Indische Letteren. Jaargang 21
(2006)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||
Tijgerstekerijen en tijger-buffelgevechten op Java, 1620-1906
| |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
dit enge strijdperk is verschrikkelijk. De buffel is doorgaans de aanvaller en dringt zijne tegenpartij met geweld naar de staken, om hem daartegen te verpletteren. De tijger die de vreesselijke kracht van zijnen vijand schijnt te kennen, zoekt hem te ontwijken. Men ziet hier de overeenkomst van den aard des tijgers met dien der kat; want de eerstgenoemde sluipt in het rond, tot dat hij een gunstig oogenblik waarnemen kan, om behendig op den nek of kop des buffels te springen. Er ontstaat alsdan een oogenblik van rust bij de strijders, tot dat de buffel, met den kop den tijger tegen de palissaden klemmende, dezen weder noodzaakt met een pijnlijk gebrul hem los te laten. In de meeste gevallen blijft de buffel overwinnaar; hetzij dat hij zijnen vijand met zijne horens, die omtrent twee voeten lang zijn, doorboort of de buik open scheurt; hetzij dat het hem gelukt, den tijger tegen de bamboes staken te verpletteren. Het gebeurt menigmaal dat de tijger na den eersten aanval het gevecht niet wil voortzetten; alsdan wordt hij met puntige stokken, of met brandend stroo, of wel met kokend water aangehitst, tot dat hij van woede buiten zich zelven is, en vol razernij den buffel op nieuw te lijf springt. Deze laatste wordt insgelijks somwijlen aangepord door middel van eene stekelige plant, met welke men hem op de huid slaat. Daar de buffels bij alle vóórkomende gelegenheden in het water gaan liggen is hunne huid zoo teeder, dat deze operatie hen weldra dolzinnig maakt. Somtijds giet men hem ook een afkooksel van spaansche peper op het lijf, om hem in woede,te brengen.Ga naar eind1 De beschrijving van Olivier vertoont opvallend veel overeenkomst met die van de Engelsman Thomas Stamford Raffles uit diens History of Java, dat in 1817 gepubliceerd werd. Wij zouden dat nu plagiaat noemen, maar in de tijd waar we het nu over hebben, was dat niet ongewoon en het werd ook niet als iets verwerpelijks ervaren. Voor een beschrijving van het tijgersteken, ook wel tijgerrampok genoemd, heb ik uit een andere bron geput, namelijk een artikel van de predikant en politicus W.R. van Hoëvell, in 1840 afgedrukt in het Tijdschrift voor Neêrland's Indië. Hij zag het tijgersteken, zoals zo vaak in die tijd, meteen na een tijger-buffelgevecht, en wel in Solo: Na afloop van het gevecht tusschen dieren en dieren, wachtte ons [...] een strijd tusschen dieren en menschen, waarbij deze laatste echter niets te vreezen hebben en altoos overwinnaars zijn. De Soesoehoenan verliet zijne zitplaats, en wij vergezelden hem naar een soort van theater of balcon, van waar wij het uitzigt hadden over de geheele aloen-aloen. In een vierkant van ongeveer drie honderd voet aan elke zijde, stonden de Radin | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Adipatti, de Tommegongs, en andere inlanders, met lange pieken gewapend, in drie dubbelde rijen achter elkanderen, van welke de voorste rij, volgens de wijze der oosterlingen op de grond zat. In het midden van dit vierkant stonden vier groote hokken, met gedroogde allang-allang, en andere brandbare stof bedekt. Op een wenk van den Soesoehoenan begeven zich twee Javanen al tandakkende, naar een dier hokken en maken hun soembah [bedoeld wordt sembah] voor den Vorst. Dan klimt de een op het hok, waarin de tijger zit, trekt de schuif twee malen open, en laat die twee malen weer vallen, opent die voor de derde maal, werpt haar weg op de grond, gaat langzaam van het hok weder af, en zet zich op zijde van de geopende tijgerkooi weder nêer. Middelerwijl heeft zijn makker de allangallang in brand gestoken, en plaatst zich eveneens naast het hok. Nadat beiden weder hun soembah gemaakt hebben, staan zij op, en verwijderen zich langzamerhand, al tandakkende, even zoo als ze gekomen waren, maar niet voor dat de Vorst hun daartoe door een' wenk vrijheid heeft gegeven. Het zal duidelijk zijn dat we dit soort ‘feestelijkheden’ of rituelen in Nederland nooit gekend hebben. Tijgers en luipaarden, die ook wel eens bij de tijgerstekerijen gebruikt werden (maar niet bij de gevechten met buffels) kwamen in Nederland niet voor, en waterbuffels of karbouwen evenmin. Het dichtst in de buurt kwamen wellicht de berenbijterijen en bullenbijterijen - gevechten tussen honden enerzijds | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
Tijgerstekerij, vermoedelijk op de hoofdplaats van een Residentie van Java, in de jaren 1850 of 1860. Collectie KITLV.
