonnen; we moeten het erts in lorries laden en die lorries een eind verder in stortkokers ledigen. Die eerste weken heb ik in verschillende afdelingen gewerkt; soms in gangen, waar je niet eens rechtop kon staan, soms in grote gewelven, waar je mijnlamp maar een klein eindje in kon doordringen. [...] Voor we de mijn uit zijn is het buiten al volkomen donker en zo komt die treurige optocht dan weer ‘thuis’. Tot Kerstmis hebben we geen daglicht gezien; er liggen er al een paar in het hospitaal, die er vrij slecht aan toe zijn [...]. Op Kerstavond hebben we het eerste sterfgeval, als we in 1943 zijn aangeland wordt de dodenlijst snel groter [...].Ga naar eind22 De beschrijving (trieste rij, moordende tocht, treurige optocht) gaat over in afrondende samenvatting (‘tot Kerstmis hebben we geen daglicht gezien’), wat niet vreemd is daar hij gebeurtenissen vertelt waarop hij terugkijkt. Net als in het bericht over de stenensorteermachine maakt hij hier de sprong naar later. Het ‘Dagboek’ ademt op vele plaatsen dit ‘weten van morgen’ dat niet des dagboeks is. De verklaring ligt voor de hand. Het moet een reuze toer zijn geweest die eerste (bijna) drie jaar te beschrijven want van veel lotgevallen die hij met alle onzekerheden die er indertijd bij hoorden, wilde noteren (dagboek immers), kende hij inmiddels het verloop; bovendien was met de bevrijding op handen het algemene perspectief volkomen veranderd; er gloorde weer toekomst. De schrijver die vasthoudt aan zijn uitgangspunt - dagboek reconstrueren - bevindt zich in een ongemakkelijke om niet te zeggen onmogelijke positie. Hoe goed je je ook kunt verplaatsen in het verleden, doen alsof je ‘writing to the moment’ praktiseert, doen alsof het hart vol is van ‘hopes and fears unknown’, terwijl de Amerikanen overvliegen, die spagaat vereist acrobatiek.Ga naar eind23 Onwillekeurig vermeldt een fatsoenlijk mens immers de hem bekende afloop. Het resultaat is in ons geval een tekst die veel heeft van een terugblikkend verslag waarbinnen de auteur zich er regelmatig op betrapt dat hij zijn voornemen - dagboek reconstrueren - uit het oog dreigt te verliezen. Een tekst met wisselend perspectief dus. En de tempora switchen mee: | |||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||
Het voorjaar van 1944 werd met spanning tegemoet gezien. Wanneer zouden de geallieerden in Europa beginnen? We dachten allemaal maart of april. [...] Toch gebeurt hier in de Pacific ook wel het een en ander [...]. De berichtgeving in de kranten is belachelijk doorzichtig. Juist op mijn 42ste verjaardag arriveren 150 Amerikanen. Die hebben op Luzon gevochten en hebben eerst in Moekden gevangen gezeten. Er heerst onmiddellijk een zeer vriendschappelijke verstandhouding, die na een paar weken wel wat minder wordt als blijkt, dat het [...] een onbetrouwbaar en diefachtig en twistziek stelletje is.[...] De Jappen hebben er de handen aan vol gehad deze jaren!Ga naar eind24 Pas het echte dagboek bevrijdt hem van dit probleem, en vanaf 15 augustus is dan ook veelal per dag en zonder mankeren in de tegenwoordige tijd verteld. Hij moet hebben gevoeld dat zijn vertelwijze iets dubbels had, en mogelijk heeft dit besef, gevoegd bij zijn bedachtzame en tot beschouwen geneigde aard, gemaakt dat hij het verslag vrij feitelijk en beschrijvend heeft gehouden. Er is eerder getemperd dan aangezet, ook waar diarree en dysenterie heersen, ook waar hij met twintig man in allerlei stadia van uitputting in het ‘hospitaal’ ligt. Het blijft bij ‘de hygiënische voorziening is