Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Detail van tekening in de collectie van het Rijksprentenkabinet in Amsterdam van een hertenjacht in Celebes omstreeks 1748 (RP-T-3252). De tekening is afkomstig van Joan Gideon Loten. In de twee paviljoens zijn waarschijnlijk afgebeeld de gouverneur, Joan Gideon Loten (rechts), zijn echtgenote en dochter (links) en hun gevolg.
| |
[pagina 3]
| |
‘Ons vermakelijke leven in orienten’
| |
[pagina 4]
| |
blijkt uit de stukken dat hij een brede belangstelling had naast zijn bezigheden voor de VOC. Behalve interesse in vogels is Loten ook actief als botanicus, hydrograaf, cartograaf en astronoom.Ga naar eind2 Zijn kwaliteiten werden in Engeland zeer gewaardeerd. In 1761 wordt hij benoemd tot Fellow van zowel de Royal Society als van de Society of Antiquarians.Ga naar eind3 | |
Levensloop 1710-1758Joan Gideon Loten werd in mei 1710 geboren in de Schadeshoeve in de Groenekan, gemeente Maartensdijk. De hoeve was sedert 1651 in het bezit van de familie van zijn moeder.Ga naar eind4 Zijn vader was Joan Karel Loten (1679-1763). Deze was op 19 maart 1710 in Wijk bij Duurstede in het huwelijk getreden met Arnoudina Maria van Aertsen van Juchem (1685-1775). Vader Loten was secretaris van de Lekdijk benedendams. Een in 1716 geboren zoon overleed kort na de geboorte. In 1719 werd nog een derde kind geboren, Arnout Loten (1719-1801). Deze was in de tweede helft van de achttiende eeuw meerdere malen burgemeester van Utrecht en lid van de vroedschap. De broer van Joan Karel, Joseph Loten (1680-1730), ging in 1702 als onderkoopman in dienst van de VOC naar Indië. In 1721 keerde hij terug naar patria als admiraal van de retourvloot. Het navolgende document legt het verband tussen neef en oom. In 1760 schrijft Joan Gideon uit Engeland aan zijn broer Arnout: maar evenwel als ik ouder was zou ik wel een lief wyfje willen hebben om dat men zich hier zo niet van de meyden kan laaten oppassen als in Oost Inje, je most dit niet aan zuster laaten leezen, want ze zyn nooyt digt, en my dunkt Mama heeft a myn eyge geëerde Governo toen ik eerst van 't groote Schip af kwam my heel duydelyk verteld dat onze oom Joseph dat zo maar 't Utrecht, daar ik noch van zynent wegen beschaamd over ben, zou hebben willen gaande houden, als by geluk niet eenige Vroome Luyden die meelyden met zyn bedroefde staat hadden ZynWelEdele Zaliger niet weder op de regte weg gebragt en dus vatbaar gemaakt hadden voor de deugdelyke bekoorlykheden van zo een gezegend huwelyk dat zyn hoofd van vreugde heeft doen kl.... en onze lieve oom mogelyk te eerder bekwaam heeft gemaakt voor een andere waereld, alwaar anders als het vyfde rad aan een wagen zou te pas gekomen hebben [...] Serieuz ik verzoek deeze die 'k in een vrolyke luym zonder malitie heb gez. aan vulcanus op te offeren.Ga naar eind5 Na zijn jeugd in Utrecht, waar hij vanaf 1722 het Hieronymus Gymnasium bezocht, vertrok Joan Gideon Loten in december 1730 als onderkoopman in dienst van de VOC naar Indië. Het journaal van zijn zeereis bevindt zich in het Nationaal Archief in Den Haag.Ga naar eind6 In Kaapstad ontmoette Loten bij de gouverneur van deze VOC-vestiging, Jean de la Fontaine, zijn toekomstige echtgenote, Anna Henriëtte van Beaumont. | |
[pagina 5]
| |
