Bij de KMA te Breda werden sinds 1870 officieren opgeleid voor het KNIL. Voor die tijd werden mensen maar gewoon aangenomen. Wie in het napoleontisch leger had gediend, kon zijn carrière bij het KNIL voortzetten. Er waren in het Europa van toen ook vele oorlogen, de Duits-Franse, de Oostenrijkse, de Krim-oorlog. Er waren nogal wat deserteurs en onderofficieren, die werkloos waren geworden en zich aanmeldden. Ik die tijd kwamen er veel klachten over de kwaliteit van de officieren. Bijvoorbeeld, dat ze alleen maar konden ‘bitteren’, vloeken en de belangrijkste reglementen opzeggen.
Je schrijft dat jouw grootvader de meeste onverwachte taken kreeg opgedragen.
Hem werden de gekste dingen opgedragen. Als 25-jarige moest hij te Sinkel, ten zuiden van Atjeh, de opdracht uitvoeren om een postduivenverbinding op te zetten tussen Sinkel en Meulaboh, het stadje dat door de tsunami in het nieuws is gekomen. In zijn aantekeningenboekje schrijft hij dat hij het serieus heeft geprobeerd. Hij wilde nog duiven en duivinnen uit België halen, maar dat is niet gelukt.
Het KNIL was beperkt van omvang voor zo'n groot land. Hoeveel soldaten zijn er in dienst in de periode die jij beschrijft?
Ongeveer 40.000 man en dat is wonderlijk weinig voor zo'n enorm eilandenrijk. Als je Atjeh, in het uiterste westen, op Ierland legt, reikt Nieuw-Guinea, het meest oostelijk eiland, tot over de Oeral. Het Nederlandse leger telt vandaag de dag 30.000 man. Zo'n klein landje, en niks geen vijanden in de buurt! Hoe men dat met 40.000 soldaten in de Archipel heeft gedaan, is mij een raadsel - je deed er alleen al negen dagen over om van Menado naar Java te varen.
Opmerkelijk in jouw boek is de aandacht voor de vrouwen in het leger. Hoewel daarover in Haagse regeringskringen enorm gefronst werd, was het gebruikelijk, en officieel toegestaan, dat inheemse huishoudsters, moentji's, met de soldaten leefden. Er waren door legerartsen gecontroleerde bordelen, waar de soldaten hun zinnelijke toevlucht konden zoeken. Maar de vrouwen gingen ook mee op patrouille. Hoe ging dat?
Vrouwen gingen niet mee op patrouille. Wel moesten ze soms lange tochten maken door de rimboe, als ze op weg waren naar een buitenpost. Op Java en Sumatra waren namelijk grote kazernes, zogenoemde veldbataljons. De soldaten konden daar bijkomen van de dienst op de eilanden. De vrouwen gingen dan mee. Of als een bataljon of peloton naar een benteng ging die ergens in Toradjaland lag, gingen de vrouwen én de kinderen mee, geheel ongetraind. Niemand keek daarvan op, het was de gewoonste zaak van de wereld. Wies van Groningen schrijft daar over in haar prachtige boekje Is militair, is militair.