Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
Uit: W. Cool, De Lombok Expeditie. Batavia-'s-Gravenhage 1896.
| ||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||
Het KNIL, enkele beelden en feiten
| ||||||||||||||||||
De Europese soldatenHun bijnaam was Jan Fuselier. De Europese soldaten werden tot 1907 aangeworven en min of meer geoefend in het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk.Ga naar eind2 Deze stad werd ‘het rioolgat van Europa’ genoemd. Dat was niet zo verwonderlijk, want de dienst in Indië trok vooral desperado's, mislukkelingen, deserteurs en wanhopige, landloze boerenzoons uit Nederland, België, Duitsland en Zwitserland. Het waren, kortom, mannen die sociaal aan de grond zaten of iets op de kerfstok hadden. Zij verbonden zich voor zes jaar. Bij het zetten van de handtekening (of kruisje) onder het formulier waarmee zij hun lot bezegelden, kregen zij een premie van f 200 of f 300. Dat was een hoop geld in die tijd. Het dagloon van een arbeider was een gulden. Tegenwoordig zou de premie meer dan tienduizend euro's zijn. Harderwijk had al snel een uitstekende infrastructuur ontwikkeld om het geld uit de zakken van de jongens te kloppen. Het wemelde er van de kroegen, danstenten en bordelen. Het was de bedoeling dat het Werfdepot tweeduizend man per jaar zou aantrekken, maar dat aantal is nooit gehaald. Gemiddeld werden ongeveer zestienhonderd man Oostwaarts gezonden. De selec- | ||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||
tie was niet erg streng. Zelfs identificatie was lange tijd niet nodig,Ga naar eind3 zeker in de begintijd toen er grote vraag naar mannen was. Het oordeel van de officieren over hun Europese manschappen was dan ook niet mals: imbeciele analfabeten, schorriemorrie, tuig. Helemaal ongelijk hadden de officieren niet. De fysieke en morele kwaliteit van de mannen was niet erg hoog, om het voorzichtig te zeggen. De sterfte in het Indische leger was groot, dus was er een constante vraag naar nieuwe contingenten mannen. Een tijdlang werd in de Goudkust - Ghana - geworven. De Afrikaanse soldaten deden het goed en werden gewaardeerd door hun meerderen. Deze bron stopte toen de Goudkust in 1870 aan Engeland werd afgestaan. In deze tijd is ook serieus overwogen om in Japan soldaten te werven. Zij werden loyaler en beschaafder geacht dan de Europese soldaten.Ga naar eind4 Helaas is dit plan niet doorgegaan. Ik zou dat in 1942 wel eens hebben willen zien: Japanse KNIL-soldaten in actie tegen het 16e Japanse Keizerlijke leger. | ||||||||||||||||||
De inlandse soldatenOp Java, Timor, Menado, Ambon en Madoera werden de inlandse soldaten geworven. Ook zij hadden een collectieve bijnaam: Kromo. In zijn hele geschiedenis vormden de Javaanse soldaten de meerderheid van het inheemse deel van het leger. Een hardnekkige mythe associeert het KNIL met Ambonezen. Dit is onjuist. In de negentiende eeuw was lange tijd de lust tot dienstneming in het koloniale leger op Ambon gering. In 1865 dienden nog maar duizend Ambonezen in het KNIL. Gaandeweg werd hun aantal groter, maar ze hebben, hoewel ze zeer gewaardeerde soldaten waren, nooit de meerderheid gevormd. Ook de inlandse soldaten waren niet bepaald het neusje van de maatschappelijke zalm. Vaak waren het jongelieden die zich in de desa onmogelijk hadden gemaakt of speelschulden hadden. Dikwijls werden zij met nogal wat pressie door het desa-hoofd naar het werfkantoor gestuurd. Over de inlandse soldaten was het oordeel van de officieren eveneens ongunstig. In 1896 publiceerde een officier in het militaire vakblad een uitvoerig opstel over de kwaliteiten van de verschillende ‘landaarden’,Ga naar eind5 of beter gezegd over het gebrek aan kwaliteiten. Het is een lange opsomming van morele gebreken: drinkebroers, gifmengers, dieven, dobbelaars, ruziezoekers, messentrekkers, lafaards en ga zo maar door. Als je de lange lijst diskwalificaties leest, vraag je je af hoe het KNIL ooit in staat is geweest effectief op te treden met dit zootje blank en bruin ongeregeld. In 1830 was de sterkte 13.000 man, in 1865 was dit 27.000 en in 1900 bereikte het leger zijn grootste omvang van ruim 42.000 militairen.Ga naar eind6 Dit zijn opvallend kleine aantallen als je je de enorme uitgestrektheid van het gebied realiseert. | ||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
