Indische Letteren. Jaargang 22
(2007)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
E.F.E. Douwes Dekker bij de strot gegrepen
| |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
Men haakte in Indië naar divertissement als antidotum tegen de eenvormigheid van het bestaan: naar een met esprit geschreven satire, een geestige column of prikkelende rijmkroniek over de dingen van de dag, een pakkend (liefst in de kolonie spelend) feuilleton, een spotprent, een gemene roddel en in het verlengde daarvan een persoonlijk getinte polemiek van de ‘eigen’ hoofdredacteur met een collega. Dat laatste nu, dat op de man spelen, was inherent aan de Indische journalistiek. Krantenmensen zaten elkaar voortdurend op de huid. Zakelijke verschillen van mening gaven aanleiding tot twistgeschrijf dat gemakkelijk kon leiden tot beledigingen, verdachtmakingen en pesterijen. Het publiek vond het prachtig, vooral als dit soort gepeperde kost voortvloeide uit een getalenteerde pen. Zoals uit die van Karel Wybrands. | |||||||||
‘Quos ego’: Karel Wybrands contra Th. ThomasZeer geruchtmakend bijvoorbeeld was Wybrands' polemiek met de al evenzeer niet van schrijftalent gespeende redacteur van het tussen 1908 en 1911 verschijnende weekblad Jong Indië, de advocaat mr. Th. Thomas. De pennenstrijd werd in juli 1910 onder de titel ‘Quos ego!’Ga naar eind3 (‘Ik zal ze’) begonnen door Thomas: Onze lezers zullen het ons, naar wij hopen, niet euvel duiden, dat wij de eerstkomende nummers van dit weekblad ontwijden door daarin vivisectie te houden op de beide nieuwtjes kadraaiers [Karel en zijn broer Gerrit], die de fameuze redactie uitmaken van Het nieuws van den Dag van Nederlandsch-Indië, dat voddig magazijn van over- en misdruk, dat standaard-repertorium van onbenulligheden [...].Ga naar eind4 Met de daaropvolgende repliek van Wybrands was een perkara geboren, die week-in-week-uit voortduurde tot februari 1911. Pleegde Thomas vivisectie op zijn ‘proefdiertjes’, waarbij hij met name Karel afschilderde als een regelrechte schande voor de Indische journalistiek, Wybrands op zijn beurt deed er alles aan om Thomas' reputatie als advocaat in de vernieling te schrijven. Diens corpulentie was een ander dankbaar thema. Nadat Thomas zich niet had ontzien te zinspelen op het feit dat Wybrands' echtgenote een kind met een te kort armpje ter wereld had gebracht, wreekte Wybrands zich onder meer als volgt: Van ochtend kwam ik langs Molenvliet. Ik was al misselijk, omdat ik bij vergissing Thomas had gelezen. Mijn stemming werd er niet beter op, toen ik in het modderige grauwe water van Molenvliet een walgelijk, wanstaltig dik zwart voorwerp zag drijven. Ik keek en keek en dacht eerst, dat het een berucht | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
advocaat in toga was. Maar toen ik goed keek, zag ik dat het een gewoon varken was.Ga naar eind5 Hoe vreemd het ook moge klinken, een zekere mate aan spielerei was aan dat soort wederzijdse liefelijkheden niet vreemd. Ook de lezers waren zich ervan bewust dat zo'n polemiek, althans ten dele, het karakter had van een spiegelgevecht dat bedoeld was om hen te plezieren. Al decennialang ging het verhaal dat bepaalde redacteuren die elkaar overdag publiekelijk uitscholden 's avonds gezellig een glas met elkaar dronken. Al zal dat bij Thomas en Wybrands wel niet het geval zijn geweest, met de tijd was daar toch de verzoening. Thomas bood zijn verontschuldigingen aan, en zijn opponent drukte de uitgestoken hand. We lezen het in Wybrands' gevoelig ‘In memoriam’ bij de dood van Thomas (in 1927), waarin hij zijn vroegere kwelgeest gedenkt als een ‘Arme intieme, goedhartige, goedlachsche ex-vijand! [...] Ge waart een mensch, niets menschelijks was U vreemd.’Ga naar eind6 | |||||||||
