Indische Letteren. Jaargang 17
(2002)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| ||||||||||
Foto met handtekening van Madelon Lulofs, circa 1932 (collectie Letterkundig Museum).
| ||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||
De Deliromans van Madelon Székely-Lulofs
| ||||||||||
IntroductieDe romans gaan alle vier over planters in Deli, werkzaam in de rubbercultures. In een artikel in Zóó leven wij in IndiëGa naar eindnoot2 beschrijft Madelon Székely uitvoerig hoe er op deze plantages gewerkt en geleefd wordt. Het artikel vertelt over de periode rond 1920. Madelon Székely heet dan nog Madelon Doffegnies. In 1917 is ze getrouwd met Hendrik Doffegnies, die in de rubber werkt. Ze kent Hendrik van haar HBS-tijd die ze in Deventer doorbracht bij haar grootouders. Haar vader was in die tijd bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. In 1920 heeft het echtpaar al twee dochters: Mary Maud en Christine. Madelon is aan het begin van haar huwelijk de enige vrouw op de plantage. Het dichtstbijzijnde huis ligt dertig kilometer verderop. Veel autobiografische feiten uit dat artikel komen als verhaalelement terug in haar boeken. Hun eerste huis is precies zo gelegen als het eerste eigen huis van Pieter Pot in De andere wereld en het huis van Marian en Dolf Mathijssen in Doekoen. Ook de in het artikel beschreven gebeurtenis met het hondje Si Moppie | ||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||
komt zowel in Zóó leven wij in Indië als in Doekoen voor. De oudste dochter van Madelon Székely, mevrouw M. Modderman-Doffegnies, vertelde me zich te herinneren dat ze als klein meisje in de tuin liep te wandelen met ‘kokkie’ en in een flits zag dat een tijger het hondje meesleepte, het oerwoud in. Dit maakte op haar als kind natuurlijk diepe indruk. Het huwelijk van Madelon Lulofs en Hendrik Doffegnies was niet zonder spanningen. Hendrik kan weinig begrip opbrengen voor het feit dat Madelon gaat schrijven om de gevoelens van eenzaamheid de baas te blijven. Volgens mevrouw Modderman zei hij dan: ‘Liever zwarte nagels dan een woord op papier.’ Je kon je tijd beter aan nuttiger zaken besteden! Veel van Madelons stukjes zijn niet bepaald vleiend voor het gouvernement. Ook daar heeft de gezagsgetrouwe Hendrik moeite mee. Onder andere als gevolg van de onderlinge spanningen ontstaat er een verhouding tussen Madelon en Lászlo Székely. In 1926 komt het tot een scheiding, waarbij de beide dochters aan Hendrik Doffegnies worden toegewezen. Madelon en Lászlo vertrekken naar Hongarije maar komen in 1927 op Sumatra terug. In 1929 wordt daar Kotjil geboren. Zij is de enige dochter uit het huwelijk van Madelon met Lászlo Székely. In 1930 vestigt het gezin zich definitief in Europa en daar schrijft Madelon Székely haar vier Deliromans. Evenals in die boeken benadrukt ze in haar bijdrage aan Zóó leven wij in Indië de zwaarte van het werk voor zowel de Europese werknemers als voor de koelies. Voor beide groepen geldt er een strikte dagindeling. Om vijf uur 's morgens worden de mensen op de onderneming wakker gemaakt door een houten klepel die op een uitgeholde, hangende boomstam slaat. Om half zes moet iedereen aan het werk kunnen. Tussen de middag is er even rust, daarna wordt er weer vier uur doorgewerkt, het grootste deel van de tijd in de brandende zon. Dit ritme wordt slechts twee keer per maand onderbroken: op de Hari Besar, de ‘Grote dag’, de rustdag. In Rubber (1931) vertelt de schrijfster over Marian en Frank Versteegh. Zij komen naar Indië vanwege de slechte economische omstandigheden in Nederland. Frank gaat werken op een rubberplantage. Ze sluiten daar vriendschap met John van Laer, die al een aantal jaren in Indië is. Marian heeft erg veel moeite met de eenzaamheid en de hitte. Pas als Frank 's avonds thuiskomt wordt ze weer een beetje mens, maar hij is dan vaak, vooral in het begin, te uitgeput om gezellig te zijn. Van uitgaan houden Frank en Marian niet erg. De soos wordt vooral gebruikt door luidruchtige en dronken vrijgezellen. Marian gaat helemaal op in haar kinderen. Renée, de vrouw van John van Laer, heeft geen kinderen en vindt het leven in Indië maar saai. Ze krijgt een verhouding met de planter Ravinsky en vertrekt na verloop van tijd samen met hem uit Indië. Door allerlei intriges en vanwege de malaise wordt Frank ontslagen en gaan Marian en hij terug naar Holland. Een jaar later verscheen Koelie. De hoofdpersoon daarin is Roeki, een | ||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||