De dwangarbeidersBij alle acties van het KNIL - en dat zijn er in die honderdtwintig jaar heel veel geweest - waren dwangarbeiders betrokken. ‘Kettingberen’ werden ze genoemd, ook wel de ‘kompenie merah’, de rode compagnie, naar hun roodbruine gevangeniskleding. Zij waren steeds aanwezig en altijd in grote aantallen. Maar hun bestaan is consequent onderbelicht gebleven. Ook in de literatuur worden zij nooit genoemd. Zij waren naamloos en rechteloos. Bij acties te velde werden zij volstrekt verwaarloosd, er was voor hen geen enkele zorg of aandacht. Zij stierven bij duizenden. Volgens schatting zijn er tussen 1873 en 1880 in Atjeh ongeveer 8.500 omgekomen.Ga naar eind7 De dwangarbeiders werden ingezet voor de aanleg van wegen, bij bouwwerken en als corveeër en schoonmaker. Maar zij dienden vooral als drager bij expedities en patrouilles. Hun vracht woog gemiddeld 25 kilo. Dat is, voor de goede orde, het gewicht van drie volle boodschappentassen. Zij zijn de romusha's van de negentiende eeuw. | ||||||||||||||||||
De actiesSoms denkt men dat het KNIL vooral in de periode 1880 tot 1914 - het tijdvak van het Europese imperialisme - het meest actief was. Maar als je de overzichten van enkele militaire historici vergelijkt,Ga naar eind8 dan blijkt dat gedurende de hele periode van 1816 tot 1916 eigenlijk altijd werd ‘geageerd’ door dit leger. Het imperialistische tijdvak springt er helemaal niet uit. Met andere woorden, het KNIL is steeds een heel actief leger geweest. Er ging bijna geen jaar voorbij dat er geen bataljons uit Batavia vertrokken, schrijft Paul van 't Veer. En zo is het. Het maakt weinig uit wat het officiële beleid was. Of er nu sprake was van Onthoudingspolitiek of van Ethische Politiek, het maakte geen verschil. De voortdurende militaire activiteit had natuurlijk wel een verruwend effect op het moreel van de troep. Opvallend is overigens het taaie verzet dat overal in de archipel tegen het KNIL is geboden. In Atjeh, op Sumatra's Westkust, Bali, Celebes, Borneo en Lombok was er steeds heftige en langdurige tegenstand. De archipel is echt niet op een slof en een ouwe schoen veroverd. Het moet wel gezegd worden, dat de meeste slachtoffers in het Indische leger niet vielen door de hand van de rebellen en verzetsstrijders. De grote vijanden van de soldaten waren de cholera, beri beri, malaria, dysenterie en geslachtsziekten. De geneeskunde stond in die dagen nog in de kinderschoenen en van hygiëne had men weinig benul. Het KNIL had ten slotte ook nog veel kleine vijanden: bloedzuigers in het veld, luizen in de gebouwen en muskieten overal. De patrouilletoelage werd niet voor niets uang njamoek, muskietengeld, genoemd. Het Indische leger had naast militaire dikwijls ook civiele taken. Het | ||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||
moest bescherming bieden bij wegaanleg en landmeten, het moest passencontrole doen en de registratie van wapens verrichten en de herendiensten afdwingen. Aan dit soort werk hadden de fuseliers een gruwelijke hekel. Als ik de indruk heb gewekt dat het altijd druk en geagiteerd was in het KNIL, dan is dat onjuist. Het was er zoals in alle legers ter wereld: hollen of stilstaan. Als ze niet actief waren in de Buitengewesten lagen de troepen in de veldbataljons op Java. Je kunt niet eeuwig blijven oefenen, dus was de dienst vaak al vroeg in de middag afgelopen. De fuseliers verveelden zich suf. Ook in de posten in de veilige gebieden op de eilanden was vaak weinig te doen en wijdden de soldaten zich met verve aan hun ondeugden: drank, dames en dobbelen. | ||||||||||||||||||
