Hoe wilden we die studie bevorderen? ‘Hierbij wordt gedacht aan het stimuleren van onderzoek, het organiseren van lezingen en symposia en het opzetten van een documentatiesysteem.’ Het stimuleren van onderzoek heeft zeker plaatsgevonden, gezien de honderden scripties die er de afgelopen twintig jaar vooral aan de universiteiten van Leiden en Amsterdam zijn geschreven. Een deel daarvan heeft geleid tot lezingen en/of artikelen in het tijdschrift. Gemiddeld drie keer per jaar is er een lezingenmiddag georganiseerd, en tot nu toe vond er ieder jaar een sympsium plaats. Alleen met dat documentatiesysteem is het niets geworden. Dat is niet erg, want dat is onze taak eigenlijk ook niet. We zijn tenslotte geen instelling met stafmedewerkers. Daar hebben we het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde en het Letterkundig Museum voor.
Vanaf het eerste begin gingen we ervan uit dat het begrip literatuur ruim dient te worden opgevat. In 1986 heette dat: ‘het gaat niet alleen om poëzie en fictioneel proza, maar ook om kinderliteratuur, triviale literatuur, brieven, dagboeken, memoires, reisverhalen, sommige wetenschappelijke werken, en alles wat verder nog van belang kan zijn.’ Met die laatste toevoeging hebben we ons handig ingedekt tegen onvoorziene genres, zoals het ten onrechte ongenoemd gebleven toneel. Verder kunnen we constateren, dat alle genres intussen in meerdere of mindere mate aan bod zijn gekomen (toneel incluis).
In het redactioneel werd ook opgemerkt dat we het onderzoek op het terrein van de Indisch-Nederlandse letterkunde niet als een uitsluitend letterkundige aangelegenheid beschouwden: ‘Gezien haar vaak documentaire karakter blijkt de “koloniale literatuur” immers keer op keer te kunnen fungeren als een belangrijke bron van kennis voor onder andere historici, sociologen en antropologen.’ Dat mag waar zijn, we hebben intussen wel ingezien dat we het literaire karakter van teksten nooit uit het oog moeten verliezen, en dat sommige historici en antropologen fictieve teksten, met alle trucs vandien, soms al te gemakkelijk als een adequate weergave van de historische werkelijkheid beschouwen.
We wilden als platform fungeren voor onderzoek - dat is maar ten dele gelukt. We zijn eerder een platform waarop de resultaten van onderzoek aan de man kunnen worden gebracht (maar misschien bedoelden we dat ook). De rol van het tijdschrift is daarbij inderdaad van groot belang gebleken. Het moest vooral niet te ingewikkeld, hoogdravend of onleesbaar door vakjargon: we wilden artikelen opnemen ‘waarin op een voor alle belangstellenden leesbare wijze verslag wordt gedaan van nieuw onderzoek’. Daar zijn we aardig in geslaagd, denk ik, al schrijft de een nu eenmaal met een soepele ganzenveer en de ander met een roestige spijker. ‘Ook kleinere bijdragen, zoals citaten en fotografisch documenten, zullen een plaats krijgen in het blad’, beloofden we, maar van die kleinere bijdragen is niet zoveel terecht