Indische Letteren. Jaargang 23
(2008)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||
Ik hoor nergens bij
| ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
derlandse recensenten hadden bepaald een andere visie op mijn selectie. Er waren uitzonderingen. In Vrij Nederland van 11 december 1976 werd het boek met de nodige nuances besproken en beoordeeld. De criticus schreef: ‘Nostalgie mag, maar ik heb toch altijd een schichtig gevoel als ik weer eens een prenten- en tekstboek over het oude Indië in handen krijg. [...] Het zijn tenslotte allemaal herinneringen aan een periode waarin blank Nederland breeduit plaats nam in de tuin van een zwakke overbuurman. Gemengde gevoelens is het alternatief in dergelijke gevallen.’ De recensent besloot zijn kritiek met de volgende constatering: ‘Echt vrolijk wordt je niet van dit soort boeken.’Ga naar eind1 De criticus in kwestie was Hans Vervoort, toen nog de schrijver van een handvol Indische verhalen, her en der te vinden in een paar verhalenbundels en het eigenzinnige reisverslag getiteld Vanonder de koperen ploert (1975). Maar het was juist dit boek dat ook een storm van gemengde gevoelens leek op te roepen binnen de Indische gemeenschap, in het bijzonder bij de lezers van het tijdschrift Tong Tong. Een lang fragment had destijds als voorpublicatie in het weekblad de Haagse Post gestaan en had de woede opgewekt van Lilian Ducelle, de weduwe van Tjalie Robinson en fungerend hoofdredacteur van het ‘Indische’ maandblad. Zij schreef toen: ‘Vervoorts artikel spant de kroon in onbenullige platvloersheid, gewauwel, waarin hij eigenlijk zichzelf alleen étaleert als een onbeschaamde vlegel. Het heeft geen zin [...] ook maar één woord te verspillen aan de opsomming van de smerige onzin die hij (meest over zichzelf) schrijft.’Ga naar eind2 Bij deze woedeuitbarsting bleef het niet want Hans Vervoort werd als betalend abonnee van Tong Tong te kennen gegeven dat hij het blad niet meer zou ontvangen en uit het abonneebestand zou worden verwijderd. In 2005 besteedde Marjolein van Asdonck in het maartnummer van Indische Letteren nog eens aandacht aan dit incident en schreef: ‘Lilian zegde zelfs het abonnement op van mensen die op Tong Tong kankerden, met de toelichting: “We hebben altijd al weinig abonnees gehad, u kunt er ook nog wel van af”.’Ga naar eind3 Maar Hans Vervoort had niet op de inhoud van het blad gekankerd; hij had zijn geboorteland Indonesië bezocht en had er kritisch over geschreven. Hij liet het er ook niet bij zitten, en na veel heen en weer gepraat mocht hij als abonnee aanblijven. Dat hij op het Indische blad geabonneerd wilde blijven zegt meer over Hans Vervoort dan over Lilian Ducelle. Hoe het ook zij, de door mij vertelde voorvallen laten zien dat er allerlei soorten lezers zijn van Indisch proza, zowel ter linker als ter rechter zijde, met alle gevolgen en misverstanden van dien. Genoeg ‘petites histoires’ uit het land der Indische letteren. Ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn die deze voorvallen wel een erg anekdotisch karakter vinden hebben. Maar werpt een anekdote niet vaak een verhelderend licht op ingewikkelde gebeurtenissen? | ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
En is trouwens de figuur van schrijver Hans Vervoort op deze manier niet overtuigend neergezet? | ||||||||||