onbeschrijflijk’. Eén keer noteert hij drie gevallen van marteling, als representatieve casus, zoals blijkt. We citeren zijn laatste twee voorbeelden: Eens werd op een der Amerikaanse kamers gestolen (?) rijst ontdekt. Alle bewoners van die kamer werden op een rij eerst met stokken bewerkt, toen naakt uitgekleed in de voorligsteun geplaatst met een brandend stukje zwam in hun nek. Wie zich bewoog of doorzakte werd opnieuw bewerkt. Een ander werd met een waterstraal in mond en neus gemarteld; als hij bewusteloos raakte hielden ze op, wachtten tot hij bijgebracht was en wat water uit zijn longen gehoest had en begonnen dan opnieuw. Dit waren geen bijzondere gevallen, maar dagelijkse gebeurtenissen.Ga naar eind25 Beheerst, nauwkeurig en uiterst redelijk, dit ‘Dagboek’. Er vallen regelmatig harde woorden over de Japanners, maar evengoed memoreert hij dat hij in de trein naar Kamioka van een Japanse schildwacht een sigaret kreeg, en ook weet hij de sergeant-majoor Miwa te waarderen. De beschrijvingen lijken betrouwbaar. En inderdaad, in zijn informatie over de internering op Java, de bootreizen naar Singapore en Japan, het verblijf in kamp Kamioka verschilt het ‘Dagboek’ niet of nauwelijks van de getuigenissen van andere Kamioka-gevangenen, noch van de in 1989 verschenen autobiografische roman De nacht van de rijzende zon. Een Hollandse krijgsgevangene in Japan, | |||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||
1942-1945 van kampgenoot J.A. Wormser. Voorbeeld: de gebezigde bijnamen; de Goering-luitenant treedt net als ‘Hein Uien’ ook bij Wormser op. Alleen de bedden zijn bij de wiskundeleraar Stouten 7 cm smaller en 25 cm korter!Ga naar eind26 Emoties rijzen uit het ‘Dagboek’ nauwelijks op. Echter, de ‘brieven’ aan zijn vrouw die met de vier pakketjes meegaan (ongedateerd als ze zijn en niet voorzien van een plaatsnaam, delen ze het retro-perspectief van het ‘Dagboek’, dus het ‘spel’ van reconstructie), hebben een veel persoonlijker toon en inhoud; hetzelfde geldt voor de echte brieven die op het ‘Dagboek’ volgen. Ze leren dat het Flip Stouten werkelijk niet aan gevoelens ontbrak, maar dat hij ze buiten het dagboekverslag heeft willen houden. Een ordelijke geest die alle dingen op de hun geëigende plaats opschreef. Of heet dit ‘compartimentenpsychologie’? Op vergelijkbare wijze zal hij, zoals verderop zal blijken, in 1981 trachten de oorlogsemoties buiten de Familiegeschiedenis te houden. Een blik in de brieven toont intussen iets van de binnenkant: ‘we moeten hier doorheen’. het zal een lange en moeilijke weg worden die ik hier heb af te leggen, maar hoe meer ik erover nadenk, hoe beter ik besef, dat jij een nog veel moeilijker taak hebt. Ik ben taai en ik neem me vast voor er dóór te komen, maar hoe gaat het met jullie! Dat is mijn grootste zorg. Ik weet dat je flink bent en van weinig nog iets weet te maken, maar waar is de grens? En de zorg voor Hannie en Jackie! [...] Er is maar één doel op dit ogenblik: we moeten hier doorheen; later is alles weer goed. Zoek de beste weg om het zo lang mogelijk te rekken, verkoop alles wat we hebben aan dingen van waarde. Ik kán nu niets voor je doen; niets anders dan je elke avond in gedachten dit bericht toe te seinen. En zorg zo goed je kunt om van onze lievelingen goede mensen te maken. (brief bij tweede pakketje - HS) of Lieve, dat heeft toen in maart niet veel gescheeld of ik had een ontijdig eind gevonden in dit onzalige land. Maar nu voel ik, dat ik het zeker tot het einde zal volhouden! (brief bij derde pakketje, hij doelt, terugblikkend op de vorige zending, op maart 1943; nota bene, geschreven zomer 1945 - HS)Ga naar eind27 De Boekjes 1 en 2 zijn in het ‘Dagboek’ nauwelijks aanwezig. Boekje 1 komt in het ‘Dagboek’ helemaal niet voor, en Boekje 2 slechts en passant, want in het kader van iets anders. Ik heb nu veel vrije tijd en zit dikwijls wat wiskunde te doen of astronomieproblemen uit te werken. Houdt de geest een beetje bezig. Dit is een lijstje van de dingen | |||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||
