Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
J. L'Ange Huet, ongeveer 35 jaar oud (fotocollectie Olf Praamstra).
| |
[pagina 99]
| |
In Bantam's vergetelheid gestorven
| |
[pagina 100]
| |
geen man van de barricade, maar een bescheiden, zich zo veel als mogelijk was op de achtergrond houdende krantenleider. Dat hij niettemin zowel bij zijn lezers als onder zijn collega's veel respect genoot, had hij te danken aan zijn integriteit, aan zijn altijd objectief-eerlijke, bovendien van wijsheid getuigende, oordeelvellingen.
Zowel Olf Praamstra, in een artikel uit 1991,Ga naar eind2 als ikzelf, in mijn boek Journalisten en heethoofdenGa naar eind3 hebben over L'Ange Huet geschreven. Wat ons blijft bezighouden, is zijn leven ná de journalistiek. Wat toch bezielde deze man om zich, na het verlies van zijn krant in 1886, ver van zijn ras- en landgenoten op te bergen in de eenzaamheid van de binnenlanden van Bantam, op een koffieperceeltje in Lebak waar hij, levend met en voor zijn inheemse personeel, enkele decennia later gestorven is? De aanleiding om hier nog eens over hem te spreken, is het bezoek dat Praamstra en ik eind 2000 brachten aan de desa waar L'Ange Huet die lange jaren heeft gewoond én de omstandigheid dat ik onlangs in Indische kranten stuitte op aanvullende informatie over deze intrigerende persoonlijkheid. Uit die nieuwe gegevens komen wij onder meer te weten dat hij niet in 1924, zoals we tot nu toe veronderstelden, maar in 1925 is overleden. Niet dat jaar verschil is zo belangrijk, wel het waarom van onze aanvankelijke vergissing. Het blijkt namelijk, dat de afzondering waarin hij leefde zo volkomen was, dat zelfs de regent van het naburige Serang die hem goed kende, hem al in 1924 dood dacht.
Wat ging vooraf aan dat bewust gekozen isolement, aan die - lijkt het wel - zelfverbanning? Ik geef een kort overzicht - met hier en daar enige aanvulling - van wat wij al eerder over L'Ange Huet schreven. | |
Journalistieke carrièreJosu, (roepnaam Joost) l'Ange Huet werd in 1840 in Haarlem geboren. Hij hoorde tot de familie Huet, van wie Conrad Busken Huet verreweg het bekendst is geworden. Joost was een volle neef van Conrad, bewonderde zijn oom en trad zowel wat zijn opleiding als journalistieke carrière betreft in diens voetsporen. Zoals Conrad studeerde hij theologie in Leiden en profileerde zich als een aanhanger van de ‘moderne richting’ die zich kritisch opstelde tegenover de bijbel en de kerkelijke dogma's. Dat bleek uit zijn proefschrift, uit 1866, over de positieve filosofie van Auguste Comte. Een dissertatie die, vanwege het voor die tijd opzienbarende onderwerp, de aanzet heeft gegeven tot het debat in theologische kringen in Nederland over het positivisme.Ga naar eind4 Mocht dat een verdienste zijn, brood op de plank leverde het niet op: een baan als predikant in het in die dagen nog orthodox-protestantse Nederland was voor hem als modernist vrijwel uitgesloten. | |
[pagina 101]
| |
Joost ging in de journalistiek, werkte eerst voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant en vanaf 1869 als redacteur buitenland voor het liberale Het Vaderland in Den Haag. Omstreeks diezelfde tijd werd hij Haags correspondent van de door Conrad Busken Huet geredigeerde, conservatieve, Java-Bode in Batavia. Niet dat zijn oom hem een goede journalist vond (‘de vorm’ van zijn werk ‘laat te wenschen over’, schrijft hij aan Potgieter), maar hij mocht zijn neef graag en wilde hem vooruit helpen. Lang heeft dat correspondentschap niet geduurd: het dienen van elkaar op politiek terrein slecht gezinde heren dwong hem in augustus 1870 die bijbaan op te geven. Hoewel hij zich, voorzover wij weten, daarover nooit heeft uitgelaten, is er reden genoeg te veronderstellen dat Joost zich nooit thuis heeft gevoeld in de journalistiek. Het ontbrak hem aan