| |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
en stieren en beren anderzijds, waarbij beer overigens doorgaans mannetjesvarken betekent. In Amsterdam werden dit soort activiteiten al in 1689 verboden, maar op het platteland waren deze vertoningen in elk geval nog in de achttiende eeuw gangbaar. In Engeland werden ze pas in 1835 verboden. Alleen als we veel verder in de Europese geschiedenis teruggaan, komen we iets tegen dat op de tijgerstekerijen lijkt. Ik heb het dan over de spelen die in het Rome van de keizertijd georganiseerd werden, waarbij de keizers hun gladiatoren lieten vechten tegen leeuwen en tijgers, dieren die in Europa ook in die tijd niet voorkwamen en geïmporteerd moesten worden uit andere delen van het Romeinse Rijk. Keren we terug naar de tijgerstekerijen en de tijger-buffelgevechten.Ga naar eind3 Het is met deze twee evenementen vreemd gesteld. We weten niet eens zeker bij welke gelegenheid ze eigenlijk opgevoerd werden. Uit een aantal ooggetuigenissen van rond 1900 zou kunnen blijken dat althans de tijgerstekerijen in die tijd vaak werden opgevoerd ter gelegenheid van het einde van de vasten. Maar er is ook een voorbeeld uit 1884 waaruit blijkt dat er een tijgerrampok werd opgevoerd ter gelegenheid van de komst van de spoorlijn naar Blitar, hoofdstad van het regentschap van die naam in de residentie Kediri. In een aantal gevallen uit het midden van de negentiende eeuw is het duidelijk dat deze vertoningen werden opgevoerd als een gouverneur-generaal te Yogya of Solo op bezoek kwam. Om te achterhalen wat de motieven voor deze rituelen waren, moet we terug naar oudere berichten. Daarbij blijkt dan al snel dat de negentiende-eeuwse combinatie van een tijgerstekerij voorafgegaan door een tijger-buffelgevecht ook niet veel ouder is dan die periode. De combinatie wordt voor het eerst gemeld in een bron van 1792. De laatste vermelding door een ooggetuige van deze klassieke combinatie dateert van 1882, zodat het er op lijkt dat deze niet langer dan 90 jaar bestaan heeft. Elk afzonderlijk zijn de rituelen ouder, al zijn ze naar alle waarschijnlijkheid niet zo oeroud als sommigen gedacht hebben. | |||||||||||
TijgerstekerijDe allereerste keer dat ik in de bronnen over Java een tijger in een ceremoniële context tegenkom is dat in een verslag uit 1605. Als de vorst van Jakatra, vazal van de sultan van Banten de laatste bezoekt, wordt er in een optocht onder meer een tijger in een kooi meegevoerd. Van meer belang is wellicht een bericht uit 1613 uit Atjeh, waaruit blijkt dat de sultan een aan een paal gebonden tijger het laat opnemen tegen vier olifanten. Maar de oudste vermelding van wat je een voorloper van de tijgerrampok op Java zou kunnen noemen dateert uit | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
1620. Een stel Nederlanders, in dienst van de VOC, is in handen gevallen van de vorst van Mataram, een dan in opkomst zijnde staat op Midden-Java, en zit gevangen in de tolpoort van Taji. Ze schrijven brieven naar het hoofdkwartier van de VOC in Batavia, waaruit blijkt dat ze kennelijk enige bewegingsvrijheid hadden. In een van hun brieven wordt verteld dat de vorst van Mataram maar liefst 200 tijgers heeft laten vangen door zijn volk, wat drie maanden geduurd had. Die tijgers had hij levend naar de hoofdstad laten brengen, die hij dan tegen sijn volck aensedt, te weten de tijgers los, maer het volck al sittende op syn Javaens met pijcken ende die hem vromelijck [zich moedig] quijt, wort van den Coninck wat vereert, de sommighe officie, de sommighe vrouwen, de sommighe crissen, de sommighe cleeden.Ga naar eind4 Dit is het eerste bericht van Java over een door de vorst geënsceneerde confrontatie tussen tijgers en gewapende mannen. In de inheemse literatuur van Java van