HuisvestingOngeveer de helft van de legerformatie lag normaliter in de Buitengewesten. Daarmee worden de eilanden buiten Java aangeduid. Hier lagen de detachementen, posten, bentengs en bivaks of hoe ze ook genoemd werden. Er waren er ongeveer honderd in de hele archipel. Deze eenheden waren altijd klein: de bezetting varieerde van vijfentwintig tot tweehonderd man. In alle posten was de bevolking in twee opzichten gemengd. Mannen en vrouwen woonden er met en bij elkaar, evenals de inlandse en Europese militairen. Op Java en Sumatra, behalve natuurlijk in het Noorden, in Atjeh, lagen de vredesgarnizoenen. Dit waren grote kazernes, ook wel tangsi's genoemd. Hier herstelden de bataljons van de ‘buitendienst’ en oefenden zij in grote manoeuvres tegen de zogenaamde Buitenlandse Vijand, waarmee men doelde op de andere imperialistische grootmachten. Aanvankelijk waren de soldaten ondergebracht in oude forten en oude VOC-onderkomens. Vanaf 1890 werden nieuwe tangsi's gebouwd, allemaal volgens een vast stramien.Ga naar eind9 Zij waren ruim opgezet met veel lucht, veel licht, veel schaduw, betegelde vloeren en veel stromend water in de badkamers en toiletten. In het midden lag een groot exercitieterrein met daaromheen de gebouwen. Dat waren de kantoren, het wachtlokaal, de goedangs (voorraadkamers), leslokalen, de geneeskundige afdeling plus kraamkamer (!), stallen, werkplaatsen en natuurlijk de chambrees. Op deze laatste kom ik terug. Aan de rand van de tangsi lagen de vrouwenloods en de kantine. De vrouwenloods was een overdekt keukengebouw met kookplaatsen en kranen. De loods had een aparte uitgang naar buiten, opdat de vrouwen boodschappen konden doen op de pasar. Volgens voorschrift was er verder bij iedere militaire vestiging van meer dan vijfentwintig man een kantine. Die werd door de officieren geleid en door de militaire administratie beheerd. De bedoeling ervan was goed, namelijk om het | ||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||
alcoholgebruik onder de soldaten te kunnen reguleren en controleren. De kantines waren een groter succes dan was voorzien. Zij werden binnen de kortste keer ware drankholen. De legerleiding trachtte paal en perk te stellen aan het drankmisbruik. Het werd de kantines verboden om alcohol te schenken voor halftien 's morgens. | ||||||||||||||||||
Het dagelijks leven in de tangsiDe aanwezigheid van vrouwen en kinderen in de tangsi's en posten van het KNIL was een van de meest opvallende kenmerken van dit leger. Het was de enige koloniale krijgsmacht in de wereld die vrouwen toestond in de kazerne te wonen. De legerleiding had hiertoe al in 1836 besloten. Organisatie en inrichting van de tangsi waren hierop dan ook ingesteld. De soldaten en hun vrouwen werden ondergebracht in gemeenschappelijke slaapzalen, die chambrees werden genoemd. In de grote garnizoenen waren aparte vrijgezellen-chambrees, evenals ‘Jannen’-chambrees (voor Europeanen), maar in de kleine vestigingen was daarvan geen sprake. Daar sliep iedereen tezamen in een barak: vrijgezellen, mannen en vrouwen, inheemsen en Europeanen. Madelon Székely-Lulofs heeft daarvan een prachtige beschrijving gegeven in het begin van De hongertocht.Ga naar eind10 In de tangsi werd het dagritme bepaald en aangegeven door hoornsignalen, die de reveille, de verschillende appèls en het begin en het einde van de ochtend- en middagdienst aangaven. Tijdens de diensturen verbleven de vrouwen in de vrouwenloods. Daar bereidden zij het middag- en avondmaal, dat door de gezinnen samen in de chambrees werd gebruikt. De vrijgezelle fuseliers aten in de compagnieskeuken. De tangsi wordt wel vergeleken met een gezellige, rommelige kampong, dankzij de aanwezigheid van veel kinderen, veel wandluizen en veel huisdieren, zoals apen en badjings, klapperratten met hun vrolijke pluimstaart. Tegen het fenomeen van het zogenaamde ‘kazerne-concubinaat’ was in christelijk Nederland veel verzet en weerzin. In 1880 zei S.E.W. Roorda van Eysinga in de Tweede Kamer: 'In de kazerne slapen soms in eene zaal een honderdtal soldaten met hunne huishoudsters op kribben zonder gordijnen, en oefenen daar ten aanzien van iedereen de geslachtsgemeenschap uit zonder enige betamelijkheid, gelijk stieren, hengsten, katers, negers, Hottentotten [...].’Ga naar eind11 Er konden natuurlijk onwelvoegelijke toestanden zijn, dat is waar. Zeker als de commandanten zich weinig gelegen lieten liggen aan de situatie in de chambrees en daarop weinig toezicht hielden. Het waren immers over het algemeen ruwe mannen en vrouwen in een opgefokte, amorele sfeer. Er was weinig sociale controle, het alcoholgebruik was groot en de grens tussen prostitutie en concubinaat kon behoorlijk vaag zijn. Maar de legerleiding wist maar al te goed dat de moentji's, zoals | ||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||