In het Utrechts Archief bevindt zich een aantekening van Joan Gideon Loten, waarin deze naar aanleiding van het overlijden van Anna Henriëtte in Colombo in 1755 het volgende noteert: De nu overleeden Vrouwe is de derde dochter geweest van wijlen gem: Cornelis van Beaumont en van Deliana Blesius. Z'is op Batavia met mij gehuwt den 24. Augusti 1733, en weijnig dagen daarnaa zijn wij t'zamen vertrokken na Samarang op Javas noord Oost kust, van welke 'k tot Fiscaal was aangesteld Alwaar dit Huwelijk is gevolgd van de Geboorte eener Dochter Charlotta Eleonora op den 16. November 1734, welke den 30. April van het daar aan volgende Jaar op Samarang is verscheijden. En op den 16. October 1736, van een tweede Dochter Arnoldina Deliana Cornelia opgevolgd geworden, zijnde de nu noch in weezen zynde Echtgenoote van den heer Dirk Willem van der Brugghen, aan wien behalve reeds twee zoonen en een Dochter heeft gegeven, van welke 't tweede zoontje Albert Anthoni Cornelis nu voor weijnige dagen, den 30. Julii laatst leeden, in een tedere ouderdom van een Jaar, 4 maanden 7 dagen uyt dit leeven is gescheijden, en met zijne Groot Moeder, de reeds dikwijls genoemde vrouwe (na eerst de weijnige tusschen gevallene dagen bij d'overblyfselen van wylen deeze zijne Groot Moeders Oom den Heere Gouverneur Rumpf, bygezet te zijn geweest) in een zelve Grafkelder is verzameld geworden. Van Samarang is Haar Ed: in het Jaar 1741 na Batavia vertrokken, dewijl ik door de Hooge Regeering van Eerste Administrateur op Java was gechargeerd tot Eerste administrateur op d'Eijlanden Onrust en de Kuijper. | |
[pagina 6]
| |
Dit egodocument vat de VOC-periode van Joan Gideon Loten en zijn gezin goed samen. | |
Loopbaan in IndiëDe loopbaan van Joan Gideon in Oost-Indië is een belangrijk onderwerp in de briefwisseling. Zo bericht vader Joan Karel Loten in november 1746 over zijn inspanningen om zijn zoon tot buitengewoon raad van Indië te benoemen. Hij bezoekt daartoe de directeuren van de Amsterdamse Kamer van de VOC: kan ik my egter niet dispenseren van UWED mede te deelen dat, op de informatie van de heer Schepen en Bewind'ber Boudaen bekomen dat de Vergadering van 17 op den 31 October een aanvang stond te neemen, Ik naar Amsterdam ben gereijst om myne Sollicitatien als Extra ords. Raad ten Uwen behoeve in den voorleden jaare geentameert, te hervatten, en wat 't doenlyk, tot een gewenst effect te brengen; Ik begaf mij dan immediaat op myn arrivement tot Amst. ten huijse van Welgem.te Hr. Boudaen, een deels om van syn Weled: te verneemen hoe ver syn Ed. hier inne reets gevordert was, als om te overleggen wat mij verder te doen stond. | |
[pagina 7]
| |
belooft en toegeseyd dat syn WelEd: en Syn goede Vrinden (waar onder de Heeren Borgermeesteren Six en Santyn) UWED. voor de naastkomende reys kragtdadig te sullen voordragen en UWED. met deese vertrekkende Scheepen te sullen schrijven over deese materie; waar aan dan mij verder refereerende sal sluyten.Ga naar eind8 Ook zijn moeder Arnoudina Maria is actief bij het bevorderen van de Indische loopbaan van haar zoon. Nadat Loten in 1748 tot buitengewoon raad van India is benoemd, richten de inspanningen van de familie zich op zijn bevordering tot gouverneur van Ceylon. In april 1750 schrijft Lotens moeder daarover aan haar zoon: zal ik UWED heden voor eerst communiceeren dat Ik op 12 November 1749 de eer heb gehad een Brief te ontfangen van Syn HoogEdelheyd den Heer van Imhoff van date den 21 Maij 1749 in antwoord van de mijne den 20 april 1748 aan Hooggemde Heer geschreeven voor 't grootste gedeelte gedaand hebbende om den selven te feliciteren met desselfs Promotie als Generaal van de Infanterije van de Republicq; Hooggemde Heer laat sig in gemde brieff