voor 1600 is er van tijgerrituelen van wat voor vorm dan ook geen sprake. Ik zelf mis de kennis om dit in de primaire historische bronnen te onderzoeken, maar niet alleen is het nergens in de relevante wetenschappelijke literatuur terug te vinden, ook wijlen Hans de Casparis, kenner bij uitstek van oude Javaanse teksten, die ik er een keer expliciet naar gevraagd heb, kon dit bevestigen. Het lijkt mij niet onmogelijk dat de vorsten van het jonge Mataram, een rijkje dat in 1620 nog maar een paar decennia bestond, dit soort evenementen wellicht hebben afgekeken van grotere en oudere rijken, zoals Atjeh, en dat van de Mogols in India, waar men ook mensen met dieren liet vechten, en wilde dieren onderling. Maar het is ook mogelijk dat het een oorspronkelijk Javaanse vinding is, en wellicht een die zich uit de jacht ontwikkeld heeft of die gezien kan worden als een nabootsing van de jacht op tijgers. Dit zouden we kunnen afleiden uit een beschrijving die we hebben van ongeveer een eeuw later, van de hand van de bekende predikant François Valentijn, de man die het eerste overzichtswerk over de Indonesische Archipel schreef. Dit werd uitgegeven tussen 1724 en 1726, maar de informatie is soms veel ouder. De hier gegeven informatie dateert van rond 1700. De Keizer vond dan goed [...] om een algemeene vergadering van alle de Princen, en Ryxraaden, te beleggen, te gelyk alomme latende weten, dat hy tot vermaak van deze Princen (gelyk meer geschiede) een groot tygergevegt aan zou regten. Zulk een Tyger gevegt is een van de grootste vermaken van Java. Men noemt het ook wel een tygers-vangst. | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
verscheide hooge sterke huiskens voor den Keizer, zyne gemalinnen, en voor de Grooten en hunne wyven, gemaakt, op dat zy dit buiten gevaar zouden konnen aanschouwen. Valentijn legt hier zelf het verband tussen de tijgerjacht en deze tijgerrampok. Vermoedelijk heeft men al in de zeventiende eeuw zoveel tijgers in de buurt rond de hoven opgeruimd, dat men zo'n jacht niet langer op een redelijke afstand van het hof kon organiseren, zodat het hele schouwspel naar het grote plein van de kraton verplaatst moest worden. Een ding weten we zeker, al in 1686 was er een tijgerhok aanwezig in de kraton van Kartasura, zodat er ter plekke een voorraadje tijgers aangelegd kon worden. In de achttiende eeuw blijkt er een groep mensen te zijn, de orang tuwa buru, die gespecialiseerd zijn in het levend vangen van tijgers voor het hof. De betekenis van de tijgerrampok is vermoedelijk meerledig. Zeker aanvankelijk is het duidelijk dat de vorst zijn krijgers hun moed wil laten bewijzen, die hij dan ook beloont. Als het geheel zich eenmaal naar het hof verplaatst heeft, lijkt er een betekenisverschuiving te hebben plaatsgevonden. De vorsten van Mataram jaagden zelf niet op tijgers, in tegenstelling, bijvoorbeeld, tot de sultans van Banten en de Mogol heersers van India. We moeten wellicht veronderstellen dat ze daar te halus, verfijnd, voor waren. Echter, op hoogtijdagen lieten ze zien dat onder hun oppertoezicht de tijger, het symbool van de duistere krachten van de natuur, door mensen werd afgemaakt. Op die manier werd de overwinning van de cultuur op de natuur gesymboliseerd. | |||||||||||
Tijger-buffelgevechtHet tijger-buffelgevecht heeft zich vermoedelijk ontwikkeld uit een reeks gevechten tussen grote en sterke dieren, waarvan het tijgerbuffelgevecht uiteindelijk als de ‘klassieke’ combinatie overbleef. Gevechten tussen grote en sterke dieren zijn vermoedelijk van alle | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
Tijger-buffelgevecht (links) en tijgerstekerij (rechts) te Cilacap, Banyumas, in 1858. Uit: F. Jagor, Singapore-Malacca-Java; Reiseskizzen. Berlin: Springer, 1866.
