Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||
Een Indisch paradijs, een Java in bescheidener vorm
| |||||||||||||||
De overlandrouteKort voor het midden van de negentiende eeuw begon men meer en meer gebruik te maken van de overlandroute, die zijn naam dankt aan het traject door Egypte. Door deze route kon de reistijd naar Indië aanmerkelijk worden bekort. Vanuit Aden voeren grotere Britse sche- | |||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||
pen naar Bombay. Wie naar het Verre Oosten moest, kon op Ceylon overstappen op een kleiner Engels schip, dat hem naar Singapore bracht. Indië-reizigers namen daar een stoombootje naar Batavia. Dit betekende dat Ceylon, anders dan in de VOC-tijd en in de eerste decennia der negentiende eeuw, een vaste pleisterplaats was geworden. De nog onbekende reisroute bracht sommigen ertoe, hun ervaringen op papier te zetten.Ga naar eind3 Een der eersten die zijn impressies wereldkundig maakte, was baron J.C.F. van Heerdt, die in 1851 Mijne reis met de landmail publiceerde. Hierin beschreef hij hoe hij in 1846 van Batavia naar Alexandrië was gereisd. Hij ging eerst met de Bromo van Batavia naar Singapore en stapte daar over op de Braganza, die hem naar Ceylon bracht. Aan de wijze waarop hij de aankomst te Galle beschrijft valt af te lezen dat hij deze plaats nooit eerder heeft aanschouwd: Grootsch en verrassend is het gezigt, dat men van de boot op deze stad heeft. De scherp gekante vooruitspringende steenrots, die onmiddellijk hoog uit eene onstuimige zee oprijst en zich met de kusten van het eiland verbindt, draagt de grondslagen eener reusachtige vesting, die, wij mogen er trotsch op zijn, van Oud-Nederland haren oorsprong ontleent. Verscheidene afzonderlijke klippen en rotsblokken, ten deele boven het water uitstekende, omringen haar in eene teekenachtige groep en maken de haven van Point de Galle bijna ongenaakbaar. [...] Men moet Point de Galle slechts eenmaal gezien hebben, om haar niet meer te vergeten.Ga naar eind4 Minder bevielen hem de opdringerige ‘kleurlingen [...] die ons op het dek met hôtel-kaartjes te lijf vielen’. De baron had niet alleen een scherp oog voor allerhande ongerief, hij lette ook op de verschillende bevolkingsgroepen die hij er ontmoette. Behalve ‘inboorlingen’ en Europeanen ontwaarde hij Moren, Malabaren, Klings, Bengalezen, Maleijers, Arabieren en ‘eene massa van Christen-kleurlingen of mestiezen, - gewoonlijk sinjo's genoemd’.Ga naar eind5 Het viel hem op dat er, anders dan in ‘onze Oost-Indische bezittingen’, helemaal geen Chinezen waren. De strategische ligging van de stad, een schier onneembare vesting, maakte de Nederlander in de ogen van Van Heerdt beschaamd over de handelwijze van gouverneur Angelbeek, die haar in 1795 zonder slag of stoot aan de Engelsen overgaf. Een vergelijking met andere plaatsen viel zelfs voor deze kritische reiziger niet ongunstig uit: De landmail-reiziger vindt te Point de Galle meer bezienswaardigs dan te Singapore, en kan er zich een denkbeeld van ouden Hollandschen bouwtrant maken, als hij de door Europeanen bewoonde huizen beschouwt, waarvan vele van twee eeuwen vroeger dagtekenen. Vanaf de wallen van die citadel ontvouwt zich een indrukwekkend | |||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||