ten Uwen opsigte aldus uyt. ‘Weete niet anders te seggen als dat nog op Macassar continueren in gesondheyd en Neef Loten nu apparent wel sal verlangen na syne optreeding tot Lid in de Hooge Regeering, op dat andere van mindere rang, en anciennietyt hem niet boven het hooft werden geset; want hoe het ook zij, ten ware men sig absolut hadde bepaald aan sekere matige acquisitie, die dog na de tegenwoordige levenswijse in Europa insufficient is, om na het bekoomen van de zelve zyn Vaderland weder te gaan zien, soo is het verkeert geweest dat imand langer uyt het Collegie van de Hooge Regeering van indien blijft als hy de occasie ontmoet om daar in te koomen, dewyle het altyd aangenaam en op syn tijd ook het voordeeligste is onder de eerste van den lande te wesen!’ | |
[pagina 8]
| |
staande syne conduittes in de verscheyde Bedieningen die hij gehad heeft irreprochabel geweest, en altoos door UhoogWelgeb gelaudeert, en geapprobeert geworden zijn; ik weet dienvolgens niet wat party hy kiesen sal als hy de tijding van syne Promotie tot Extraord. Raad sal hebben ontfangen; van te repatrieren, oft nog wat in India te blyven, soo hij tot het laatste resolveerd, soude hij mogelyk wel inclineren om de Heer Steyn van Gollenesse op Ceylon te vervangen, Indien syn Ed: na Batavia komt om aan de Hoge Tafel dienst te doen; in welk geval Ik voor myn Zoon Uhoogwelgeb: hooge gunst ootmoedig versoek; En soo hij mogt verkiesen (niet tegenstaande syne optreeding) nog eenige tijd op Maccassar te verblyven, also daar nu gewenst is, bidde Ik insgelyijks UhoogWelgeb sulks te accomoderen.’ | |
FamiliebandenDe band met de familie in Nederland is hecht. Een brief van Anna Henriëtte uit Samarang in maart 1736 aan haar jonge zeventienjarige zwager Arnout, die op dat moment in Utrecht studeert, is typerend voor de warmte van het contact dat wordt onderhouden. Arnout had in zijn schrijven de in Zuid- Afrika geboren Anna Henriëtte ‘Hottentottin’ genoemd: Eenige weijnige dagen geleeden hebben wij het plaisir gehad te recipieeren Uwed: zeer aangename letteren van den 18e april des voorledenen jaars, uyt welke wij met veel vreugde Uwed welstand en goede vorderingen in dies Studiën hebben ontwaard: Uwed: drijft wakker de spot met de nieuwe oom en venerabele tante, daar Ued: ondergetekende suster Ued: een koopje voor belooft, wie weet zeijd Antje hoe die Spreeuw Arnout met mij wel omspringt en hoe dikwils zij bij Ued: voor een Africaansche hottentottin want onder de Oostindische moest Ued: haar niet reekenen werd uijtgemaakt daarom broer lief heb je een kapje van je zuster te verwagten. Zus die zoude 't Utrecht zijnde een fiscalisatie in broers tuyn doen gelooff ik, want haar Ed: is mede gepassioneerd liefhebber van tuijnieren en bloemen aan te queeken, van welke laatste egter weijnig fraaije soorten hier te lande gevonden werden, dog die bloemen, bij Ued: genoemd zijn egter als aan de Caap zijnde bij Ued: zuster bekend. Zo Ued: zulk een liefhebber van snuijff zijnde ook een kenner van rapé mogt wezen verzoeken wij dat wij door Wed: met een weijnig Clairac mogen werden geassisteerd, hier mede ons stoffe ontbreekende offreeren wij Uwed: onzen dienst en blijven Uwed: godes bestemminge toebiddende met alle affectie en liefdeGa naar eind10 De brieven geven verder een beeld van het huiselijk verkeer in Indië. Anna Henriëtte, Loten noemt haar veelal ‘Antje’, schrijft in november 1742 in een brief aan Arnout Loten over het dagelijkse familieleven: | |
[pagina 9]
| |