E.F.E. Douwes Dekker onder vuurWaar het de ‘personaliteiten’ betrof, was het spel voor journalisten én lezers vaak van minstens evenveel belang als de knikkers. Dit nu kan onmogelijk gezegd worden van het gif dat in de vorm van een in 1912 in de Bandoengse Preanger-Bode afgedrukt feuilleton werd afgevuurd op Klaydecke von Ruhre, in werkelijkheid en voor iedereen in Indië herkenbaar als E.F.E. Douwes Dekker. Het betreft hier een bijzondere vondst, gedaan tijdens een door Peter van Zonneveld en mij geleide werkgroep van Leidse doctoraalstudenten, die zich gedurende een semester bezighield met in Indische kranten gepubliceerde feuilletons.Ga naar eind7 Voor een goed begrip is het nodig eerst iets te zeggen over Ernest Douwes Dekker, Indo-europeaan en een achterneef van Multatuli. Hij werd in 1879 geboren in Pasoeroean, voltooide een HBS-opleiding en werkte enkele jaren in het particuliere. In 1899 trok hij naar Zuid-Afrika waar hij in de Boerenoorlog meestreed tegen de Engelsen. Al in het volgende jaar werd hij gevangengenomen en geïnterneerd. Na zijn terugkeer op Java, in 1903, werkte hij in de journalistiek. Vooral zijn redacteurschap bij het Bataviaasch Nieuwsblad, tussen 1907 en 1910, was van grote betekenis. Met Zaalberg vormde hij daar een eensgezind duo: krachtige voorstanders van de emancipatie van zowel Indonesiërs als Indo-europeanen - let wel, we zitten in de periode van de ‘ethische richting’ -, leverden zij bij voortduring scherpe kritiek op het huns inziens tekortschietende ethische beleid. Maar geloofde Zaalberg in geleidelijkheid, zijn vriend zag meer heil in de provocatie en confrontatie. Dat bleek vooral na 1910. Onder invloed van door hem geïnterviewde vooraanstaande Indiase nationalisten gedurende een verblijf | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
in Europa, sloeg hij de weg in van de politieke actie die een door Indo-europeanen en Indonesiërs gedragen ‘Indische beweging’ tot doel had. Na wat voorbereidende manoeuvres richtte hij in Bandoeng het dagblad De Expres op. De mede door de vooraanstaande nationalisten Tjipto Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerjaningrat geredigeerde krant verscheen vanaf 1 maart 1912 en riep alle zich ‘Indiërs’ voelenden op één front te vormen en zich voor te bereiden op een onafhankelijk Indonesië. Het was voor het eerst in Indië dat een krant de koloniale status-quo ter discussie stelde, een gebeurtenis die een periode inluidde van grote politieke en sociale spanningen. Ze gingen gepaard met een felle lastercampagne in de Indische pers tegen Douwes Dekker.Ga naar eind8 | |||||||||
Twee romanfeuilletons ‘Meta Mormel’Het broeide in Indië. Dat deed het ook in het hoofd van Th.E. Stufkens, hoofdredacteur van de Preanger-Bode, nadat deze begin 1912 had gehoord van de aanstaande verschijning van een tweede dagblad in Bandoeng. Hij vreesde, en niet ten onrechte, dat een deel van zijn Indo-europese abonnees zou overlopen naar de nieuwkomer. Ongetwijfeld zich gedekt en gesterkt wetend door de in de Europese gemeenschap levende gevoelens van afkeer jegens Ernest Douwes Dekker, en ervan overtuigd dat de aanval de beste verdediging was, besloot hij tot directe actie. En wat voor een! Het schouwspel dat zich nu voor onze ogen ontrolt, heeft absurdistische trekken. Een vlot leesbaar Indisch vervolgverhaal was een aanbeveling voor een krant. Welnu, in de begin 1912 in verschillende kranten opgenomen aankondiging van De Expres was eveneens gemeld dat het blad vanaf het eerste nummer, dat van 1 maart 1912 dus, een Indisch romanfeuilleton zou bevatten: ‘Meta Mormel’, geschreven door Amor. Dat zich achter die ‘Amor’ Douwes Dekker verborg moet Stufkens onmiddellijk begrepen hebben. Het bracht hem op een lumineus, zij het boosaardig idee. Vastbesloten z'n aanstaande mededinger vanaf het allereerste moment bij de strot