die ik in gevangenschap in korte opstelletjes heb vastgelegd; het grote voordeel is dat ik er uren en uren op een prettige manier mee heb doorgebracht. Want we zijn onder elkaar volkomen uitgepraat; de meesten hebben geen ander onderwerp om over te praten dan eten; in hun gedachten eten ze 24 uur per dag en hun hele gedachtegang concentreert zich op dat punt. Dát heb ik gelukkig kunnen vermijden. (betreft herfst 1943 - HS)Ga naar eind28 Dit is alles. In zekere zin is dit goed te begrijpen. De mijn, de kou, het eten, ziekte, dode kameraden, de nachtploeg, dat waren de dingen die het kampleven bepaalden, en dus de dingen die zijn vrouw moest weten; van de wiskunde was alleen vermeldenswaard dat het werken eraan hem beschermde. We zien hier heel duidelijk dat de verslaggeving van het kampleven en het kampleven zelf verschillende circuits zijn geweest. Leven, overleven was één, daarvan verslag doen, iets geheel anders. Sommige historici kennen op grond van dit onderscheid een zekere voorrang toe aan de bronnen die het hándelen vertegenwoordigen, en zij relativeren het belang van verslagen en vertogen ten opzichte van die directere sporen van het geleefde leven. Maar met alle respect voor de kernwaarde van de Boekjes 1 en 2: juist de verscheidenheid van de vier handschriften blijft onze rijkdom; ze zijn stuk voor stuk onmisbaar, verhelderen elkaar en geven ons kans op begrip van het geheel.Ga naar eind29 Zo kunnen wij ons uit het ‘Dagboek’ een beeld vormen van de atmosfeer waarin mijn oom met Boekje 1 aan Boekje 2 werkte. Hij is in de herfst van 1943 aan de opstelletjes begonnen; in het eerste jaar van zijn krijgsgevangenschap had hij het veel te druk met zijn plichten als ‘mijnwerker, sneeuwschepper, schoenmaker, schoonmaker en putjesschepper.’ Bovendien was hij enkele maanden letterlijk doodziek. We worden met trappen en slagen gedwongen hard door te werken; het eten is slecht, weinig en akelig eenvormig. Geen afwisseling, geen boeken, geen sigaretten, geen enkele geestelijke ontspanning en daarbij die koude en honger. [...] Vervelen ons erg, schaken van tijd tot tijd; te lezen is er bijna niets. (betreft 1943 - HS)Ga naar eind30 Inderdaad was er in Kamioka nauwelijks iets te lezen; voor de 300 man achttien boeken. Wormser - sinds 1929 journalist in Indië en na de oorlog daar uitgever - meldt niet welke. Zijn alter ego in de roman had uit de luxueuze salon van de Kamakura Maru Far away van J.B. Priestly meegenomen. Goede keus: ‘warme verre eilanden in de Zuidzee, zwoele zeeën en stranden, waarop zwervers vrij waren te gaan waar zij wilden.’Ga naar eind31 | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