Nu wenste ik wel om eens een avond te Utrecht met Uwelgb. door te brengen om ons met bovengemelde te disserteeren, maar helaas wanneer gebeurt dat wijl onse conditie een begind te verergeren als te beleren door ons geleede schade en slegte tyden alhier, dog basta van droefheijd, hartzeer genoeg in oostIndien, den heemel hoop ik zal ons eens een uijtkomst geeven dat Uwelgeb. zich verbeeld ik geen ander instrument en tracteerde dan de clavercimbel moet ik zeggen jongen heer dat Uwelgb. daar zeer in zijt bedrogen wijl onze een jaar of twee mij heb begeeven tot het speelen van de flute a travers om mijn melancholige gedagten en verdriet wat te verzetten, welk instrument mij ook zeer wel gevalt, en dan sodanige effect is geweest dat Loten om sijn vrouw niet toe te geeven er ook is op gaan leezen, Soo dat wij dan somtijds saemen toeten, als twee luijden die niet wijs zijn, en dan komt ons kleutertje ook, en drijft formeel de spot met papa en mama blazende op haar klijn flagiletje verbeeldende wij dan het portrait van Soo als de oude Songen Soo piepen de Jonge, sie daar broer een discriptie van ons vermakelijke leven in orienten, dat Uwedgb. het zeer aardig vind ik niets van ons dogtertje en meld vinde ik niet vreemd heer Arnout, want sins niet kon weeten of het broer aangenaam zou zijn, om zijn Uweledgb. met kinderlijke vertellinge te koomen ophouden, en Uwelgb. dus dan in sijn studien te stooren, maar wijl Uwelgb. het nu selfs requireerd soo sal ik seggen dat het een seer slimme aardige meijd is, hebbende haar mondje tot haar wil, wat de mooij of lelikheijd belangd kan ik niet melden, als wel dat zij zeer blank is en soo Uwelgb. Jantje Lotens weesen nog voorstaad, zal Uwelgb. kunnen oordeelen hoe sij er uijt ziet, want het naturel papatjes bakhuijs is, en ook een aartje na paatje, want als sij ook sommige niet gauw genoeg word geholpen of haar sinnetje niet krijgt wel een voet hooger van onpatsientie springt, maar anders zeer gehoorsaam is, tot dus deeze geschreeven hebbende, resolveert Loten op mijn geduurig versoek haar te laaten uijtschilderen om het Uwelgb. met de tweede besending soo het klaar komt toe te sendenGa naar eind11 Er moeten verschillende portretten van Loten en zijn gezin zijn gemaakt. Helaas zijn deze onvindbaar. Een indruk van een familieafbeelding is vastgelegd door Lotens jeugdvriend J.S. de Ravallet te Amsterdam in een brief die in april 1750 uit Amsterdam is verstuurd: Mais ne deplaise a votre Excellence, had Papatje (die nog alzoo vris uijt ziet als Joan Gideon doen hij vertrock) [= verwijzing naar de vader van Joan Gideon, Joan Karel Loten] mij voorleede soomer niet geweesen, de Portraitten van Joan Gideon, vrouw en kind, met deese uijtdruk, daar heb je het portrait van den Raad van Neerlands India;... Ik was boos op de Indische schilders, als den ouden heer mij het portrait liet zien, en zeijde dat ik niet geloofde dat het vriendelijk backhuijs van zijn heer zoon, met de jaaren, off van de Indische lugt, zoo stuurs geworden is, daar was geen lachie in te vinden, mevrouw, (nog de kleijne) nooijt gekent hebbende daarover kost ik niet oordelen, maar wel over u Excellentie.Ga naar eind12 | |
[pagina 10]
| |