de specifieke aanleg daarvoor. Hij was, krijg ik de indruk, de introverte intellectueel met een bijna instinctieve afkeer van het hectische haastwerk voor de krant. Die krant was voor hem een broodwinning, een hem door de omstandigheden opgedrongen taak die hij - plichtsgetrouw in hoge mate - naar beste weten en kunnen volbracht. Die onvrede met zijn werk, de hoop iets te vinden dat hem beter zou liggen, kan verklaren waarom hij in 1873 de krant inruilde voor een baan in de handel bij zijn neef Theodore Huet in het Engelse Manchester. Maar al in 1875 ging die neef failliet en was Joost zonder emplooi. Juist in die tijd zocht oom Conrad - inmiddels in het bezit van een eigen krant: het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië - vanuit zijn wens terug te keren naar Europa een geschikte vervanger. Hij hoorde van Joosts rampspoed en bood hem de baan aan. Joost accepteerde (het was een mooi aanbod en wat kon hij anders?) en werd in maart 1876 benoemd tot hoofdredacteur van het Bataviase blad. Hij mocht als journalist dan voor Busken Huet niet de ideale opvolger zijn, hij was wel gewetensvol in zijn arbeid, volstrekt eerlijk en loyaal. Dat was, met zoveel oceaan tussen hen in, geen kleinigheid. Bovendien, en dat was doorslaggevend, zou hij er in hoogst eigen persoon voor zorgen dat zijn krant het karakter behield dat hij er vanaf den beginne aan had gegeven: dat van een hoog literair-cultureel niveau. En zo is het ook gegaan: met elke mail, in een nimmer aflatende stroom, bereikten Huets in Parijs geschreven bijdragen Batavia. Neef Joost verzorgde daarnaast de Europese mailoverzichten, bracht het Indische en lokale nieuws bijeen, schreef zo nu en dan over literatuur en fabriceerde van tijd tot tijd een - het mocht van oom - gematigd liberaal gekleurd hoofdartikel. Tien jaar is L'Ange Huet redacteur geweest van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. Van mogelijke fricties met zijn oom is ons niets bekend. Maar dat diens oordeel over Joosts kwaliteiten als dagbladleider er in de loop van de jaren niet gunstiger op is geworden, kunnen we op z'n minst vermoeden. In 1879, zo blijkt uit brieven, heeft | |
[pagina 102]
| |
De Binnennieuwpoortstraat in Batavia, waar het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië was gevestigd (fotocollectie Olf Praamstra).
| |
[pagina 103]
| |
hij geprobeerd om een ander familielid, mr. C(oen) Th. Van Deventer - hij die in 1899 het befaamde artikel ‘Een eereschuld’ publiceerde - te benoemen in diens plaats. Maar toen Joost daarvan op de hoogte werd gesteld, weigerde deze pertinent het veld te ruimen, waarop Busken Huet - diens oudste rechten daarmee erkennende - hem maar liet zitten.Ga naar eind5
L'Ange Huet bracht zijn standpunten relativerend en bedaard naar voren. Ik merkte het al op. Verontwaardiging toonde hij eigenlijk alleen, als het principiële kwesties betrof of wanneer de medemenselijkheid in het geding was. Horend tot de eersten die na de rampzalige uitbarsting van de Krakatau in 1883 opriep tot massale steun aan de bevolking van Bantam, wees hij een hardvochtige collega grimmig terecht nadat deze ervoor had gepleit die hulp juist aan de altijd voor het gouvernement zo lastige Bantammers te onthouden. | |
Het einde van de krantL'Ange Huet had zich ertoe verplicht om alles wat zijn oom hem voor de krant toezond te plaatsen. Zo gebeurde het, in november 1885, dat in een van Busken Huets ‘Europese brieven’ majesteitsschennis werd gepleegd: de koning van Nederland heette een ‘in de pijp gebrande nachtkaars’, en zijn echtgenote een ‘berooide jonge vrouw’, ‘een Keulsche pottemeid’ die ‘hare jeugd uit eerzucht heeft weggeworpen aan een afgeleefd man’. Hoewel uiteraard ook de rechter wist, dat dit alles afkomstig was uit Parijs, werd L'Ange Huet als verantwoordelijk redacteur veroordeeld tot