In december 1943 werd Flip Stouten kok, en dat gaf wat speling, vooral de nachtdienst; je stond dan 's nachts om 1 uur op om restanten soep van de vorige dag met rijst en gort tot brij te koken en die tot cement te laten stijven; om vijf uur moesten de eerste van de 270 porties ‘eruit’ voor de vroege mijnploeg. Hij vond het werk wel prettig omdat het hem het gevoel gaf dat hij voor zijn eigen kameraden werkte: Tot half negen bleven we in de keuken en werkten de rest van de groente af voor de dagploeg en maakten de boel schoon. Dan bliezen we af!. [...] De rest van de dag ging je wat slapen, lezen of werken; soms bridgen of schaken. (betreft winter 1943-1944 - HS)Ga naar eind32 Het woord ‘werken’ vatten we op als verder werken aan de opstelletjes; waarschijnlijk betreft het net als in het najaar van 1943 nog steeds kladversies, want de teksten die vanaf juli 1944 vrijwel zonder doorhalingen in het zwarte Japanse boekje worden opgeschreven, kunnen onmogelijk zonder probeersels tot stand zijn gekomen. In juli 1944 is hij al een poosje opperweger, een vertrouwensfunctie die in de wereld waar iedere gram zwaar woog, absolute onpartijdigheid vereiste en tegelijk een zekere vrijheid gaf (die wellicht weer de inkt verklaart waarmee uiteindelijk geschreven is). Betekende het op zichzelf al heel veel in Kamioka iets te hebben gevonden om ‘uren en uren op een prettige manier’ door te brengen, het lijkt niet ongepast ook het hoger doel dat hier gediend werd, te noemen: een mens kan geestelijk gezond blijven als hij iets eigens heeft, want dat sterkt hem. De wiskunde vertegenwoordigde natuurlijk zijn werk en leven als leraar, het oude ‘gewone’ leven, nu zo kostbaar geworden. Daarnaast moet het hem hebben gegeven wat iedere toegewijde en gepassioneerde arbeid geeft, het gevoel los te zijn van het hier en nu. En het citaat leert dat het schrijven aan de ‘opstelletjes’ hem nog op andere wijze beschermde, hij ontsnapte aan de obsessie voor eten. Kampgenoot Wormser spreekt in zijn roman met zoveel woorden van de ‘andere honger’ die iedereen kwelde. Niet alleen de maag was leeg: Wanneer er een eens in zijn bijbeltje zat te lezen, kwamen al vlug anderen om hem heen staan en dan kwam er een ernstig gesprek en het duurde niet lang of (er werd een kerkdienst georganiseerd) [...]. Ze leefden naar zo'n zondag toe.Ga naar eind33 Weliswaar zijn het Dies irae en het Te, lucis ante terminum in Boekje 1 geen teksten van een kerkganger - Flip Stouten had van de kerk afstand genomen voor hij naar Indië ging -, voedsel voor geest en ziel waren zij wel. Met die klassieke teksten binnen | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
handbereik kon hij doen waartoe hij van nature neigde, zich vragen stellen en verder nadenken; de liederen zijn in zekere zin de religieuze pendant van de opstelletjes met hun Goethe-motto van algemeen-wijsgerige aard. | |||||||||||||||
VraagHet mentale klimaat in een kamp zal mede-bepaald zijn door de wijze waarop de verschillende gevangenen probeerden geestelijk gezond te blijven, en het moet voor het moreel en de sfeer nogal wat hebben uitgemaakt of mensen in staat waren ‘iets aan hun hoofd te hebben’ in de uren dat zij niet hoefden te werken en niet sliepen. De psychiater N. Beets die tijdens zijn internering kamparts was, heeft oud-krijgsgevangenen gevraagd naar wat zij uitvoerden in de tijd die zij voor zichzelf hadden, maar het onderzoek biedt ons geen aanknopingspunten.Ga naar eind34 In Kamioka maakte de genoemde Wormser tekeningen die net als de zwarte boekjes van mijn oom het kamp overleefden.Ga naar eind35 Zo zullen componisten hebben gecomponeerd, dichters verzen hebben geschreven, puzzelaars kruiswoordpuzzels hebben gemaakt en opgelost. En ieder nieuw gegeven helpt ons zicht te krijgen op het kampleven. Maar minstens even intrigerend is de vraag naar de maatregelen vooraf. Gingen Wormser dan wel anderen voorzien van bijvoorbeeld tekenpen, gedichten of een andere eigen voorraad spiritualia het kamp in? En wendden zij hun voorraad aan? Een onderzoek zou licht kunnen werpen op de afweermechanismen-op-voorhand van sommigen onder de potentiële slachtoffers. Dus op hándelen, op gedrag anticiperend op de oorlog, en middenin de oorlog, op daden in plaats van op woorden achteraf. Kortom: deden lotgenoten vergelijkbare dingen? Zo ja, wat namen zij mee naar binnen? | |||||||||||||||