panorama. Na dit uitvoerig beschreven te hebben, concludeert Van Heerdt: ‘Het geheel geeft Ceylon een schilderachtig aanzien en een’ Oosterschen trant van schoonheid, zooals men op andere plaatsen van den overlandweg weinig aantreft.’Ga naar eind7 In 1848, twee jaar na de baron dus, ondernam ook de legendarische natuuronderzoeker Franz Wilhelm Junghuhn de terugreis naar Europa. Met zijn gebruikelijke acribie beschreef hij die tocht in zijn boek Terugreis van Java naar Europa (1851), dat meer aandacht verdient dan het tot dusver ten deel is gevallen. Maar daar zal gelukkig verandering in komen.Ga naar eind8 Indringender dan Van Heerdt geeft hij de indruk weer die de eerste aanblik van Galle bij hem teweegbrengt: Zwartachtige rotsen, door het blanke schuim der branding bespat, rijzen steil en klippig uit de zee opwaarts en dragen de ringmuren der vaste stad; boven dezen muur verheffen zich de roode en witte gevels en tinnen der huizen, die in naauw verbonden groepen bijeen staan, benevens het bladerengewelf van vruchtboomen, wier schoon groenkleurig loof vriendelijk over de starre rots en de zee, die haar omschuimt, heenneigt. Junghuhns verblijf op Ceylon duurde maar kort. Hij moest overstappen op de Bentinck, twee dagen tevoren uit Calcutta gearriveerd, die nog diezelfde avond naar Aden zou vertrekken. Dat weerhield hem er niet van om bij het afscheid nog een beknopte, kritische typering van Galle zelf te geven: Van de land- d.i. van de noordzijde treedt men onder hooge, gewelfde poorten, door de oude van gebakken steen gebouwde muren en wallen der vesting, binnen de stad; van het hoogste punt van den heuvelwrong, waarop zij gebouwd is, loopen de straten het steilst naar het zuiden, dat is, naar den zeekant, benedenwaarts. De stad bevat geen enkel opmerkenswaardig gebouw; de meeste huizen zijn klein, slechts eene verdieping hoog en bijna allen van steen gebouwd. Weinig leven en vertier heb ik aldaar bemerkt, evenmin groote winkels of pakhuizen, waaruit ik meen te mogen opmaken, dat Punto Galle haren ouden luister als handelstad heeft verloren en, eerst sedert de inrigting der landmail, als station voor de schepen tusschen Indië en Arabië, weder eenigszins in aanzien is gerezen.Ga naar eind10 Dominee S.A. Buddingh, die in 1852 overland naar Indië was gegaan, | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
keerde in 1857 langs diezelfde route terug naar patria. Van beide reizen heeft hij verslag gedaan. In zijn Dagboek mijner overlandmail-reis van Rotterdam naar Java (1852) blijkt ook hij getroffen te zijn door de vele sporen uit de Hollandse tijd. De stad vond hij onaanzienlijk, maar de Europese huizen luchtig gebouwd. Over de omgeving vertelt hij: De dorpen der inboorlingen liggen schilderachtig onder hooge klapperboomen, even als de Javasche kampongs. Wij zagen er allerlei vruchten en bloemen, die men ook op Java aantreft, als: de ananas, pisang en andere vruchten, en de kumbang-sepatoe, tonking en vele andere bloemen der tropische gewesten.Ga naar eind11 Op deze heenreis was hij maar drie uur van boord; desondanks kon hij niet zonder tevredenheid vaststellen: ‘De Hollandsche naam is bij de Ceylonnezen nog zeer in eere.’Ga naar eind12 Had hij in 1852 nog meegedeeld, dat er drie goede hotels waren, in 1857, op de terugweg, was hij een geheel andere mening toegedaan: We gingen dadelijk na aankomst aan wal en zochten een goed hotêl [sic]. Er zijn er tegenwoordig 5 à 6, allen gehouden door leden derzelfder familie. Die familie bestaat uit afstammelingen van de oude Europesche (Hollandsche) ingezetenen dezer plaats, en heeft geen denkbeeld van het logementhouden. Van dáár, dat al de hotêls te Point de Galle even ellendig zijn. Ze gelijken op die te Singapore, waar ze er almede jammerlijk uitzien. Ik zal ze niet beschrijven, want mijne beschrijving zou afkeer wekken. Het zijn juist kamers voor gevangenen, met een bed, 2 stoelen en een tafel, - meer niets. Daarbij zijn er alleen mannelijke bedienden, hetgeen voor de dames zeer onaangenaam is.Ga naar eind13 Gelukkig hoeft de dominee maar drie uur in dat hotel te blijven, want dan kan hij elders gaan logeren. Hij beschrijft wie hij te Galle ontmoet, zoals A.C. de Vos, de enige die volgens hem op Ceylon nog Nederlands spreekt. Met deze ambtenaar in Engelse dienst bezoekt hij een der twee boeddhistische tempels (‘die echter met de prachtige Buddha-ruïnen op Java niet kunnen