een maand gevangenisstraf. Hij onderging die in augustus-september 1886. Na zijn vrijlating schreef hij in zijn krant een verslag over het leven in de gevangenis: de straf viel soms zwaar door de dagelijkse eentonige arbeid (het innaaien van drukwerk), maar de sfeer was ontspannen, het eten en de behandeling goed en de hygiëne uitstekend. Geen spoor van beklag vinden we in zijn rapportage. Toen sommige kranten met verontwaardiging wezen op het ongepaste van het feit dat een journalist, een hoofdredacteur nog wel, ‘aan het boekbinden’ werd gezet, bagatelliseerde hij doodkalm hun - toch te zijner verdediging bedoelde - opmerkingen: Waarom, stelde hij de vraag, zou een krantenman milder moeten worden behandeld dan wie dan ook? L'Ange Huet wilde niet meer zijn dan een ander. Het is hem ten voeten uit. Afstandelijk keek hij tegen de wereld aan, en laconiek-afstandelijk is zijn toon, óók wanneer ernstige tegenspoed hem in zijn persoonlijke leven trof. We beluisteren het in de manier waarop hij reageert op zijn detentie en waarop hij zijn collega's bescheid geeft. Het is daarom zo verrassend (en weinig aannemelijk) - ik loop hier even op mijn verhaal vooruit - in een ‘In Memoriam’ van L'Ange Huet te lezen | |
[pagina 104]
| |
dat er een direct verband bestond tussen die boetedoening voor zijn ooms schuld en zijn keuze voor het isolement in Bantam.
Enkele maanden voordat L'Ange Huet zich bij de gevangenis diende te melden, overleed, op 1 mei 1886; Conrad in Parijs. Het moet hem terstond duidelijk zijn geweest, dat dit het einde van de krant betekende. Dat was het ook. Nog enkele maanden werd haar bestaan - de abonnees hadden betaald tot het eind van het jaar - gerekt. Op 31 december 1886 verscheen het laatste nummer. Luchtig-relativerend is L'Ange Huets afscheid van zijn publiek, maar wie hem wat beter kende zal daarin de opluchting hebben geproefd, die de opheffing van het blad hem bracht. ‘Gij lezers’, roept hij hen toe, ‘vroeg elke dag maar weer om nieuws.’ Maar merkte al niet Salomo op ‘dat er niets nieuws is onder de zon’! En verder: weet gij niet, zoo goed als wij, wat dat nieuws om het lijf heeft? Ieder nieuw jaar is hetzelfde als het oude, behalve misschien het prijsverschil in de suiker en het getalverschil in de pikols koffie-oogst. Nieuw jaar, en nieuwe maan, het is maar een wijze van spreken! En een nieuwe gouverneur-generaal ook! Behalve dat misschien de eene redakteurs vervolgt en de andere alleen door redakteurs vervolgd wordt. Opluchting, inderdaad, dat gevoel moet hem op die laatste dag van 1886 hebben beheerst. Zijn collega Pieter Brooshooft spreekt jaren later over zijn ‘onvoldaanheid met den toch zoo degelijken vroegeren letterarbeid’, zijn ‘walgen van het nieuws verzamelen voor gulzige menschen’. | |
Naar Bantam's vergetelheidOver z'n toekomst - zesenveertig jaar oud was hij pas - had hij nagedacht. Die lag voor hem niet in Nederland. Hij wilde, schrijft hij in een brief, ergens als opziener op het land werken, en later, als zijn financiën het zouden toelaten, een bescheiden onderneming beginnen. Stond hem toen hij dit schreef voor ogen waar hij zo'n onderneming het liefst wilde hebben: in een eenzaam gebied, ver weg van de stad en de Europese samenleving? En als dat zo was, leefde dat verlangen wellicht al veel eerder in hem, in de jaren dat hij leiding gaf aan het | |
[pagina 105]
| |
Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indié? Het is zeer wel mogelijk. Onder meer een curieuze passageGa naar eind6 in een van L'Ange Huets wekelijkse ‘Europeesche kronieken’ - ze is van 22 februari 1879 - kan daarop wijzen. Hij heeft het in die kroniek over het recentelijk weer ‘in het nieuws’ gekomen eilandje Pitcairn en zijn bewoners, nazaten van zeelui die verantwoordelijk waren voor het beruchte oproer op de ‘Bounty’ in 1789. De passage is daarom zo opvallend, omdat ze slechts zijdelings betrekking heeft op de situatie op Pitcairn. Hier volgt ze: Wilt gij een interessante proef nemen, ga dan ergens buiten op een afgelegen plek wonen, vertoon u in geen stad meer, bezoek geen vrienden meer, en beproef dan, hoe lang het duurt, eer gij geheel vergeten zijt. - Dien maatregel nemen wij eenmaal allen, zult gij zeggen, als wij ergens buiten een diep gelegen plekje onder den grond betrekken en voortaan nooit meer uitgaan. Doch het geval staat niet gelijk. Van ons laatste heengaan wordt altijd zekere ophef gemaakt, waardoor de herinnering langer bewaard blijft, maar als men eens ongemerkt zich terugtrok, zoodat ons eenige afscheid was: ‘Wij hebben hem of haar in lang niet gezien’, en ‘waar zou hij of zij toch zitten?’, binnen een half jaar, twee maanden misschien, zou ons bestaan vergeten zijn. Het lukt hem voor zichzelf te beginnen. Eind jaren tachtigGa naar eind7 pacht hij een kleine koffieplantage in Tjempaka in Lebak, een kilometer of tien van de hoofdplaats Rangkas Bitoeng. Dat we dit weten, en bovendien zijn ingelicht over zijn leven daar, danken we aan P. Brooshooft, de befaamde leider van de Semarangse De Locomotief, die in januari 1903 L'Ange Huet opzocht en van die ontmoeting met z'n oud-collega een ontroerend verslag schreef in zijn krant. Ik citeer eruit: Rangkas-Bitoeng is reeds niet vroolijk in de kotta zelf, maar stel u voor op 6 à 7 paal van daar, geheel verlaten te midden van koffietuinen en eenige armoedige kamponghuisjes, slechts bereikbaar langs een bosch slingerenden half onderhouden bergweg, een pondok van hout en kèpang met een brok morsige, aan de voeten klevende klei tot voorerf [...], zonder eenige meubelweelde dan de noodige stoelen, tafels, rust- en bergplaatsen - en dit van den menschen verlaten oord in kalmen zielevrede bewoond door een volbloed totok, uit een geslacht van europeesche intellectuels, die met de wereld heeft afgerekend, zijn koffie-aanplantje beheert met zoo weinig omslag als mogelijk is om zijne tot een minimum herleide behoeften te vervullen en, niettegenstaande deze eigene ontberingen, uit aangeboren billijkheid de opgezetenen van zijn erfpachtsperceeltje voor hun toegeeflijk gecontroleerden arbeid niet met | |
[pagina 106]
| |
een hongerloon afscheept [...], de huisjes der menschen behoorlijk onderhoudt, hen bijna nooit op taak maar op dagloon laat werken, bewerende dat de doorsnee-inlander een fatsoenlijk man is die fatsoenlijk moet worden behandeld... stel u dit alles voor, en gij hebt den planter-wijsgeer-kluizenaararmenvriend, dien ik op 23 januari 1903 bezocht op zijn erfpachtsperceel Tjempaka. [...] | |
[pagina 107]
| |
Brooshooft schreef dit in 1903. L'Ange Huets einde kwam pas ruim twintig jaar later. Hij stierf op 14 april 1925, vijfentachtig jaar oud. Voor wie iets meer weten van Brooshoofts leven en arbeid,Ga naar eind8 is het geen verrassing dat juist hij L'Ange Huet bezocht en zo onder de indruk kon raken van het bestaan waarvoor zijn vriend had gekozen. Want vriendschappelijk zullen zij al vroeger met elkaar zijn omgegaan. Na de verdwijning van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië had Brooshooft nog geprobeerd hem als medewerker aan zijn krant te verbinden. Ze hoorden bij elkaar, waren geestverwanten. Beiden leefden uit het beginsel dat een ieder, overheerser en overheerste, recht had op het zijne. Twintig jaar lang heeft Brooshooft die overtuiging uitgedragen in zijn krant. Altruïsme zou het uiteindelijk - zover ging zijn idealisme - winnen van de ‘zelfzucht’. In Lebak trof hij een man die dat altruïsme in de praktijk bracht, zo maar, als vanzelfsprekend. Deze twee mensen in 1903 bij elkaar gebracht te zien, in die omstandigheden, daarover te lezen in dat met zoveel intensiteit geschreven verslag, is indrukwekkend.