De schrijver Hans VervoortEen kort CV als inleiding op zijn werk. Hans Vervoort werd geboren in 1939 in Magelang als zoon van een KNIL-militair. Zijn eerste jeugdherinneringen deed hij op in het Japanse interneringskamp Ambarawa op Midden-Java, waar hij tot zijn zesde levensjaar verbleef. Na de oorlog woonde hij met zijn ouders in Makassar en Surabaya. In 1953 verhuisde het gezin naar Nederland. Hans Vervoort bezocht in totaal vier lagere scholen en drie HBS-en. Hij werd na de middelbare school assistent-accountant en later marktonderzoeker. In 1967 richtte hij met een paar collega's een eigen onderzoeksbureau op dat zeer voorspoedig groeide tot een van de grootste van ons land. Inmiddels is hij gepensioneerd en schrijver van zo'n dozijn korte romans en verhalenbundels. Ik wil even stilstaan bij zijn geboortejaar 1939. Immers bij auteurs van de Indische letteren is het geboortejaar vaak een belangrijk gegeven om vast te stellen op wélke leeftijd hij wélk ‘soort’ Indië heeft gezien. Als men geboren is in de jaren twintig van de vorige eeuw is de kans groot dat dat Indië-beeld op zijn minst zonnig, welvarend en mogelijk licht koloniaal is getint. Het wil ook zeggen dat de schrijver als volwassene de Japanse bezetting heeft meegemaakt en de Indonesische revolutie. Ligt het geboortejaar rond 1930 of wat later dan duidt dat op een opgroeien in het interbellum tussen de twee wereldoorlogen in een Indië dat geteisterd werd door een economische crisis en door de opkomst van het Indonesische nationalisme. Het waren de voortekenen van de echt grote historische gebeurtenis: het ophouden van Nederlands-Indië in 1950. Mensen van die generatie zagen als pubers de eerste barsten in het schijnbaar vlekkeloze beeld van een zonnige kolonie. Zij waren het ook die in die onzekere levensfase het Japanse interneringskamp ingingen en geconfronteerd werden met wrede gebeurtenissen, die hun verdere leven vaak ingrijpend zouden beïnvloeden. Zij waren in feite de laatste der Mohikanen, die al die veranderingen min of | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
meer bewust hebben meegemaakt: de meestal zorgeloze jeugd, dan de verschrikkingen van de Japanse bezetting en de Indonesische vrijheidsstrijd en als laatste de moeizame aanpassing in Nederland. ‘Mannen van tien jaar en ouder’ werden zij vaak genoemd. De derde groep vormen zij die geboren zijn rond 1940 en die als baby of kleuter het kamp ingingen. Het is een groep waarvan men aanvankelijk dacht dat zij door hun jonge leeftijd geen weet hadden van de verschrikkingen om zich heen. Later bleek evenwel dat het juist dié groep was die ernstige psychische schade had opgelopen, omdat juist in die fase het kind zich gaat losmaken van de moeder en zich gaat richten op de buitenwereld. Maar die buitenwereld van toen was doortrokken van geweld, ziekte, angst en dood. Hans Vervoort behoort in grote lijnen tot de laatste categorie en ik denk dat daarvoor genoeg bewijzen te vinden zijn in zijn literaire werk. Een bijzonderheid is dat hij na de oorlog in het nieuwe en sterk veranderende Indonesië bleef wonen, temidden van een groep volwassenen met een sterke hang naar het verleden. Hoe men vroeger als Europese gemeenschap had geleefd moest hij vernemen van zijn ouders, maar hij kon tevens met eigen ogen zien wat daarvan was overgebleven. En wat niet! Hij verliet het land op veertienjarige leeftijd, niet echt een leeftijd om bewust afscheid te nemen van het verleden en van het moederland. De schrijver beseft dat goed want meestal duidt hij Indië/Indonesië bij het ophalen van herinneringen aan als ‘Toen Vroeger’, weliswaar met hoofdletters geschreven, maar als omschrijving tamelijk vaag. ‘Toen’ staat voor: destijds - in een andere tijd. Duidelijker wil of kan hij niet zijn, gevolgd door het woord ‘Vroeger’ in de bekende betekenis van voorbij, voorgoed voorbij en nooit meer terugkerend. Hoe kan je zoiets onbenoembaars, dat toch een geweldige stempel op je leven heeft gezet, later inpassen in de werkelijkheid van alledag in het naoorlogse Nederland? Hans Vervoort heeft dat onder meer gedaan door het schrijven van korte verhalen met een Indische achtergrond, heel behoedzaam formulerend met als boodschap: dit is mij overkomen, Toen Vroeger.... Wat er precies is gebeurd, weet ik nog steeds niet goed, lijkt hij te willen zeggen, ik heb er gemengde ‘gevoelens’ over. | ||||||||||