| |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
tijden. In het Azië van de zestiende en zeventiende eeuw gold dat bijvoorbeeld voor India, Vietnam en Atjeh; alleen in Vietnam was daarbij overigens sprake van de combinatie tijgers-buffels. Het oudste bericht over Java van iets dat er op lijkt, dateert van rond 1650. Het is afkomstig van Rijklof van Goens, VOC gezant die het hof van Mataram verschillende malen bezocht tussen 1648 en 1654. Somtijts doet hij [de vorst van Mataram] oock op het tournoijplein wilde bantengs, dat groote stieren [...] zijn, tegen tijgers vechten, ofte oock deese stieren tegen malcanderen: 't welck beijde een seer hart en wreet gevecht maect, ende wel waerdich is gesien te werden.Ga naar eind6 Dus hier vechten tijgers met bantengs, de wilde stieren van Java, en bantengs tegen elkaar. Dat zijn dus geen buffels, ook al zijn er zo af en toe historici en andere waarnemers geweest die dat onderscheid niet kenden. Er is een bericht uit 1686 waaruit blijkt dat men aan het hof van Mataram tijgers tegen elkaar liet vechten. De eerste keer dat er sprake is van tijgers tegen buffels is in een bericht van Valentijn, dat we rond 1700 kunnen dateren: ‘Zomtyds laat men ook wel tygers tegen buffels, wilde ossen, en andere dieren vegten, dat mede zyn vermaak in heeft’.Ga naar eind7 In 1739 krijgt de vorst van Mataram een leeuwin, een dier dat op Java niet voorkomt, cadeau van de gouverneur-generaal. De vorst laat de leeuwin meteen tegen een banteng vechten; de banteng wint. Vanaf ongeveer 1775 is er alleen nog sprake van de combinatie tijger-buffel; alle andere combinaties zijn dan afgevallen, waarbij het een rol gespeeld kan hebben dat de wilde banteng vermoedelijk al zeldzaam aan het worden was op het dichtbevolkte Midden-Java, terwijl er aan gedomesticeerde buffels natuurlijk geen gebrek was. De combinatie tijger-buffel was echter ook in symbolisch opzicht aantrekkelijk, en het is goed mogelijk dat dat heeft bijgedragen tot het ontstaan van deze voortaan klassieke combinatie. Van Raffles hebben we geleerd dat de Javanen de tijger als symbool voor de Nederlanders zagen en dat de buffel henzelf symboliseerde.Ga naar eind8 Hier is de tijger dus niet zozeer het symbool voor de Javaanse wildernis, als wel voor de in de ogen van de Javanen wilde, dat is onbeschaafde, kasar, Nederlanders. Dat het bijna altijd de buffel was die het tweegevecht won, zal ongetwijfeld een rol gespeeld hebben bij de Javaanse zelfidentificatie met het dier. In dit verband moet er ook nog op gewezen worden dat de vorsten in voorkomende gevallen individuele Javanen die iets misdreven hadden of die in elk geval verdacht werden van een misdrijf, tegen een tijger lieten vechten, één op één. Werd de man gedood, dan was dat zijn gerechte straf, overleefde hij het gevecht dan was hij een vrij man en | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
werd soms zelfs beloond. Een soort godsoordeel middels een tijger dus. Er zijn twee voorbeelden, een uit 1783 en een uit 1789, dat iemand gratie kreeg, waarna een buffel zijn plaats tegen de tijger moet innemen. Hier symboliseerde de buffel de Javaan dus niet alleen, hij nam zelfs zijn plaats in. Bij het tijger-buffelgevecht schijnt vrijwel altijd een vertegenwoordiger van de VOC, later de Nederlands-Indische koloniale overheid aanwezig geweest te zijn - de resident van Yogya of Solo, de gouverneur van Java's Noordoostkust, en een enkele maal zelfs de gouverneur-generaal. Weinigen onder hen zullen geweten hebben dat zij daar, vlak voor hun neus, symbolisch verslagen werden.