De dochter, Arnoldina Deliana Cornelia Loten (1736-1756), in de brieven gemeenzaam aangeduid als ‘Deliaantje’ en ‘Nonna’, groeit voorspoedig op en trouwt in 1752 met Dirk Willem van der Brugghen (1717-1770). Van der Brugghen had twee zoons uit een eerder huwelijk: Jacob Willem (1743-1778) en Jan Anthonij (1747-1817). Deze worden zonder vooroverleg naar de familie in Utrecht gestuurd, want in november 1754 schrijft Joan Gideon aan zijn broer Arnout: dat den Heer van de Brugghen heeft gelieven ZynEd. tweede Zoon Jan Anthonie van der Brugghen die een zoet en gezeggelyk kind is naa het Vaderland te zenden en deszelfs opvoeding Uwgb met onze hoogeerde Ouderen op te draagen [...] Op Uwgb billyke bezwaar by geachte letteren van 1 Aug. 1753 wegens 't omvoorziene overzenden van jonker Willem zal als dan mede antwoorden en my met reden ontschuldigen als daar in niets anders hebbende kunnen doen, zodat ik bidde 't my niet kwalyk mag geduyd worden zoals mede de zending van dit thans overgaand kind dat mede buyten myn advies geschied isGa naar eind13 Aan zijn ouders schrijft Loten een dag later uit Colombo: verzoekende egter dat even Welgem. Heer Vader in secretesse communicatie hebben van hetgeen thans rescribeere op de kleyne billijke bezwaarnis by Uwgeb. gemaakt nopens d'overzending van Jonker Willem of eygentlyk d'adresse van hem aan onsen hooggeëerde Heere Vader, het welk om eerbiediglyk hierop te antwoorden, geheel niet is veroorzaakt door aanraading of directie van my die zelve alle moeyte heb gedaan om deezen last van onzen Heere Vaders hooge jaaren af te houden, dog v.. d.. B......, met wien ik toenmaals niet zeer harmonieerde heeft niettegenstaande zyn voorneemen doorgezet en insgelyks nu wederom met de zending van den tweede zoon niet gelieven te hooren (hoewel dat hy weezentlyk uyt geen kwaadgeintentioneerde meeninge of disrespect maar enkel uyt een kwaade gewoonte van een's anders redenen met by deszelfs eygene te willen in vergelyk brengen zig in diervoegen gedraagd) naar door my bygebragte raisonementen om dien last van Uwgben onze dierbaare ouderen te detourneren, zo dat eerbiedig verzoek, my dit niet kwalyk geduyd te worden: Omtrent 't onderwys zal ligtelyk contentement kunnen gegeeven worden, wyl ZynWelgeb. in oorlog is tegen alle weetenschap (leezen, schryven, en cyfferen uytgezonderd, - waaronder mogelyk wat Latyn, Hoogduytsch en Fransch zouden toegelaaten worden) en tegen die welke dezelve oeffenen; anders is het huwelyk met onze dogter gelukkig want haared. is van byzondere zagtzinnige geaardheyd, maar my valt het moeylyk altyd t'avoueeren dat zwart wit is; deze alliance is terwyl ik op Bantam was meest geklonken, hoopenden Hemel het verdere zal zegenen, heb ook ten dien eynde en tot vermeerdering van vergenoegen myn best gedaan te besolliciteren ZynEd. promotie tot Raad van India, die 'k hartelyk desireere hy dog voornaamelyk om de wille van myn waerde dogter zeker en spoedig mag obtineeren; | |
[pagina 11]
| |
waarvan alleen tekene zal UwGb. zonder ars magica kunnen devineeren. Deliaantje krijgt drie kinderen, de in Colombo gestorven Albert Anthoni Cornelis (1754-1755), Johan Carel Gideon (1753-1828) en Anna Henrietta (1755-1835). De laatste geeft haar grootvader Joan Gideon later veel ergernis. Ze huwt in 1772 met Willem Anna baron Von Proebentow von Wilmsdorff (1749 - voor 1835), die blijkens de brieven en de codicils bij Lotens testament een onbetrouwbaar heerschap was, zonder fortuin en met ‘eenen passie voor grof spel’. De kleindochter ontvangt daarom in 1789 het erfdeel van haar grootvader onder strikte voorwaarden. Johan Carel van der Brugghen koopt in 1778 de heerlijkheid Croy en Stiphout van zijn overleden halfbroer Jan Anthonij van der Brugghen. Joan Carel is op 4 maart 1789 in Utrecht aanwezig bij het openen van het testament van Loten.