Het Indische werkAllereerst dit: ik zal mij uitsluitend beperken tot het Indische werk van Hans Vervoort en zijn toch ook omvangrijke Hollandse werk buiten beschouwing laten. Dat levert weliswaar een vertekend beeld op, want maar een klein deel van zijn totale werk gaat over het land van ‘Toen Vroeger’. In zijn literaire Nederlandse wereld do- | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
mineert een heel ander beeld, dat van marktonderzoeker en copywriter (vaak mislukte schrijvers). Vaak ook is het de wereld van de kleine kantoorbediende, die door frustratie in krankzinnige situaties terechtkomt en tot de conclusie komt dat het in dit leven allemaal tot niets leidt. ‘Nuchter, geestig en vol zelfspot’, schreef de kritiek over zijn werk. In de Haagse Post schrijft Aad Nuis: ‘Wie zijn verhalen kent, weet dat hij een onmiskenbaar eigen stijl heeft, sober en exact, melancholiek en lakoniek. [...] Indonesië is een fascinerend land en Vervoort is een belangwekkend schrijver.’Ga naar eind4 Zijn debuutbundel heette Kleine stukjes om te lezen (1970) - het leven in kleine stukjes gehakt, vooral geen trommels en trompetten. Het Indische werk is qua omvang klein te noemen; in feite niet meer dan een aantal korte verhalen en sfeerstukjes, een korte roman getiteld Zwarte rijst, uit 1977, en twee reisboeken. De omschrijving ‘reisboeken’ verdient een nadere toelichting, want zij zijn beiden aanzienlijk meer dan een beschrijving van een reis door Indonesië. Het eerste boek, getiteld Vanonder de koperen ploert uit 1975, is het verslag van wat wij nu een ‘backpacker’ zouden noemen, te weten een reis over Java met vrouw en twee jonge kinderen met een heel beperkt budget en mede daardoor met buitengewoon veel ongemakken, frustraties, kortsluitingen en wat dies meer zij. Weinig ruimte voor nostalgie is de conclusie. Het boek werd in Nederland goed ontvangen en bereikte een grote schare lezers. Ruim dertig jaar later wordt door Hans Vervoort en echtgenote een soortgelijke reis ondernomen, maar deze keer onder bijzonder comfortabele omstandigheden en met een ruime beurs. Het boek verscheen in het voorjaar van 2005 onder de titel Retourtje tropen. Ik kom hier nader op terug. Aandacht nu voor de korte verhalen die verspreid te vinden zijn in een aantal bundels, maar onlangs verzameld zijn verschenen, met naschriften en toelichtingen van de schrijver zelf, in de bundel Kind van de Oost (2005). Voor veel Indische lezers zijn die naschriften wat moeilijk te plaatsen omdat in de los verschenen verhalen alles wat niet essentieel is door de schrijver angstvallig wordt vermeden. Het was juist die ‘uitgeklede’ literaire stijl, die de verhalen zo imposant maakte. Ik wil dat toelichten aan de hand van het verhaal ‘Ambarawa, kamp 6 (1942-1945)’. In niet meer dan zeven bladzijden krijgt de drie jaar durende internering in schijnbaar wat losse zinnetjes gestalte met de sterke ‘Hans Vervoort ondertoon’ van: meer kan ik er niet over zeggen, hier moet u het maar mee doen.... Het verhaal eindigt aldus: Er begint post binnen te komen. Sommige vaders zijn dood. Mijn moeder krijgt maar geen bericht en na weer een postronde zonder brief huilt ze en wordt getroost door tante Aal. Die heeft een gele leren huid, malaria. | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