vergeleken worden’) en zag het ‘oud-Hollandsche kerkhof, hetwelk in vervallen staat verkeert, en waar ik vergeefs eenige bekende namen zocht’.Ga naar eind14 Op zondagavond woonde hij de protestantse eredienst bij, in het Portugees. De kerk, net als die te Colombo en te Jaffnapatnam door de Hollanders gesticht, acht hij een uitmuntend gebouwd bedehuis. Hij vond er zerken van voormalige predikanten, en een orgel uit de zeventiende eeuw. Tijdens de dienst wachtte hem een verrassing: Op het Koor hoorde ik de heerlijkste vrouwenstem, die zich denken laat, en mijne verrukking ging zoover, dat ik verlangde de vrouw te zien, aan wie zulk een stem gegeven was. Men begrijpe zich mijne verbazing, toen ik vernam, dat die gewaande vrouw een Bengaleesch jongeling was van 14 à 15 jaren! Alle vreemdelingen, die hier komen, ondergaan dezelfde mystificatie. De boy heeft de stem van een girl.Ga naar eind15 | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
Een jaar later, in 1858, komt er alweer een dominee op Ceylon. J.F.G. Brumund, predikant te Batavia, bezoekt Galle op de thuisreis. Hij heeft heel wat meer aandacht voor het eiland dan zijn met het mannelijke en vrouwelijke gepreoccupeerde voorganger. In de ruim twintig pagina's die hij in zijn Mail-reize van Batavia naar Maastricht voor het eiland uittrekt, getuigt hij van zijn grote historische belangstelling, die voortkomt uit onversneden vaderlandsliefde. Hij wordt getroffen door het VOC-wapen op de poort en het Hollandse karakter van de huizen, die hem met hun stoepen of voorgalerijen aan ‘die van den ouden tijd op Java’ deden denken. Toch mist hij er iets: Had ik nu een woning kunnen binnentreden om een vaderlandschen groet te wisselen, een welkom te hooren; een gesprek in de moedertaal te voeren, wel, de illusie ware volkomen geweest; ik zou gemeend hebben dat Gale nog altijd het oude Gale van Nederland was. Maar, en dit smartte mij, gedurende de twee dagen, dat ik daar was, ontmoette ik niemand, met wien ik de moedertaal spreken kon. De taal van Nederland is er uitgestorven. Daarvoor waren de ruim vijftig jaren, sedert de verovering van Ceylon door Engeland, meer dan genoeg geweest. En toch zijn er nog vele afstammelingen der Nederlanders, en heerschte hun taal daar ruim honderd vijftig jaar. Alleen dat wapen, die huizen, de steenen konden mij nog slechts zeggen: hier zijt gij op oud Neêrlandsch Indischen grond; hier waren zij heeren gedurende meer dan zes geslachten, leefden en stierven zij; hier kwamen zij met eer en grooten naam van dapperheid, maar hier ook zijn zij als lafaards gevallen, van hier met schande heengegaan. Later stond ik in de kerk, zoo geheel een oud hollandsche; op haar grafzerken, waar ik de namen onzer vaderen las; ik zag er hun wapenborden nog aan de muren hangen, en het oude preekgestoelte staan, waarop een rij van vaderlandsche mannen elkander had vervangen, maar nu nimmer weêr door een hunner te beklimmen om daarvan de taal van Nederland te laten hooren - een taal, zoo spoedig en zoo geheel vreemdeling geworden, te midden van haar eigen kinderen en kindskinderen.Ga naar eind16 Ook hij beklaagt zich over de handelwijze van gouverneur Angelbeek, die zo scherp contrasteert met vroegere vaderlandse heldendaden alhier verricht. Hij wandelt door de stad, begeeft zich naar het Mansion House-hotel waar hij niet kan slapen wegens dronken Engelsen en muskietenbeten en moet de volgende nacht in een leegstaand huis overnachten en de deur barricaderen omdat hij zich onveilig voelt. Geïrriteerd spreekt hij de hoop uit dat Galle spoedig een hotel mag krijgen dat die naam ook werkelijk verdient. Toch tracteert hij de lezer van zijn reisverhaal op een kleurrijk miniatuurtje van de bedrijvigheid in het zo verwenste Mansion House: Den ganschen dag kwamen en gingen mailreizigers, officieren der booten en anderen. Kurken vlogen van de flesschen, bedienden liepen af en aan, en vleiden, als ze gelegenheid hadden, om een fooi, gelijk | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