te grijpen, drukte hij op 29 februari 1912, dus één dag voor het debuut van De Expres, in zijn Preanger-Bode de eerste aflevering af van een Indisch romanfeuilleton dat, jawel, de titel ‘Meta Mormel’ droeg! Calypso was de auteur, waarachter uiteraard Stufkens schuilging. Die eerste aflevering nu vormde de aanzet tot een ongemeen lasterlijke aanval op de persoon van Douwes Dekker.Ga naar eind9 Vanaf 1 maart 1912 liepen er in de Bandoengse dagbladpers dus twee Meta Mormels gelijk op.Ga naar eind10 Omdat ik het beste, in dit geval het slechtste, voor het eind wil bewaren, kijken we eerst even naar Amors oftewel Douwes Dekkers ‘Meta Mormel’ in De Expres. Een verhaal van niks, dat zich gemakkelijk in een paar zinnen laat samenvatten. De volbloed Europeaan | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Spencer Percy Prins, achtentwintig jaren oud, gehuwd, rokkenjager en directeur van een Bandoengse firma die handelt in gereinigde kippendarmen, raakt verstrikt in de netten van de achttienjarige schoonheid Meta Mormel, een gehaaide Indische die getrouwd is met de veel oudere en immens vervelende Dolf Sokkenslijter. Via allerlei onwaarschijnlijke manoeuvres, aan het eind waarvan Prins zich ontdoet van zijn vrouw en Meta van haar man, de een via een echtscheiding, de ander met vergif, vallen de twee elkaar in de armen. ‘Hier ben ik Percy, mijn lief...’, het zijn de laatste woorden van de roman.Ga naar eind11 Grappig en zeer de moeite waard om te signaleren, is dat Douwes Dekker, dagelijks geconfronteerd met het hem bevuilende feuilleton in de Preanger-Bode, probeert in zijn eigen vervolgverhaal tegengas te geven. Hij doet dat met een paar inlassen. Zo introduceert hij een broer van Meta, Willem, die nadat deze in de ‘Bandoeng Bode’ - lees uiteraard Preanger-Bode - een insinuerende opmerking over zijn zuster gelezen heeft, verhaal gaat halen bij hoofdredacteur Sufferd die zich lam schrikt van Willem en zich vervolgens ontpopt als een door en door laffe kerel. Door Willem Mormel beschuldigd van ‘smeerlapperij’, lezen we onder meer: ‘Hij pakte in zijn verslagenheid zijn pennehouder aan het verkeerde eind vast, besmeurde zijn vingers en wreef ze weer schoon achter aan zijn hoofd waardoor zijn gele vlasharen ietwat van kleur veranderden.’Ga naar eind12 | |||||||||
Een schotschriftHet zijn flauwiteiten, zeker als we ze vergelijken met wat Calypso, die we voortaan aanduiden als Stufkens, te berde brengt over Klaydecke von Ruhre, alias Douwes Dekker. Ook Stufkens' ‘Meta Mormel’ is een literair misbaksel. Het handelt over een viertal Europese zakenlui die een mijnbouwonderneming op poten willen zetten; de Indo-europese journalist Klaydecke zal proberen met wervende stukjes mensen te bewegen aandelen te kopen in de nieuwe maatschappij. Maar Klaydecke, een dubbele agenda hanterend, is er juist op uit - en dat ten eigen voordele - de zaak te laten mislukken. Aan het eind van het verhaal is het Meta Mormel, halfzuster van een van de zakenmensen, die Klaydeckes intenties doorziet en hem ontmaskert. Wat we hier zien gebeuren - een zekere mate aan creativiteit kan men Stufkens niet ontzeggen -, is dat de door Douwes Dekker gecreëerde Indische, weinig scrupuleuze Meta Mormel in Stufkens' feuilleton is getransformeerd tot een karaktervolle Europese die de ‘kampong-gladakker’ Douwes Dekker aanwijst als een ‘zwarte pest’ voor zijn omgeving. Stufkens' ‘Meta Mormel’ is een van dodelijke haat doortrokken aanval op Douwes Dekker, met het oogmerk vooral het publiek voor te houden dat de aan het brein van zulk een verwerpelijk sujet ontsproten ideeën op de vuilnishoop thuis horen. Een abonnement te nemen | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Het bestuur van de Indische Partij (1913). Onder in het midden E.F.E. Douwes Dekker (coll. KITLV Leiden).