Er is een granaat in het kamp gevallen, tussen spelende kinderen. Ze zijn ineens weg, ze zullen wel dood zijn. Het heeft geen zin ernaar te vragen, ik krijg toch geen duidelijk antwoord. [...] Ook op dit boek kom ik later terug. Vervolgens wil ik aandacht besteden aan de korte roman Zwarte rijst, verschenen in 1977. Het is een boek geworden waar zeer verschillend over is geoordeeld. Men vindt het in de regel ‘mislukt’, maar soms is men van oordeel dat het, behoudens enkele onvolkomenheden, toch een lezenswaardig geheel is geworden. Het is het verhaal van een mislukte gijzeling op een Indonesisch eiland, dat om allerlei nostalgische redenen bezocht wordt door een aantal Nederlanders, die er vroeger hebben gewoond. De gijzelnemer is een getroebleerde man, die tussen wal en schip viel toen Nederlands-Indië ophield te bestaan. Hij wil nog één keer in de schijnwerpers staan, al is daar een levensbedreigende gijzeling voor nodig. De groep betrokken Nederlandse toeristen is op het eiland om te weten te komen en te zien wat er nog van ‘Toen Vroeger’ is overgebleven. Ik citeer: Even later kwamen we bij Huize Sophie. Het stond in kloeke zwarte letters op de pilaren van de kleine oprijlaan, mijn moeder heette Fie. Dat alles niet echt bij het oude is gebleven wordt duidelijk tijdens de gijzeling, waarbij zelfs doden vallen, al gebeurt dat laatste min of meer per ongeluk. Het weerzien met Indonesië lijkt op die manier een melodrama te worden. De hoofdfiguur blijft na de avond van de gijzeling ontheemd achter in het hotel. De laatste zinnen van het boek luiden: ‘Uit de donkere middentuin steeg een chronisch en scherp gonzen op. “Het | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
krekelen van de sjirps”, dacht ik. Ik was doodmoe.’ Ironie tot de laatste snik. ‘Hans, de hoofdfiguur’, schrijft Aad Nuis in zijn kritiek, ‘strompelt onttakeld het boek uit, net zoals hij er in gestrompeld is, zelfkennis en zwarte humor zijn enige toeverlaat.’Ga naar eind7 Ik wil nu terugkomen op zijn reisboeken en in het bijzonder op Vanonder de koperen ploert. Het verscheen in 1975, in een periode waarin het toerisme vanuit Nederland naar Indonesië goed op gang begon te komen. President Suharto wilde buitenlanders naar het land trekken en gaf grote bedragen uit aan de bevordering van de veiligheid en het toerisme. Veel Nederlanders, die in Nederlands-Indië hadden gewoond en gewerkt, richtten in die tijd hun aandacht op Indonesië en er volgde een massavertrek van mensen die zich afvroegen hoe ‘hun’ Indië van vroeger er nu uit zou zien en of de zonnige glans die over hun jeugd lag echt was geweest. In allerlei tijdschriften - met het Indische tijdschrift Tong Tong aan kop - verschenen verhalen over hoe alles hetzelfde was gebleven of hoe alles juist ingrijpend was veranderd. Met name in Tong Tong werd aan de nostalgie wel een erg grote plaats geschonken in de verhalen over het weerzien. De woede van Lilian Ducelle op de schrijver van Vanonder de koperen ploert, waar ik eerder over sprak, is in dat licht bezien dan ook heel verklaarbaar. Hans Vervoort wilde ook laten zien dat het land van ‘Toen Vroeger’ veranderd is in het huidige moderne Indonesië met vaak onaangename kanten. Ik noem er een paar: het vaak asociale verkeer van mensen onderling, het autoritaire optreden van de gezagsdragers, de verhouding tot de bedienden, het schaamteloze afdingen of het brute voordringen in rijen wachtenden. Hans Vervoort zag die dingen en gaf ze een plaats in zijn reisverhaal, maar zonder ze als ‘beroepsherinneraar’ te willen verklaren of te vergoelijken. Hij schrijft: ‘Je blijft toerist en buitenstaander, ook al heb je Indische jeugdherinneringen om op te steunen.’ Omdat die jeugdherinneringen echter wel degelijk blijven meespreken hanteert hij in zijn verhaal een hele sobere onopgesmukte stijl, laconiek en vol humor. Een voorbeeld: ‘Het is zes uur in de avond, de nacht valt als een baksteen, om ons heen groeit snel een groepje langharige jongens die met de kinderen spelen, maar vermoedelijk ook met een koffer genoegen zouden nemen. Wij besluiten op de koffers te letten, kinderen zijn hier in overvloed.’ Nog een voorbeeld. In Yogya vindt hij een hotel dat gedreven wordt door een nogal bazige Indonesische dame, die door hem als volgt wordt gekarakteriseerd: Ze is vroeger parlementslid geweest en heeft Europa en Amerika bereisd in die rol. 's Avonds proberen we wel eens gesprekken met haar aan te gaan, maar het lukt niet al te best. Ze kleedt zich in gordijnachtige, over de grond slepende jurken en doet nog het meest denken aan Doddeltje uit de Bommelverhalen.Ga naar eind8 | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
Zo diende men - vonden nogal wat Tong Tong-lezers destijds - niet over Indonesië te schrijven, daarvoor waren kennelijk de herinneringen nog te dierbaar. Maar Hans Vervoort besefte maar al te goed dat de moderne Indonesiër hem nu ook zag als een ‘vreemdeling’, een toerist onder de andere toeristen, en niet als een wijze begrijpende oom van overzee. Hij verwoordt het als volgt: Nee, je bent als vreemdeling een kijknummer, wat ons vreemd voorkomt want blanken zijn hier honderden jaren te zien geweest en worden nog dagelijks op het tv-scherm vertoont. [...] Inderdaad enerverend, letterlijk dus ‘zenuwachtig makend’. Maar juist om die visie is het boek thans nog altijd een heel bijzonder reisverhaal te noemen. Zijn tweede reisverhaal nu, Retourtje tropen. In 2004, dertig jaar na Vanonder de koperen ploert, onderneemt Hans Vervoort opnieuw in gezelschap van zijn echtgenote een rondreis door het Indonesië van nu. Maar deze keer allesbehalve als ‘backpacker’, maar met een geheel verzorgde reis, auto met chauffeur, verblijven in viersterrenhotels en copieuze maaltijden in dure restaurants. Toch zit ook dit reisverslag weer vol met humor, ironie en relativerende beschouwingen. Duidelijk het relaas van de schrijver van Indië ‘Toen Vroeger’ en het Indonesië van ‘Nu Morgen’. Op de eerste bladzijde wordt al verwezen naar een roman van Madelon Székely-Lulofs als Vervoort in Medan in het vroegere hotel De Boer wil overnachten, maar ook in 2004 krijgt de nostalgie nog steeds weinig kans. Hij beschrijft het Tip Toprestaurant in de Sumatraanse hoofdstad als volgt: De sfeer is die van Toko Oen in Malang of Semarang of IJssalon Zangrandi in Surabaya: toeven in de wereld van je ouders. Ook nu nog kan je op die plaatsen oudere Indonesische dames thee zien drinken, duidelijk een nostalgisch uitje van een groepje generatiegenoten. Maar deze ochtend zitten in Tip Top alleen een paar jonge Indonesische zakenlieden met een kop koffie voor zich. [...] We drinken een ijskoffie en gaan dan maar weer snel verder. Nostalgische plekken werken alleen als je er zelf jeugdherinneringen aan hebt.Ga naar eind10 Retourtje tropen eindigt met een hoofdstuk getiteld ‘Indrukken achteraf’, waarin hij | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