4. Familiegeschiedenis
| |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
gina's. Hierin krijgen de jaren van zijn ‘Gevangenschap Java en Japan’ tien bladzijden tekst plus twee paginagrote tekeningen, meteen de enige tekeningen in dit handschrift. Het zijn duidelijke signalen, de oorlog nam nog steeds een grote plaats in. Inderdaad, altijd weer aan denken, of je wilt of niet.Ga naar eind37 De gevangenschap wordt in vogelvlucht beschreven; veel feiten die we uit het ‘Dagboek’ kennen passeren opnieuw. Op het eerste gezicht verschilt deze terugblik naar inhoud en toon niet veel van het ‘Dagboek’ (dat wellicht bij het schrijven in 1981 op zijn tafel lag); het verslag lijkt voornamelijk korter en globaler. Zijn neiging tot achterwege laten, temperen en beheersen blijkt onveranderd, want ook de (nu wel aanwezige) hoogtepunten worden afgedempt. De thuiskomst in februari 1946 bijvoorbeeld: ‘Het weerzien zal ik hier niet beschrijven.’Ga naar eind38 Toch verrast de Familiegeschiedenis op twee vitale punten. Ten eerste geeft zij heel eigen mededelingen over de Boekjes 1 en 2. Het is uit dit late handschrift dat we de redding vernemen van ‘trouwring, horloge en een heel klein notitieboekje’ in Batavia, vlak voor de inscheping in Tandjoeng Priok.Ga naar eind39 Precieus object, Boekje 1, en unieke bron, deze Familiegeschiedenis. Ook over Boekje 2 in dit vierde geschrift een onthulling: ‘Ik had wat papier georganiseerd (uit het kantoor van de Jap!) en ging een paar sterrenkundige problemen te lijf’. Volgt de inhoudsopgave van Boekje 2, dus het lijstje onderwerpen van de opstelletjes, en de tekst voor de eerste twintig decimalen van π (pi) waarbij de schrijver noteert: ‘Dit laatste uitgepiekerd in de donkere uren van de nachtdienst.’ Alsof het dan wel weer mooi is, stuurt hij het nageslacht naar de stukken: ‘Alles bewaard gebleven in het zwarte Japanse boekje met opschrift Diary.’Ga naar eind40 En na deze mededeelzaamheid wordt in Familiegeschiedenis de terugblik hervat: ‘Op 29 mei komen nog 150 Amerikanen (zeelui) bij ons, waaronder zowaar een Joodse dokter (Levie van de Navy).’ Boekje 1 gered, Boekje 2 gestolen. In verhouding tot wat we uit het ‘Dagboek’ over de boekjes vernamen, is de oogst hier rijk: in 1945 hoorden we immers alleen over de beschermende functie van Boekje 2 (‘uren en uren op een prettige manier mee doorgebracht’); nu in 1981 vernemen we van Boekje 1 de bijzondere status (meegenomen aan boord bij vertrek van Java, met trouwring en horloge), en van Boekje 2 de herkomst, de inhoud en een citaat! Belangrijke informatie, hier eenmalig verstrekt. En dan de bijna tachtigjarige schrijver van deze terugblik. Het verschil tussen de auteur uit 1945 en die uit 1981 valt pas bij herlezing op: anders dan in het ‘Dagboek’ waar hij gewoon de regie heeft en vertelt wat hij aan het papier wil toevertrouwen, moet hij zichzelf in 1981 binnen anderhalve bladzijde twee maal tot de orde roepen. De eerste keer gebeurt dit in de uitvoerig beschreven reis van Nagasaki naar Kamioka, | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
‘Dagboek.’