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
op de krant van zulk een boeaja was niet minder dan een zich onbewust toegang verschaffen tot een riool. Hier volgen enkele passages. Meer is niet nodig, omdat het méér van hetzelfde is. Een kennismaking: Klaydecke von Ruhre zat in zijn studeerkamer aan de schrijftafel, welke door de enorme afmetingen zijn klein, scrofuleus figuurtje nóg nietiger maakte, magerder en schriller deed lijken dan het was. Gitzwart was zijn haar, dat als een muts over den schedel getrokken scheen, zwart de onrustig-schitterende uitwijkende oogen in het donker-bruine gelaat, waaraan de als vochtig tjemaraloof neerdruilende snorharen niet het onpersoonlijke vermochten te ontnemen, hoezeer de smalle, beenige, als ontvleeschte handen in zenuw-greep de punten van zijn knevel martiaal poogden omhoog te draaien.Ga naar eind13 Klaydecke loopt met het plan rond een van de vier zakenlui, Verbeek, een loer te draaien: Zóó spookte het onmiddellijk in Klaydecke's zwarte ziel, die niet de ziel van een Westerling was, erfelijk belast met wat eeuw na eeuw het Westen aan beschaving, aan cultuur had opgetast, maar die de lage, wraakzuchtige ziel was van een naar zijn dierlijke instincten zich uitlevend ras, kokend en ziedend van ongebreidelde hartstochten [...]. Zijn denken bij 't plan om nu Verbeek ook maar ineens te nekken, was allang verdrongen door zijn gluipende inlanders-instincten, die intuïtief tot verbazing van elk die hun uitwerking gadesloeg, het laagste en gemeenste uit de duisterste krochten van zijn gedepraveerde wezen te voorschijn brachten.Ga naar eind14 Over Klaydeckes relaties met nationalistische voormannen permitteert Stufkens zich het volgende op te merken: Het was al tamelijk bekend, ondanks de zorgvuldige pogingen van Klaydecke zijn achterbaks gekonkel met chineezen en inlanders geheim te houden, dat er stille samenkomsten te zijnen huize, maar vooral elders, gehouden werden, waarin Klaydecke sprak zijn ophitsende taal tot de z.g. ontwikkelde inlanders, wie hij voorhield, dat zij hun tijd haast gekomen konden rekenen om het juk der Nederlandsche regeering af te werpen. Ook in persoonlijke gesprekken met de voorgangers onder de Javanen, dokters-djawa, leerlingen van de kweekschool, met wie hij gaarne omgang zocht (welk volkje was er gemakkelijker te overdonderen met zijn leege dikdoenerij en holle woorden dan deze eenvoudige ‘opgeheven’ of nog op te heffen inlanders?) zaaide hij het revolutionaire zaad.Ga naar eind15 | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
‘Hij was niet immoreel, maar a-moreel’, lezen we ergens anders, vervuld van een ‘giftige kwaadaardigheid’. In zijn zogenaamde opkomen voor de Indo bijvoorbeeld: Met den mond en de pen arbeidde hij naar den uiterlijken schijn voor den Indo, doch zijn arbeiden was geen bouwen, maar stoken. In hem was geen positieve kracht, alleen negatieve als in elk gedesequilibreerd mensch. Hij streed zoogenaamd voor zijn rasgenooten, maar in waarheid strooide hij hun zand in de oogen, exploiteerde hij hen en hun onwetendheid om zelve te trachten naar voren te komen.Ga naar eind16 | |||||||||
Douwes Dekker reageertEen voor de hand liggende vraag is of Douwes Dekker heeft gereageerd op dit laaghartige schotschrift. Dat heeft hij, maar alleen - voorzover ik nu weet - op de allereerste afleveringen ervan, waarin Klaydecke als personage nog niet is geïntroduceerd en waaruit Douwes Dekker dus ook nog niet kon destilleren wat Stufkens voor hem in petto had. Stufkens' ‘Meta Mormel’ begon dus één dag voor dat van Douwes Dekker. Over die door hem als een openlijke oorlogsverklaring aangemerkte daad, merkt Douwes Dekker in het eerste nummer van De Expres op: De redactie van de Preangerbode geniet. Als een stelend boefjestroepje. Ze heeft ook een Meta Mormel. Aan 't gappen geweest, van den geest van anderen. Moet je wel, als je zelf slechts hebt den geest van den schelm. Geest, die alleen wakker wordt als er streekjes uit te halen zijn. [...] ‘Een ploertenstreek, mijnheer, een viezigheid,’ zei ons gisteren avond een opgewonden bezoeker. ‘'n Geniepige diefstal....’ ‘Pardon mijnheer’, hebben wij geantwoord: ‘een domheid!’Ga naar eind17 Een paar dagen later, op 4 maart 1912, komt Douwes Dekker onder zijn pseudoniem Amor daar nog even op terug: Glück auf! mijne heren, heeren na-volgers, na-komers, na-praters, na-schrijvers, na-voelers, na-plakkers, glück auf! Schrijft ook een Meta Mormel als wij, pleegt uw oorspronkelijke vunzigheidjes als geen journalist ter wereld en... krijgt het zuur!Ga naar eind18 Bij wijze van postscriptum wordt daar nog aan toegevoegd: ‘En van 't diefstalletje nu verder niets meer.’ | |||||||||