Terug in de tijd, terug naar Ceylon. In maart 1756 verlaten Deliaantje, Van der Brugghen en hun twee kinderen Colombo. Kort na haar aankomst in Batavia overlijdt Deliaantje. Haar zwaar aangeslagen vader noteert hierover: 20 Maert 1756 Myne dogter met hare twee kindertjes en haar man na Batavia met schip Leyden arriveere daar den 20e april zij overlijdt 15 Mey 1756 en begraven 16 Mey. vd. Br[ugghen]. en 2 kinder arriveere 14 Juny 1758 met schip 's Gravesande te Helvoetsluys [...] het moet dus 19 Maert 1756 zijn geweest dat 's avonds myne dogter na boord heb gebragt - de laatste reyse dat dit dierbaar kind heb gezien.Ga naar eind15 | |
Overlijden Anna Henriëtte van BeaumontIn de brieven die Loten en zijn vrouw naar de familie in Utrecht sturen, wordt regelmatig gerept over de zwakke gezondheid van Anna Henriëtte. Op 11 augustus 1755 overlijdt ze in Colombo. Zij wordt ten grave gedragen met alle eer die een echtgenote van de gouverneur-directeur van de VOC in Ceylon toekwam.Ga naar eind16 Ze wordt begraven in de juist vol- | |
[pagina 12]
| |
tooide Wolvendaalkerk in Colombo. Aldaar bevindt zich tot op de dag van heden haar grafzerk. Aangrijpend is de brief die Joan Gideon in november 1755 naar zijn familie stuurt: Naa den eeten wierd Haar Ed. gepermitteerd een kleyn glas bier te gebruyken, en dat hebbende, terwijl mijn dochter met het aangeeve, en voor de mond houden van het glas hielp, uytgedronken, met noch een vingerhoed of twee vol na 't leedigen van 't eerste glaasje, ingeschonken en genuttigd zijnde, bespeurde ik kort daarnaa Haar Ed. d'oogen begon te draayen, en als of Haar Ed. in flaauwte zou vallen doch nog opzittende, 'k schoot toe en Haar Ed. ondersteunende, die tegen mij in gebroke woorde zeyde, 'k ben de bruyd, het welk door mij niet wel verstaan zijnde zeyde 'k : mijn God Antje wat is dit? Waarop Haar Ed. het hoofd niet meer kunnende ophouden (het welk ik geheellijk met mijn handen en hoofd ondersteunde) en haar gezicht als even gemeld met een zachter stem en met een herhaalende explicatie van het voorige uyttende 'k Ben de Bruyd ik gaa trouwen, ik pas' (of het moete geweest zijnd, dewijl mogelijk mijn groote onsteldheyd my heeft belet alles distinctelyk te verstaan, ‘ik pas’, als voor deese waereld of voor 't aerdsche Huwelijk in een geestelijke zin, hoewel dit woord ik pas nooijt Haar Ed. wijze van spreeken was en dus eer op de Buyteplaats applicabel). ‘ik heb beter of ik heb een beter’, en dus de mond geopend hebbende en de tong slaplyk daaruyt hangende, veegde 'k, zo 'k wel heb gezien eenige fluymen, daar af met mijn neusdoek, waarop Haar Ed. de mond zich in gewoonlijke stand hersteld hebbende, voor altijd d'oogen sloot met zoodanigen tranquil en bevallig gelaat alsof Haar Ed. in deszelfs tijdelijke slaap was geraakt, zoals Haar Ed. ook met een allervergenoegst en blijd'aangesigt, als iemand die in d' alleraangenaamste rust legd, is gebleeven tot den 12e ten vijf uuren 's avonds wanneer Haar Welgeb. 's Lijkkasse is toegemaakt en Haar Welgeb. in de kasteelkerk met alle Eer naar Haar Ed. Rang en Afkomste mitsgaders volgens de gebruyklijkheyd ter aerden is besteldGa naar eind17 | |
Periode 1757-1789Het overlijden van zijn echtgenote was voor Loten waarschijnlijk de belangrijkste reden om de gouverneur-generaal in Batavia te verzoeken hem ontslag als gouverneur van Ceylon te verlenen. Een ‘Extract uyt de Generale Resolutien des Casteels Batavia’, gedateerd ‘Vrijdag den 18 Junij 1756’, bericht: Hier na door den Heer Gouverneur Generaal propositie gedaan zijnde, om de nodige schikkingen te maken, in opsigte van deese en geene charges, en verdere bedieningen, so ter deser hoofd geplaatst, als op eenige buijten comptoiren, mitsgs. in de eerste plaats, in overweging genomen wesende, het versoek van den Heer Raad ordinair Johan Gideon Loten, om van het bestier des gouvernements van Ceijlon | |