bedelaars om een aalmoes. Het was een drukte van praten, loopen, koopen als op een beurs, een markt, vooral in de voorgallerij. Daar werden wij telkens door een zwerm Singalezen belegerd; juweliers, draaijers, schrijnwerkers, kantverkoopers en wie niet al meer, zij pakten hun waren op den grond uit of reikten er ons over de ballustraden der gallerij toe, met een aandrang en drift om te verkoopen, waardoor zij menigeen bewogen om meer te koopen dan hij aanvankelijk bedoelde en later goedkeurde.Ga naar eind17 Ook hij ontmoet een afstammeling van de Hollanders, met een hekel aan de Engelsen, maar zonder het Nederlands machtig te zijn. Een bezoek aan een paar scholen leidt tot de vaststelling dat het onderwijs goed is, en dat de Engelsen er zeer op uit zijn ‘om hun taal onder de inlanders te verspreiden’.Ga naar eind18 Maar inlanders zijn niet altijd inlanders, zoals hij vaststelt op een van zijn vele tochten door de stad: Op die wandeling kwam ik ook aan een kazerne van inlandsche soldaten. Ik kon het zien aan hen dat zij de kinderen en kindskinderen waren, gelijk zij mij ook zeiden, van vroegere javaansche compagniesoldaten, bij de overgave in engelsche dienst overgegaan. Het was hun wel in hun tweede vaderland; niemand van hen dacht er aan om nog eens naar het land hunner vaderen weêr te keeren.Ga naar eind19 De bijzondere ligging van de stad laat niet na om ook Brumund te imponeren: ‘Natuur en kunst hebben zich vereenigd om daar een sterkte te vestigen, die gij van boven met verbazing aanschouwt, en een onuitwischbaren indruk op u maakt.’Ga naar eind20 Maar deze onneembare vesting, de beste die de compagnie heeft nagelaten, is door de Engelsen niet optimaal onderhouden: De wallen zijn verlaten, verwaarloosd en vervallen, hier en daar graasden koeijen of een paard. Op enkele schoone punten staat een landelijke woning. De stukken zijn verdwenen uit de schietgaten, gedeeltelijk reeds door den tijd verwijd. De sterkte verkeert in een staat van slooping.Ga naar eind21 Op de plaats waar eens de grote alarmklok hing, bevindt zich nu een duivenhok van oude planken. Nee, Brumund steekt zijn ergernis over alles wat er mis is op Ceylon, niet onder stoelen of banken, maar zijn eindoordeel is positief. Het is geen paradijs, het is geen hel, het is een schoon, een zeer schoon eiland. | |||||||||||||||
Het SuezkanaalDoor de totstandkoming van het Suezkanaal in 1869 wordt de reis naar Indië heel wat eenvoudiger. Bovendien lokt de afschaffing van het Cultuurstelsel in 1870 ook steeds meer particuliere ondernemers. Niet ieder voelt zich geroepen, zijn reiservaringen in boekvorm uit te geven. Ceylon blijft echter een der vaste pleisterplaatsen. Onlangs werden de | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
brieven gepubliceerd van een jonge ingenieur, die in 1872 naar Japan reisde om daar de waterhuishouding te verbeteren. Hij heette Isaac Anne Lindo, en zijn schrijftalent had hij van geen vreemde. Zijn vader, Mark Prager Lindo, was de auteur van de toen om hun humor zeer gewaardeerde Brieven van den ouden heer Smits.Ga naar eind22 De 24-jarige zoon had het, wat het hoofdstuk hotels betreft, heel wat beter getroffen dan de mopperende dominees. Inmiddels kon Galle bogen op het Oriental Company Hôtel Limited, dat in 1865 werd geopend in een voormalige kazerne uit 1684.Ga naar eind23 Lindo en zijn reisgenoten hadden besloten, aan boord te overnachten, maar dat plan hield geen stand: Toen we echter aan dat heerlijke luchtige hotel kwamen, dat op een heuvel ligt die over de wallen der stad (want P.d.G. is een vesting) heen een prachtig gezicht op de baai en de zee met al haar schepen geeft, en we van uit de waranda