de concubines genoemd werden, ondanks alles een beschavende, in ieder geval temperende invloed hadden op de levenswijze van de fuseliers. Dat kon met harde gegevens worden gestaafd. Samenwonende soldaten leidden een meer geregeld leven, dronken minder en leden aanzienlijk minder aan geslachtsziekten. Vooral dat laatste was een hele winst: het was normaal dat van de Europese fuseliers 45% geslachtsziek was.Ga naar eind12 Het concubinaat stond dan ook gewoon in het Reglement op den Inwendige Dienst, artt. 137-142. De moentji moest toestemming van de commandant krijgen om in de tangsi te wonen; hiervoor moest zij een verklaring van goed gedrag overleggen. Zij werd in een register opgenomen en kreeg een toegangspasje. Zij wist dat zij onderworpen was aan de regels en disciplinaire maatregelen van de tangsi. | ||||||||||||||||||
De soldatenvrouwenOok die hadden een collectieve bijnaam: Sarinah. Zij werden aangeduid als njai of moentji. ‘Mondje pedis’, noemden de Europese soldaten hen, vanwege hun grote waffel. De rechtspositie van de moentji was slecht, om niet te zeggen nonexistent. De soldaat kon haar naar willekeur wegsturen of achterlaten als hij verkaste. Dan kreeg ze een ontslagbriefje en stond ze letterlijk op straat. Van een pensioen of iets dergelijks was voor haar geen sprake. Als de Europese vader haar kind erkende, moest zij er formeel afstand van doen en verloor zij de ouderlijke macht.Ga naar eind13 Als de man sneuvelde, werd zij teruggestuurd naar de streek van herkomst. Maar hiervoor voelde zij meestal weinig. Het had ook weinig zin, omdat zij vaak geheel vervreemd was van haar oorsprong. Haar positie werd echter versterkt door de omstandigheid dat er altijd te weinig vrouwen waren. Zij gingen eenvoudigweg over op een andere man. Het gebeurde ook dat een witharige grootmoeder, reeds enige malen weduwe, officieel stond ingeschreven als de vrouw van de jongste soldaat van een brigade. Zij kookte en waste dan voor een aantal mannen en hield hun kleren op orde.Ga naar eind14 Zo was iedereen tevreden. Zoals gezegd, de legerleiding wist drommels goed dat de moentji's belangrijk waren voor de moraal en het moreel van de troep. Maar laten wij geen romantisch beeld van deze vrouwen koesteren. Zij kwamen niet uit het meest beschaafde deel van de inheemse bevolking. Het waren over het algemeen niet echt fatsoenlijke meisjes. En het waren zeker geen doetjes.Ga naar eind15 Zij trokken mee door de jungle naar afgelegen posten, waar het leven hard en zwaar was. Soms namen zij, de kretek in de mondhoek, gewapenderhand deel aan gevechten. Natuurlijk kwam het ook voor dat zij met haar man een goede, liefdevolle relatie kreeg en dat zij ook na de dienst bij elkaar bleven. Er waren Europese fuseliers die hun moentji huwden. | ||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||
Omstreeks 1920 was er een spontane beweging in Nederlands-Indië die voorstelde een monument op te richten voor de onbekende KNIL-soldaat. In de hogere echelons voelde men er niets voor. Men voorzag allerlei giftige, uitzichtloze discussies over de rang en de landaard van die onbekende soldaat. De legerleiding, ook niet op het achterhoofd gevallen, suggereerde een oplossing. Als er een monument moet komen, gaf zij te kennen, dan een voor de onbekende moentji. Het zal u niet verbazen dat dit plannetje niet is doorgegaan.
Fred Lanzing (Bandung, 1933) is antropoloog met een grote belangstelling voor de koloniale geschiedenis. Hij publiceerde hierover in Maatstaf, Hollands Maandblad en Indische Letteren. Zijn verhalenbundel Vannacht gaan wij op pad verscheen in 1996. In 2002 verscheen de historische novelle Gerucht op de wind. In 2004 zal zijn monografie Soldaten van smaragd, mannen, vrouwen en kinderen in het KNIL, 1880-1914 verschijnen. Hij werkt en woont in Amsterdam. Uit: W. Cool, De Lombok Expeditie. Batavia-'s-Gravenhage 1896.
| ||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
|
|