[pagina 13]
| |
ontheft, en gepermitteerd te werden na dese hoofdplaats te mogen te rug keeren, aan dese regering op het nadrucklijkste voorgedragen bij Zijn Ed: aparte missive, van den 24e maart laatstleeden, zo is, ofschoon het zeer te wenschen was, dat Zijn Ed: omstandigheden het mogten toelaten, om daar nog eenige tijd, aan het hoofd van zaken, en in het bestier van dat zo important Eijland, ten beste van de maatschappij, waar van tot volkomen genoegen deser regeringe, buijten de vermeerdering der caneel oogsten, ook in andere gevallen, de reëlste blijken heeft gegeven, te blijven continueeren, egter uijt aanmerking, dat Zijn Eds. inclinatie op het kragtigste daar Eenen staekt, om van die gewigtige charge ontheft te werden, goedgevonden en verstaan, in deszelvs versoek te bewilligen en hem teffens te bedanken voor de notabele diensten gedurende desselves regeringe ten dien gouvernemente aan de Comp: beweesen, voorts zijn Ed: met alle honneurs, van desselvs caracter afvloeijende, na gedaan transport, aan Zijn benoemene vervanger, herwaarde te laten komen, om vervolgens aan dese tafel te assisteeren.Ga naar eind18 De terugkeer naar patria was al langer een onderwerp in zijn correspondentie. In januari 1755 schrijft hij aan zijn vader en broer: mij dunkt dan het niet oneijgen te zullen wezen (immers niet meer als van de Heeren Gouvern:s Generaals van Imhoff en Mossel beijde tot Generaals bij de Troupes van den Staat aangesteld) Indien men konde obtineeren dat ik in Nederland mede met qualiteijt en Rang van gener:l majoor (dat immers met het evengen: wel proposioneerd) wierd begiftigd; Gij Hooggeëerde Heer Vader en waerde Broeder doe uwgb best dog hier toe, op de eerste tijding kome 'k dan over, mij dunkt het zoude nu een weijnig hard voor mij zijn als geheel Particulier over te komen, de papieren bovengemeld kunnen van dienst in deezen zijn, de Hoogwelgeb. heeren van Lockorst, Zuijlen, Tuijll, (en andere die uwgb. tot medehelpers beter zullen kunnen uytkiesen als ik die van so verre kan aanraden) zullen mogelijk faciliteerende middelen weeten aan de hand te geevenGa naar eind19 In juni 1756 schrijft hij zijn vader dat hij bereid is 50.000 gulden te betalen voor buitens zoals ‘Zuylensteijn, Leeuwenberg, Lichtenberg en Tull en Twaal (hoewel Tull en Twaal liefst niet als eene der andere te bekomen is)’. Hij heeft het liefst een heerlijkheid ‘half en half tusschen Utrecht en de Veluw of Betuw’. Zuijlensteijn heeft echter zijn voorkeur.Ga naar eind20 Joan Gideon Loten keert in 1757 terug naar patria als admiraal van de retourvloot. Zijn VOC-loopbaan is daarmee ten einde. Zijn ambitie benoemd te worden tot generaal-majoor wordt niet gerealiseerd. Ook koopt hij geen buiten in de nabijheid van Utrecht. In 1758 reist Loten naar Engeland, alwaar hij zich in Hammersmith vestigt: ‘Mijn nieuwe woonplaats legt in de midden tussen Kensington, daar de koning en Kew, daar de princes van Wallis logeerd.’Ga naar eind21 Vanaf 1764 heeft hij een huis nummer 8 New Burlington Street in het centrum van Londen. Hij betrekt deze woning in 1765 met zijn | |
[pagina 14]
| |
tweede vrouw, de Engelse Lettice Cotes (1733-1810). Regelmatig zijn Loten en zijn vrouw in Nederland. Lettice gaat aldaar vriendschappelijk om met Belle van Zuylen. Zij kan in Utrecht echter niet aarden.Ga naar eind22 In 1781 vestigt Loten zich voorgoed in Utrecht. Lettice vergezelt hem. Na Lotens overlijden keert zij naar Londen terug. | |