Kortom, de eerste keer dat we met zekerheid kunnen zeggen dat een tijger-buffelgevecht onmiddellijk na een tijgerrampok gehouden werd was in 1792, de laatste keer waarvan we zeker kunnen zijn was 1882. Daarna zijn er nog een tijdlang tijgerstekerijen gehouden, maar geen tijger-buffelgevechten meer, en ook niet meer aan de hoven van Yogya en Solo. Het was vermoedelijk alleen in de residentie Kediri dat er nog met een zekere regelmaat tijgerstekerijen gehouden werden, tot ook dat ophield. De laatste keer waarvan we zeker zijn was in 1906. Het verdwijnen van de tijgerrituelen heeft er ongetwijfeld mee te maken dat vooral in Midden-Java de tijgers steeds zeldzamer werden. Echter, het is ook waarschijnlijk dat de Europeanen deze schouwspelen steeds minder gingen waarderen. Ik heb met citaten laten zien dat Rijklof van Goens en François Valentijn het in de zeventiende eeuw vermakelijke en bezienswaardige vertoningen vonden. In de negentiende eeuw vinden we in dit opzicht een kentering. Ik zal één voorbeeld geven, ontleend aan de geschriften van de Duitse natuurvorser Franz Wilhelm Junghuhn, die in een artikel uit 1845 naar aanleiding van een tijger-buffelgevecht te Solo het volgende schreef: ‘En nu begint een schouwspel, dat men dan alleen schoon kan noemen, wanneer het bloeddorstig-wreede dezen naam verdient.’Ga naar eind9 Laat ik eindigen met een wat lang uitgevallen voetnoot die wellicht vooral interessant is voor mensen die zich met Indisch-Nederlandse letterkunde bezighouden. Het gaat om het volgende. Niet eens zo heel lang geleden, namelijk in 1984, schreef Rob Nieuwenhuys een stukje in het toen nieuwe blad Orion over de tijgerrampok rond 1900. Nieuwenhuys is hierin vrij kritisch over de negatieve gevoelens die zo'n rampok wakker riep bij een Nederlands auteur van het begin van de twintigste eeuw; deze man was volgens Nieuwenhuys een buitenstaander die er alleen maar tegenaan keek.Ga naar eind10 Hierop schreef Rudy Kousbroek in hetzelfde jaar een reactie, waarin hij Rob Nieuwenhuys aanstelleritis verweet; je kon het een Europeaan uit die tijd niet kwa- | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
lijk nemen dat hij krachtens zijn eigen normen zich negatief over een tijgerrampok uitliet.Ga naar eind11 Het ging hierbij vooral om de vraag of het geoorloofd was iets wreed te vinden dat voor een ander een sacraal karakter had. Zo wist het tijgersteken, een verschijnsel dat sinds 1906 niet meer was waargenomen, nog in 1984 tegenstrijdige emoties op te roepen.
Peter Boomgaard is senior onderzoeker bij het KITLV, Leiden, en hoogleraar bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Hij publiceert de laatste jaren vooral over de geschiedenis van natuur en milieu in Zuidoost-Azië, met name betreffende de periode 1600-1950. | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
Bibliografie
|
|