In Indische kranten heb ik een tweetal In Memoriams van L'Ange Huet gevonden. De schrijvers zijn anoniem, maar beiden zullen hem van vroeger hebben gekend. Deels vertellen ze over zaken die we al van Brooshooft weten, deels geven ze aanvullende informatie. Zoals in de volgende passage: Uit zijn afzondering in de Bantensche eenzaamheid zijn enkele zonderlinge, soms grappige, doch over het algemeen weemoedig stemmende verhalen bekend. Wie hem opzocht, was welkom; voor zijn bezoekers maakte hij zich dan los van zijn naaste omgeving, zijn dagelijkschen omgang, nl. inlandsche kinderen, die vrij zijn huis in- en uitgingen. En wie het sobere middagmaal met hem deelde, werd vergast op een glas wijn, opgediept uit vaak de zonderlingste bergplaatsen. Zoo leefde hij en zoo sneed hij zelf langzaam maar zeker alle banden door, die hem nog aan de vroegere omgeving hadden gebonden. Het andere In Memoriam geeft enige opmerkelijke details over de begrafenis van L'Ange Huet: Huet zelf heeft niets dan vergetelheid gewenscht, zoo zelfs, dat hij beschikt had, dat zijn overschot slechts door enkele zeer intieme vrienden mocht gevolgd worden, een drietal, en dat zijn begrafenis niet langer duren mocht dan een half uur. In hetzelfde stuk wordt - ik sprak er al even over - een direct verband gelegd tussen L'Ange Huets veroordeling in 1885 en zijn kluizenaarsleven in Bantam. Hij was, lezen we, een boeteling voor iets wat hij niet misdreven had... | |
[pagina 108]
| |
En dat in een tijd, waarin heel wat erger dingen ongestraft geschreven, gedrukt en gelezen worden. Maar is die directe relatie er wel? Is dit met andere woorden het antiwoord op mijn aan het begin gestelde vraag wat L'Ange Huet bezielde zich op te bergen in de Bantamse eenzaamheid? Ik heb er moeite mee het te geloven. En dat vooral vanuit de wetenschap dat L'Ange Huets vermogen tot relativeren - ik heb er enkele keren de nadruk op gelegd - een dominante trek was van zijn persoonlijkheid. Vanzelfsprekend was zijn veroordeling een onaangename ervaring, maar dat hij zich deze in die mate aantrok zoals de schrijver van dat laatste In Memoriam het laat voorkomen, lijkt mij onaannemelijk. Aan zijn daaropvolgende detentie - we zagen het al - tilde hij in ieder geval niet al te zwaar: het was een ongelukkig incident, maar niet iets om al te lang bij stil te staan. Dat vermogen tot relativeren hield, denk ik, verband met zijn kijk op het leven. Wat ik voortdurend hoor doorklinken in wat hij schreef, is het woord van de Prediker: ‘IJdelheden der ijdelheden, het is al ijdelheid’. Wat hem er dan wél toe bracht te kiezen voor het isolement, voor een leven buiten de Europese gemeenschap, weten we niet. Het ontbreekt ons aan relevante informatie. Misschien heeft hij er deze of gene wel over geschreven, maar die correspondentie is dan (hoogstwaarschijnlijk) verloren gegaan. | |