Reacties in BandoengDe twee feuilletons ‘Meta Mormel’ werden in de maanden dat ze verschenen druk besproken in de relatief kleine Europese gemeenschap | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
van Bandoeng. Vooral dat van Stufkens. Vanzelfsprekend werd het herkend als een sleutelroman, en dat niet alleen wat de persoon van Douwes Dekker betreft. Midden april 1912 werd er op de redactie van de Preanger-Bode een door tien Bandoengse notabelen ondertekende brief bezorgd met onder meer de volgende inhoud: Met klimmende verontwaardiging hebben ondergeteekenden, inwoners van Bandoeng, de laster-campagne gevolgd, die daarin gevoerd wordt tegen tal van in het sociale leven te Bandoeng op den voorgrond tredende personen. [...] De getroffen personen zijn zoo duidelijk getypeerd door eenige voorvallen uit hun leven [...] dat ieder inwoner van Bandoeng dadelijk begrijpt wie hier bedoeld worden. Behalve die eenigszins ware voorstelling van zaken, worden dan die personen door valsche en verdraaide voorstelling van gebeurtenissen gelasterd, gehoond en op eene laffe wijze aan hunnen goeden naam afbreuk gedaan, hetgeen ons aanleiding gegeven heeft, tegen de campagne in de Preangerbode [...] ernstig protest aan te teekenen.Ga naar eind19 Stufkens was een schurk. Dat wisten we al, en dat blijkt wederom uit zijn antwoord aan de briefschrijvers. Hij heeft hun epistel in zijn blad opgenomen, omdat, zo zegt hij, ‘het meerendeel der onderteekenaren zich steeds vrienden van ons blad hebben getoond. Alleen door vrienden worden feilen getoond, ook vermeende feilen.’ Zeker, verméénde feilen, gaat Stufkens verder, omdat wij ons onschuldig weten aan de lasterlijke praatjes, die sedert ruim een maand de prettige, gezonde samenleving in Bandoeng vergiftigen [...]. Dat van de zijde van minderwaardige elementen in onze Indische samenleving getracht zou worden te insinueeren, dat wél Bandoengsche personen ten tooneele worden opgevoerd, komt ons begrijpelijk en alleszins verklaarbaar voor. Dat echter de onderteekenaren van bovengeplaatst stuk, voor zoover zij onze vrienden zijn, zich daardoor niet laten influenceeren. [...] De Preangerbode beroept zich op een vlekkeloos journalistiek verleden. De Preangerbode beroept zich op elk harer lezers, dus op heel Bandoeng in de eerste plaats, dat door haar steeds den goeden toon is bewaard en verzekert dat zij dien zal blijven bewaren, ondanks de pogingen om het redactie-werk in een verkeerd licht te stellen.Ga naar eind20 | |||||||||
Tot slotHet was een glasharde en vooral ook opzichtige leugen. Dat begrepen natuurlijk ook de redacteuren van een aantal Indische dagbladen die | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
aandacht besteedden aan de de Bandoengse gemoederen zo emotionerende affaire. Jan Fabricius van het Bataviaasch Handelsblad - en oudhoofdredacteur van de Preanger-Bode - heeft het over de steeds duidelijker wordende ‘tegenstellingen’ in de nog jonge West-Javaanse stad: er is een, duidelijker dan voorheen geaccentueerd, onderscheid tussen bijvoorbeeld den Protz en den heer, de ‘vrouw’ en de dame, schendliteratuur en fatsoenlijke journalistiek. Bandoeng heeft zijn jockey-kringen, zijn ‘vrouwen’ en zijn gele pers; dat wil dus zeggen: zijn pikanterieën, zijn schandaaltjes en zijn chantage.Ga naar eind21 Ook M. Weber van het Soerabaiasch Nieuwsblad bespreekt de perkara en komt dan tot de volgende interessante uitspraak: ‘Een nieuwe methode is door de Bandoengsche journalisten uitgevonden om elkaar uit te schelden. Niet rechtstreeks in berichten of artikelen, maar indirect in feuilletons.’Ga naar eind22 Weber had gelijk. Het krantenlezend publiek in Bandoeng maakte kennis met een in de Indische journalistiek volstrekt uniek - zich ook in later tijd niet meer voordoend - fenomeen: een door middel van romanfeuilletons uitgevochten vete tussen twee elkaar intens hatende journalisten. | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Bibliografie
|
|