op eens in de eetzaal stonden, waar de tafel keurig gedekt was en met een menigte bloemen en ananassen prijkte, en de logementhouder, een Engelschman, ons zoo vreeselijk beleefd behandelde, en we ook bovendien hooge, luchtige, ruime slaapkamers zagen met groote vierkante bedden met gazen gordijnen en met breede openslaande ramen, waaruit men een nog heerlijker gezicht op de baai en het klapperbosch had, en op de keurige rijtuigjes, die vóór 't hotel stonden - toen hadden we toch wel lummels moeten zijn als we ons niet meester hadden gemaakt van een van de kamers waar 2 van die kolossale bedden stonden, en waar er wel 10 hadden kunnen staan.Ga naar eind24 Opmerkelijk genoeg is de situatie in geen honderd jaar veranderd is. Ieder die er ooit logeerde, herkent het legendarische New Oriental Hotel. Toen ik er in 1979 verbleef als gast van Mrs. Nesta Brohier, waren de kamers, de eetzaal en het uitzicht nog precies zoals Lindo ze beschrijft.Ga naar eind25 De stad Galle zelf vond Lindo niet veel bijzonders: zeer klein, met veel nauwe zonnige straten waarin veel juweliers woonden. Op straat werd hij, als zovelen, geen ogenblik met rust gelaten. Rond het middaguur genoot hij in zijn onvolprezen hotel niet alleen van ‘tiffins’, maar ook van het goddelijk uitzicht door de wijde openslaande deuren van de eetzaal. Daarna een rijtoer in de omgeving: 't Was een beeldige weg langs allerlei oostersche tuinen en rijstvelden en met 't gezicht op rijk begroeide en bebouwde bergen; 't had wel wat van een geldersch landschap, alleen was alles veel weelderiger en voller begroeid en als men alles in detail bezag, leek het er natuurlijk niets naar; maar 't ensemble had toch 't zelfde liefelijke. [...] 't Was weer een prachtige weg, tegen dien heuvel op, midden tusschen dat prachtige oostersche groen, zooals palmboomen, bananen en allerlei soorten van struiken, meest alles in vollen bloeiGa naar eind26 Lindo genoot van deze en andere uitstapjes, en had daarbij niet alleen oog voor de natuur, maar ook voor de bevolking: | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
Boven: collectie Peter van Zonneveld.
Onder: Het New Oriental Hotel. Foto: Evert Jongens (Uit: E. Jongens, Het Nederlands-Ceylonese erfgoed. Den Haag 2002, p. 16.) | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
De weg krioelde ook letterlijk van menschen; even als Indië moet ook Ceijlon vreeselijk dicht bevolkt zijn. Keetje [jonger zusje] zou plezier hebben gehad in die massa's kinderen, allen beeldig mooi, met bizonder vroolijke, vrindelijke gezichten en prachtig haar. Vrouwen zagen we al bizonder weinig, ik geloof niet dat ik er 10 in 't geheel gezien heb. De mannen waaronder velen kompleet reuzen, zijn hier van onderen gewoonlijk bedekt door een sarong, of een soort van rok van allerlei kleuren; van boven zijn ze naakt of hebben ze een soort van buisje. Merkwaardig is de manier waarop, ze het haar dragen; ze laten dit groeien, kammen het dan naar achteren, dragen zoo'n ronde kam in 't haar, zooals de meisjes hadden toen ze nog klein waren, en binden 't van achteren in een soort van knoop op, dus kompleet als vrouwen. 't Zijn meest allemaal prachtig mooie menschen en ze hebben zoo'n trotsche manier van loopen, alsof ze de wereld konden beheerschen.Ga naar eind27 Terugkijkend op zijn bezoek aan Ceylon stelt Lindo vast, dat er tussen een maandag op volle zee en een woensdag op volle zee iets opmerkelijks was gebeurd: ‘als 't nu geen droom lijkt tusschen beiden in de volkomen oostersche wereld met haar prachtigen plantengroei in al haar weelde gezien te hebben, dan weet ik 't niet.’Ga naar eind28 | |||||||||||||||