op Java geronselde Soendanese jongen. Hij verdient als contractkoelie op een rubberonderneming een schamel loon. Steeds als zijn contract-periode is afgelopen tekent hij bij, want arm op Java terugkeren zou een nederlaag betekenen. Als hij na vele jaren een vrouw krijgt die zo goed spaart dat ze kunnen vertrekken, verdobbelt hij de nacht voor ze weg zullen gaan al hun spaargeld. Nu zal hij tot zijn dood in Deli moeten blijven. ‘Nassip’, zegt Roeki dan. Dat is nu eenmaal het lot. Ook De andere wereld uit 1934 speelt zich voor het grootste gedeelte af in Deli. Pieter Pot, een Amsterdamse arbeidersjongen, gaat naar Indië om fortuin te maken. Hij lijdt aan een minderwaardigheidscomplex en denkt dat men in dat vreemde land wel naar hem op zal kijken als hij een hoge functie en geld heeft. De koelies accepteren hem en luisteren naar Pieter, maar onder de Europeanen blijft hij een vreemde eend in de bijt. Nog voor zijn Europees verlof om is laat hij zijn Hollandse vrouw Betty in Amsterdam achter. Betty blijkt hem een sukkel te vinden en alleen met hem te zijn getrouwd omdat een huwelijk met Pieter haar uit de armoede en een leven als hoer kon houden. Pieter Pot gaat terug naar de inmiddels failliete rubberonderneming en de kampong waar zijn trouwe njai Asminah met zijn zoon Doel woont. Met haar had hij altijd een hechte band, maar hij stuurde haar en het kind weg toen hij met Betty ging trouwen. In de kampong sterft hij aan een miltbloeding. Het vierde boek is Doekoen (2001). Als feuilleton met de titel ‘Storm in haar hart’ verscheen het in 1952/1953 in het weekblad Margriet. In deze roman kijkt Marian Matthijssen terug op de periode dat ze in Deli woonde. Zij koos de kant van de inheemse mandoer en zijn vrouw die een kind verliezen. Daardoor ontstaat er een vertrouwensbreuk tussen haar en haar man Dolf. Pas jaren later, door een toevallige ontmoeting met dokter Langhuis die in Indië nauw bij de gebeurtenissen betrokken was, wordt alles uitgesproken en worden misverstanden uit de weg geruimd. | ||||||||||
PlantersEr zijn uiteraard grote verschillen tussen het leven van de Europeanen en dat van de koelies. De eerste groep is immers aangesteld boven de tweede, over wie zij macht bezit en die door haar voortdurend gecontroleerd moet worden. In Rubber wordt de meeste informatie gegeven over de Delische planters, maar ook in Doekoen en De andere wereld wordt veel over de beroepsgroep verteld. In deze romans worden opmerkingen gemaakt over de verhouding tussen planters van het oude slag en die van een nieuwe generatie. Onder planters versta ik: allen die werkzaam zijn in de cultures, met uitzondering van de (vrije en de contract-)koelies. De meeste planters zijn om rijk te worden aangewezen op tantièmes en promoties, zij zijn geen zelfstandigen. Ouderwetse Delibazen snauwen en donderen tegen | ||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||
de jonge assistenten. Ze vinden dat deze sinkehs snel opgevoed moeten worden. Ze dienen zo vlug mogelijk te wennen aan het zware leven op de plantages. Zo zijn vooral de eerste werkdagen van Frank Versteegh uit Rubber, Pieter Pot uit De andere wereld en Dolf Mathijssen uit Doekoen beschreven als zeer afmattend en vernederend. De planters van de oude stempel hebben in de romans uiterlijk veel gemeen. Uit Rubber: ‘Een rood-opgeblazen gezicht, dat altijd glom en nat was; een vette, dik-plooiende nek; een geweldige bierbuik’,Ga naar eindnoot3 ‘een grove grijzende bonk van een kerel met een rood gezicht van de zon en het bier en met een goed begin van corpulentie’Ga naar eindnoot4 en ‘Hij had een hoogrood, altijd vochtig-glimmend gezicht en stroogele snorvlekken. In zijn slecht zittende, slobberende toetoep, was hij het prototype van een ouderwetschen Deli-planter’.Ga naar eindnoot5 Uit De andere wereld: ‘Hij was enorm groot en breed. Zijn witte jas hing open tot aan zijn vooruitpuilende buik. Op de dikke stierennek stond een