Een testamentZou wellicht zijn testament ons wat dichter kunnen brengen bij het raadsel van L'Ange Huets leven? Want dat testament was er, blijkens een in verschillende kranten door zijn executeur-testamentair geplaatste annonce, waarin mogelijke debiteuren en crediteuren werden opgeroepen zich te melden. Die executeur-testamentair was de bekende, in Batavia gevestigde, firma Tiedeman & Van Kerchem, die als agent van vele cultuurmaatschappijen talrijke plantages beheerde. Ook L'Ange Huet zal via deze firma zijn koffieperceel hebben gepacht en aan haar verantwoording schuldig zijn geweest voor het beheer ervan. Dit handelshuis trad dus ook op als de uitvoerder van diens ultieme wilsbeschikking. Waar we zoveel niet weten van L'Ange Huets persoonlijke leven, is het belang van dat testament evident. Als het er nog is, dan in Jakarta, maar de kans het op te sporen is heel klein, zo werd mij na verschil- | |
[pagina 109]
| |
lende pogingen daartoe wel duidelijk. Naar alle waarschijnlijkheid zouden we in dat testament de naam of namen vermeld vinden van hen aan wie L'Ange Huet zijn bezittingen had vermaakt. Hij was, weten we, zijn leven lang ongehuwd. Maar het is natuurlijk heel goed mogelijk dat hij voor kortere of langere tijd samenleefde met een njai en kinderen had. Hij was dol op kinderen, zoals we bij Brooshooft hebben gelezen. | |
Het spoor terugMet in het achterhoofd de plaatsbepaling die Brooshooft had gegeven, vond Praamstra in de zomer van 1991 de plek waar L'Ange Huet had gewoond. Waren er misschien nog sporen? Hij ontmoette er een in de buurt wonende oude Indo-europese vrouw, en vroeg haar hier en daar eens navraag te doen naar L'Ange Huet en eventuele nakomelingen. Thuis gekomen lag er tot zijn verrassing een brief van haar met de mededeling dat ze iemand had gevonden die zich de planter herinnerde en wist dat hij een zoon - Riki zou zijn naam zijn - had gehad, die in 1950 door een islamitische beweging - dat zal dan de Darul islam wel zijn geweest - was doodgeschoten. Zijn vrouw en kinderen leefden nog ergens in Lebak. Opzienbarend nieuws! Praamstra stuurde haar onmiddellijk - en daarna ook nog enkele malen - geld waarom zij voor haar verdere speurwerk had gevraagd. Tot enig bruikbaar resultaat hebben haar bemoeienissen helaas niet geleid.
In oktober 2000 trokken Praamstra en ik per auto een tweetal dagen door Bantam. De beroemde historische plaatsen wilden we weer zien, de oude Sultan's moskee bijvoorbeeld en het fort Speelwijk met het uitzicht op de rede waar in 1596 Cornelis Houtman met zijn mannen aan land ging. Maar ons belangrijkste doel was Tjempaka. Om daar te komen namen we de route Bogor-Rangkas Bitoeng. Ze voert door het mooiste gedeelte van Bantam, al wordt je dat - Bogor heeft zich als een rafelige vlek tientallen kilometers ver in het landschap gevreten - pas na geruime tijd gewaar. Dan wordt het ook stil, en realiseer je je hoe dun bevolkt en ook hoe arm Bantam nog steeds is. Zo'n tien kilometer voor Rangkas Bitoeng, een paar honderd meter van de grote weg, ligt Tjempaka, deel uitmakend van de kampong Kebonkopi. Kebonkopi, koffieplantage, de naam herinnerend aan de tijd dat L'Ange Huet daar z'n perceeltje bebouwde, want koffie is er al lang niet meer. Ontspannen is er de sfeer; ze ademt de rustgevende monotonie van alle dag: de mannen en jongens zijn op het veld, hun vrouwen en kleine kinderen ontvangen ons. Wat geschrokken zijn ze om onze verschijning, maar niet uit hun doen. En ik herinner mij mijn vroegere tochten door Lebak, het vaak trotse zelfbewustzijn van gewone mensen die ik daar ontmoette. | |
[pagina 110]
| |
Bij de ingang van Kampong Kebonkopi (foto gemaakt in oktober 2000).