Van Galle naar ColomboOmstreeks 1880 deden de schepen op weg naar het verre oosten niet langer Galle aan, maar Colombo. Toen de vermaarde Duitse geleerde Ernst Haeckel (ook wel de apenprofessor uit Jena genoemd) in 1881 het eiland bezocht, was die verschuiving in volle gang. In zijn reisverhaal vertelde hij dat de haven van Galle weliswaar geschikter was, de omgeving fraaier en het klimaat beter dan in Colombo, maar dat de hoofdstad de strijd had gewonnen.Ga naar eind29 Wanneer Couperus in 1921 Colombo aandoet, blikt hij terug op het verleden: Ik herinner mij als kind, op de ‘Prins Hendrik’ (het was in 1872) nog in Point-de-Galles te hebben stil gelegen. Een baai, bezaaid met groene eilandjes als met overal neêr geslingerde boeketten. Zoo is mijn kinder-souvenir. Ik vermoed, dat die boeketten gevaar opleverden voor de scheepvaart; sedert jaren wordt Point-de-Galles door de mailschepen vermijd.Ga naar eind30 Sindsdien heeft Colombo dus de plaats van Galle overgenomen. Vandaar dat de hoofdpersoon van Op zee (1899) van Marcellus Emants op weg naar Batavia ook de haven van Colombo aandoet. Hij aarzelt echter om er aan land te gaan. Wanneer hij het toch doet om een vermaarde boeddhist te bezoeken, vernemen we: Vroeger waren de Hollanders hier geweest. Zouden zij sporen hebben achtergelaten? | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Hier hielden de huizen op. Groene velden breiden zich uit en daarachter blauwden bossen van palmen. Men kan niet zeggen dat Emants een uitgebreide beschrijving geeft van wat er in Colombo allemaal te zien is. De medepassagiers van zijn hoofdpersoon genieten kennelijk wel van wat de hoofdstad van Ceylon aan bezienswaardigs te bieden heeft. Voor veel reizigers was het een voorbode van het hen nog onbekende Indië, voor anderen de aankondiging van een vertrouwde wereld. Wanneer in 1906 J. Groneman een gids publiceert voor de reizigers met de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’, noemt hij Ceylon ‘een indisch paradijs, een werkelijkheid geworden droom, een Java in bescheidener vorm’.Ga naar eind32 | |||||||||||||||
SlotNa 1880 wordt Galle alleen nog maar bezocht door reizigers die wat langer op het eiland verblijven. Gedurende een kwart eeuw is het echter voor korte tijd aan de vergetelheid ontrukt. Dankzij de overlandroute en het Suezkanaal kwam het zuiden van Ceylon weer even onder de aandacht van de Nederlandse Indiëgangers. Hun reisverhalen, hoe verschillend ook, hebben toch vaak ook overeenkomsten. Het maakt nogal wat uit of de reiziger voor het eerst in Azië is, zoals een baar als Lindo, of een oudgast, zoals de meesten. Maar voor vrijwel allen geldt, dat ze Ceylon voor het eerst zien. Unaniem is de lof voor de schilderachtige ligging van Galle en omgeving. Steeds is er aandacht voor het verleden, toen Ceylon nog tot de Nederlandse koloniën behoorde. Iedereen signaleert de monumenten uit de dagen van de VOC, sommigen zijn er uitgesproken trots op, en schamen zich dan ook voor de wijze waarop het eiland in Engelse handen is gekomen. Kritiek op de Engelsen ontbreekt bepaald niet. Dat het Nederlands niet of nauwelijks meer gesproken wordt, bevalt de meeste reizigers evenmin. Bovendien wordt Ceylon steeds met Java vergeleken (of, zoals bij Lindo, met Gelderland, maar die kende Java niet). De hotels zijn aanvankelijk niet om over naar huis te schrijven (of het moest heel kritisch zijn), maar later wordt dat beter. In opmerkingen aangaande de diverse bevolkingsgroepen van Ceylon (waarin Chinezen lijken te ontbreken, maar wel afstammelingen van Javanen kunnen worden waargenomen) onderscheidt de oudgast zich ook van de baar. Opmerkelijk is dat de doorgaans zo kritische Lindo - bijna niemand deugt in zijn ogen - de inheemse bevolking met bewondering gadeslaat. Zo weerspiegelt zich in hun uiteenlopende observaties niet alleen het karakter, maar ook het wereldbeeld van de verschillende auteurs. In hun impressies van Ceylon geven zij uiteindelijk ook veel van zichzelf bloot. | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|