Jongenskoortje Soerabaya 1948 (auteur bovenste rij, tweede van links)
moet constateren dat het land op de goede weg is en dat de vooruitgang, hoewel traag, steeds beter op gang komt. Hij besteedt in deze korte beschouwing ook aandacht aan de invloed van de Islam, een zaak waaraan je tegenwoordig niet voorbij kunt gaan. Zijn oordeel luidt dat het best meevalt: Natuurlijk, vooral in berg en dal hoorde je geregeld het hoorngeschal vanuit de moskee, soms van meerdere kanten. En de pijl die de richting van Mekka aangeeft (de klibat) is in elke hotelkamer aangebracht op het plafond of tot mijn verrassing zelfs een keer in het laatje van een zeer verplaatsbaar bureau. En inderdaad zie je geregeld vrouwen en meisjes met een hoofddoekje om, doorgaans in vrolijke kleuren. Maar nergens kreeg ik het gevoel van beklemming dat je bekruipt bij beelden uit Iran en andere fundamentalistische moslimlanden.Ga naar eind11 | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
Als een soort nabeschouwing kom ik tot besluit nog even terug op de verhalenbundel Kind van de Oost, omdat daarin toch vooral het literaire werk van de schrijver ligt besloten. Hoewel het boek door de samenbundeling van allerlei losse verhalen en sfeerstukjes een wat hybridisch karakter heeft, is het mijns inziens toch niet anders te lezen dan als een zoektocht naar de ware betekenis van ‘Toen Vroeger’. Het lijkt erop dat de auteur nu terugkijkend af wil van die versluierende naam. Of hij kort en goed wil definiëren wat in zijn verleden Indië, Indonesië of Indisch Nederland is geweest. De schrijver wil kennelijk helderheid in het woud van herinneringen, wil grenzen trekken, afbakenen en... kleur bekennen. In Kind van de Oost beschrijft hij een gebeurtenis, die hij al eerder verwoordde in Vanonder de koperen ploert en die kennelijk voor de schrijver van belang is. Het is mogelijk de sleutel tot beter begrip van zijn werk: Ik paste niet meer in wat ik tot dan toe steeds als mijn thuisland had beschouwd. Het moment waarop dat tot me doordrong, staat in mijn geheugen gegrift. Tijdens een feestdag bezochten we met de kinderen de dierentuin van Bandung. Het was er razend druk, het glooiende terrein zo dichtbevolkt dat de dierenhokken nauwelijks meer te zien waren. Toen we door het toegangshek liepen, merkte ik ineens dat het geluid van de menigte afnam. Het werd stil. Ik keek op en zag duizend hoofden naar ons kijken. Een enerverende gewaarwording. Als blank kind viel ik vroeger nooit op in het straatbeeld, blanken hoorden erbij in de koloniale tijd. Maar nu besefte ik ineens: ik val hier op, ik ben een vreemdeling. Nu hoor ik nergens meer bij.Ga naar eind12 Hoe erg is het om ‘nergens’ meer bij te horen? Kan men gelukkig zijn zonder ergens bij te horen? En dat voor een auteur die de wereld om hem heen zo relativerend beschrijft. Hans Vervoort geeft zelf tot besluit het antwoord: 's Avonds eten we bij een naburig kraampje waar ze ons Maleis steeds beter gaan verstaan. Daarna zitten we bij een olielampje op het platje voor onze kamer en kijken naar de sterren. En ineens besef ik dat ik gelukkig ben. Dit is weliswaar mijn land niet meer, maar wat kan het schelen: ook vreemdelingen mogen houden van een mooi land als dit. Of niet soms? | ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
Helemaal Nederlander werd ik nooit, het klimaat staat dat in de weg. Maar 's zomers, als de avonden lang en loom zijn en wolken statig voorbij zeilen in de donkerblauwe lucht, dan krijg ik wel eens het gevoel dat ik hier thuis begin te raken. En dat gevoel hou ik niet meer tegen.Ga naar eind13 | ||||||||||
Bibliografie
|