| |
[pagina 111]
| |
We vragen om de lurah. Hij is aan het werk op zijn ladang, maar natuurlijk zal hij komen. Dat is een half uur later; wat gewassen heeft hij zich inderhaast, wat andere kleren aangetrokken; strepen modder tekenen zijn pezige benen. We schatten hem op een jaar of veertig. Hij is vergezeld van een wat oudere man. Twee weten immers meer dan een. Hij knikt het ons beamend toe; een solitaire ijzeren tandd danst mee in z'n bovenkaak. Er volgt een lang, bedaard gesprek. Wat we hun vertellen over L'Ange Huet boeit hen; er wordt diep nagedacht, zo nu en dan iets geopperd, maar het geheugen kan de brug tussen 1925 en ons 2000 niet construeren. De oude vrouw van negen jaar daarvoor is dood. We wandelen door het dorp, komen bij een houten gebouwtje waar in vroeger dagen een administrateurswoning heeft gestaan. Het is waarschijnlijk de plek waar Joost woonde; de oudere man herinnert zich een graf, maar de sporen ervan zijn uitgewist. We hadden eerlijk gezegd ook niet zoveel verwacht. We voelen ons gelukkig hier te zijn; de omgeving imponeert ons, en onze verbeelding vult de lege plekken in. Een jongeman herinnert ons gezelschap aan een niet ver van Kebonkopi wonende blanda-vrouw. Familie misschien? Ze noemen haar Si Plu. Hij wijst ons de weg, twintig minuten rijden dieper het binnenland in. Verscholen in het bos staat daar het huis van mevrouw Pflug en haar familie. Ze is 65 jaar oud, dochter van een Duitse planter die in de buurt z'n kebon had en vermoedelijk L'Ange Huet heeft gekend. Ze heeft, vlak voor de oorlog en erna, op een Europese school in Rangkas Bitoeng gezeten, maar is nooit in Europa geweest. Aarzelend aanvankelijk, tastend in haar geheugen, vindt ze het Nederlands van vroeger terug. Ze vertelt over haar jeugd, de oorlog en revolutietijd, over haar ontmoeting met haar latere man en hun wonen in de rimboe, ver weg van de wereld. Ze vindt het fijn erover te kunnen praten. Ook voor ons is dit samenzijn een hoogtepunt.
Bij het afscheid dwalen we nog wat rond in de immense tuin rond het huis en stuiten we op het graf van haar vader met daarop zijn naam, een teken aan de bovenwereld, een intermediair voor hen die hem lief waren. Zoals de oude Pflug zal ook Joost l'Ange Huet begraven zijn in z'n eigen grond. Maar, besef ik nu, zonder grafsteen of andere markeringen van duurzame aard. Hij die de totale vergetelheid nastreefde, zag de dood als de uiteindelijke vervulling van dat verlangen. Al na korte tijd zal de plaats waar zijn overschot in de aarde werd neergelegd weer deel geworden zijn van het landschap. We hadden zijn graf nooit kunnen vinden, niet mogen vinden.
In een van de twee In Memoriams lezen we: Zij, die vergetelheid wenschen, vinden die maar al te gemak- | |
[pagina 112]
| |
Mevrouw Pflug (en kleinzoon) voor haar huis in de binnenlanden van Lebak (foto gemaakt in oktober 2000).
| |
[pagina 113]
| |
kelijk in een samenleving als deze, met een vlottende bevolking en vluchtige belangstelling. Een levensbericht van dr. l'Ange Huet zou zeker belangrijke gegevens leveren [...]. Onze maatschappij heeft geen gebrek gehad aan merkwaardige mannen. Wij hebben een nieuwste koloniale geschiedenis... maar geen menschen om die op te schrijven... Hoe onvolledig ook, dit ís een levensbericht van Joost l'Ange Huet. We hebben zijn bestaan voorzover als dat mogelijk was te voorschijn gelezen uit brieven, archieven en kranten, en we hebben ons een beeld kunnen vormen van de omgeving waar hij zijn laatste dertig jaar doorbracht en stierf. Onze nieuwsgierigheid heeft het gewonnen van zijn ongetwijfeld uitdrukkelijke wens dat niemand zich ooit nog zou bekommeren om zijn nagedachtenis. Nu het er toch eenmaal is, beschouw ik wat ik hier heb neergeschreven als een kleine hommageaan een bijzonder mens. |
|