| |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
een treinreis van 52 uur gevolgd door een nachtelijke tocht in de sneeuwstorm in een lorrietreintje, door tunnels, langs ravijnen naar Funatsu: ‘vandaar was het nog anderhalf uur lopen door dikke sneeuw bij 18° vorst in ons Indische soldatenpakje. 's Nachts om 2 uur kwamen we in Kamioka aan. (11 dec.)’Ga naar eind41 Veertig jaar geleden, en hij ziet het voor zich. Doorgebroken herinneringen waren de schrijvende hand gaan sturen. Maar hij had het toch in 1945 allemaal al opgeschreven? Hij stopt meteen en verwijst abrupt: ‘Ik zie dat ik wat te uitvoerig ben geworden; dat is niet de bedoeling van dit geschrift; ik zal me dus verder tot de hoofdzaken beperken. (Uitvoeriger in het ‘dagboek’ in de map ‘Curiosa’).Ga naar eind42 En hij begint een nieuwe alinea. Maar zijn vermogen tot afschermen is niet helemaal opgewassen tegen de ongenode schimmen uit het verleden, want nauwelijks heeft hij ons naar het dagboek gestuurd of een andere ervaring dringt zich op en weer is die veertig jaar als gisteren: Het is mijn bedoeling niet, hier uit te weiden over mijn gevoelens, maar ik had één ding ontdekt: hoe meer ik aan Lotte en Hanna en Jack dacht en over het gelukkig verleden en de donkere toekomst, hoe ellendiger ik me voelde, zowel geestelijk als lichamelijk en ik kwam tenslotte tot het volgende standpunt: het enige wat ik onder deze omstandigheden voor ze kan doen, is: zorg, dat je erdoor komt en zet (zoveel mogelijk) alle andere dingen uit je hoofd, anders ga je er zelf aan en daarmee zijn ze niet geholpen.Ga naar eind43 De flash back zet hem terug in de tijd: de machteloosheid overvalt hem opnieuw, en net als in 1943 raapt hij zich bijeen, ‘zorg dat je erdoor komt’. En wij begrijpen: de sinus en tangens-tabellen en de ‘opstelletjes’, zij dienden dát doel. De moraal, zijn advies aan zichzelf klinkt als een tijdloze wijsheid die in 1981 net zo van kracht is als veertig jaar eerder. Dan herneemt hij in een nieuwe alinea de regie. ‘De sergeant majoor Miwa [...]’.
‘Kamioka’ is dus in de Familiegeschiedenis ultiem aanwezig. De echte boodschap werd mijn oom door de donkere oorlogsschimmen ontfutseld; twee flash backs en twee gelijkluidende verontschuldigingen daarvoor (‘het is niet mijn bedoeling’) waren er nodig voor hij het nageslacht voorzichtig (want tussen haakjes) naar het ‘Dagboek’ wees. Even later maakte hij ons bovendien attent op Boekje 2. Waarvan akte! | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
Familiegeschiedenis.
| |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Concordante HBS, Gentengkali 33, Soerabaja.
Klas 4B, cursus 1950-1951, onder het oog van de Ridderzaal; in de bank Hans Wessels.
| |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
BesluitDe vlag wapperde in 1946 uit pure vreugde: ze hadden het overleefd. Nu na zestig jaar begrijpen wij beter wat dat betekende. In een instinct tot overleven en verwerken hield mijn oom alles wat de oorlog aanging zo goed mogelijk in de hand en onder controle: de twee boekjes, het ‘Dagboek’, en de paragraaf in de Familiegeschiedenis. In de veertig jaar diende ieder geschrift op een ander moment hetzelfde doel, de schrijver op de been houden. Vier handschriften: gered, gestolen, verbrand-herschreven, door schimmen belaagd. Samen doen ze me denken aan een Japanse puzzel, het soort dat in de jaren vijftig in Nederland populair was - van hout, en te koop in ‘de oosterse winkel’ -, vier zeer ongelijke, en op zichzelf al gecompliceerde onderdelen, losse brokken die twee aan twee, het binnen en het buiten, een eigen verhaal vertellen, terwijl uiteindelijk de eigenaar voor alle vier brokstukken tekent en ze onder de aandacht brengt van het nageslacht. Ik zal niet beweren dat ze naadloos op elkaar passen. Maar samen geven ze wel te denken. Ze laten een ordelijke, bedachtzame, gereserveerde man zien die zijn maatregelen nam. Hij wilde overleven, zijn vrouw en kinderen terugzien. Hij zorgde voor een noodrantsoen en sprak het aan. We hebben kunnen constateren dat het dienst heeft gedaan; mogelijk zelfs is het van vitaal belang geweest. Zijn verslaggeving was er niet op gericht om dat uit te leggen, noch in 1945 noch in 1981. Noodrantsoen moet je doen. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Hanna Stouten, wier eerste scriptie handelde over een 18e-eeuws dagboek, promoveerde op een biografie van W.A. Ockerse (1760-1826) en werkte van 1976 tot 1989 bij de Afdeling Verlichting van het Instituut voor Neerlandistiek van de UvA. Als hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Sorbonne (1989-2004) richtte zij zich meer op de literatuur van de negentiende en twintigste eeuw. |
|