Overlijden LotenRegelmatig klaagt Loten over zijn gezondheid. In 1761 beschrijft Loten pijnlijke problemen met nierstenen. Verder blijkt uit de brieven en aantekeningen dat hij last heeft van astma. In de periode 1758 tot zijn dood in 1789 schrijft hij vaak over zijn benauwdheden. Ook de medicatie waarbij opiaten worden gebruikt, wordt regelmatig op schrift vastgelegd.Ga naar eind23 Buitengewoon roerend zijn de aantekeningen die Loten kort voor zijn dood maakt. In nauwelijks leesbaar handschrift noteert hij: NB 6 oct. 1788 Joan Gideon Loten overlijdt op 26 februari 1789 in Utrecht. In de Utrechtsche Courant van vrijdag 27 februari wordt zijn heengaan gemeld: ‘Utrecht den 26. February. Gister ochtend overleedt alhier de Wel. Ed. Gestr. Heer Mr. Joan Gideon Loten, Oud-Raad van Neerlands Indien en Gouverneur van Ceylon, aan eene borstziekte, in den ouderdom van circa 79 jaaren.’ Op 4 maart 1789 wordt in Utrecht zijn testament geopend. Zijn vrouw en kleinkinderen erven zijn bezittingen. De collectie aquarellen wordt vermaakt aan de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in Haarlem. In de Utrechtsche Courant van maandag 6 juli 1789 wordt de veiling van zijn overige bezittingen aangekondigd. Deze vindt plaats op 29 juli 1789 ‘ten Stervhuyze van Wylen den Heere oud gouverneur Loten, op de Nieuwe Gragt by de Wittevrouwen Brug’. De aankondiging spreekt over: Een zindelyken inboedel bestaande in allerhande Meubilen, Juweelen, gernaakt Goud en Zilverwerk, Zak-Horlogien, Mathematische en physische instrumenten, 2 extra fraaije Engelsche globes, Item Porcelyn, Mahogny-houte, Kast en Secretaire, staand Horlogie, Smirnasche, Schotse en Engelsche Vloer-Tapyten en Kleeden. Yzeren Geldkist en dito Kachels. Alsmeede op Vrydag den 24. Dezer, des voormiddags ten 12 Uuren, voor de Stallinge, 2 extra fraaije zwarte merrie paarden en een dito Rypaard, een koets van Vieren, Tuygen, Zadels en verder Stal-Gereedschap. | |
[pagina 15]
| |
Lotens boeken worden in oktober 1789 geveild. De catalogus van de veiling beschrijft de verzameling als volgt: een zeer schone verzameling van Boeken, in verscheidene Faculteiten en Taalen Als Latynsche, Engelsche, Fransche &c. Zynde een gedeelte der Nagelatene Bibliotheek van wylen den Wel Geboren Heer Joan Gideon Loten, In leven Oud-Raad van Nederlands-Indien en Gouverneur van Ceylon &c. &c. Waar by gevoegt een appendix &cGa naar eind25 Loten is blijkens de ‘Rouw-cedulle van Bloed-vrienden en andere Heeren’ op woensdag 4 maart 1789 in de ‘Famille-kelder op het choor in de Jacobi-kerk’ bijgezet.Ga naar eind26 De lijst noemt 47 namen, waaronder zijn kleinkinderen en broer. In Engeland wordt Lotens nagedachtenis geëerd met een indrukwekkend monument in de Westminster Abbey. Dit monument is in 1793 opgericht door bemiddeling van Sir Joseph Banks, de toenmalige president van de Royal Society, en voormalig buurman van Loten in Londen in de New Burlington Street. Behalve levensgrote figuren en een medaillon van de overledene, staan op het monument twee inscripties. De Engelse tekst met psalm 15 wordt afgesloten met de woorden ‘Such was John Gideon Loten!’. Een Latijnse inscriptie eert in lovende woorden zijn nagedachtenis.
Lex Raat is visserijbioloog en directeur van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. Behalve over visbiologie publiceert hij over achttiende- en negentiende-eeuws natuurhistorisch onderzoek. Hij schrijft een studie over de Loten aquarellencollecties in Engeland en Nederland. |
|