rond, rood, vettig glimmend hoofd met gemillimeterd haar’,Ga naar eindnoot6 en ‘Een rond gezicht, waaraan alles bol was. Een gezette figuur’.Ga naar eindnoot7 In Doekoen en Koelie komen soortgelijke beschrijvingen minder voor. Ondanks de manier van optreden tegen de sinkehs zijn de planters onder elkaar vaak erg gezellig. Dat laatste kwam misschien vooral door al het bier. Mevrouw Modderman-Doffegnies bezit een foto waarop haar vader staat voor ‘In de vrolijke planter’, volgens het bijschrift een biertent. De besproken romans spelen zich alle vier grotendeels af tussen 1920 en 1930. De Delische pionierstijd is voorbij, de rubberprijzen stijgen tot het moment van de grote neergang. In Doekoen wordt specifiek gezegd dat er sprake is van een overgangstijd voor de planters. De baas van Dolf Matthijssen, Derksen, wordt in dit boek door de verteller de laatste van de oude garde van de Maatschappij genoemd, de laatste van een slag hoogst bekwame, maar ruwe pioniers. De nieuwe generatie planters is beschaafder, over het algemeen beter opgeleid en meer passend bij de nieuwe tijd. De oude generatie sloeg de koelies vaak, had zelden Europese vrouwen, maar wel inheemse huishoudsters, njais, en er was veel meer afstand tussen de rangen. De veranderingen worden met name veroorzaakt door gewijzigde economische omstandigheden. Vooral in Rubber wordt dat duidelijk beschreven. Ten tijde van de hoge rubberwinsten is promotiezucht minder nodig; iedereen heeft immers genoeg geld. Men kan daardoor spontaner met elkaar omgaan, hoewel sommigen niet goed weten hoe ze moeten omgaan met hogergeplaatsten of ondergeschikten. Als de malaise toeslaat komen ook argwaan en achterdocht weer terug. Tevens worden de verschillen tussen de oude planters en de nieuwe garde veroorzaakt doordat de inspectie een grote rol is gaan spelen. De planters kunnen zich ten opzichte van de koelies niet alles meer permitteren. Betere economische omstandigheden hebben ook geleid tot de komst van veel Europese vrouwen. Zij konden pas komen toen het trouwverbod werd opgeheven; nadat er meer voor- | ||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||
zieningen waren aangebracht binnen de cultuurmaatschappijen. In een brief aan Herman RobbersGa naar eindnoot8 in 1931 schrijft Madelon Székely na het verschijnen van Rubber wat laatdunkend over de nieuwe generatie. Er komen sinkehs ‘die ergens onder de rook van Deventer of Wageningen een tabaksplant hebben aangegaapt of een kool geplant hebben en zich dan verbeelden, dat zij wel eens even uit een oerbosch een tip-top-modelonderneming zullen maken’. Vaak zijn ze van een ‘gedegenereerde goede familie en maken oud-Delianen net zoo razend, als een Haagsch jonkertje een oude boer razend zou maken’. Uit deze kritische kijk op de nieuwe generatie blijkt dat Madelon Székely, hoewel niet opgegroeid op een onderneming en afkerig van machtsgeweld, wel enig begrip kan opbrengen voor de oude Delianen die de praktijk als harde leerschool gehad hebben. Zij zien zich nu geconfronteerd met soms betweterige jonge mannen. Pieter Pot, de ‘held’ uit De andere wereld, is van een iets jongere generatie. Hij kijkt op tegen de oude garde omdat die gezag uitstraalt. Bij zijn leeftijdsgenoten past hij slecht: hij is geen drinker, is krenterig en ziekelijk. De collega's proberen nauwelijks om hem in hun kring te betrekken. Pieters uiterlijk en houding maken hem niet aantrekkelijk als kameraad. Geduld hebben ze niet met hem. Ze moeten zelf ook zien te overleven. Zíj passen zich aan het Delische levenspatroon aan. Hun verleden doet niet meer ter zake, het gaat om hun positie binnen de Maatschappij. Nieuwkomers worden over het algemeen van het begin af aan opgenomen in de kring van planters, weliswaar na een soort ontgroening, maar daarna blijkt steeds weer dat er ondanks de concurrentie een grote mate van solidariteit is. Als een van hen iets overkomt laten ze niet na die collega of zijn familie zo veel mogelijk bij te staan. Dat geldt zowel voor de oude als voor de jongere generatie. Pieter Pot is iemand die buiten de planterskring blijft, een apart staand persoon. Binnen het werk van Madelon Székely, dat zich in Deli afspeelt en waarin planters steeds op dezelfde wijze beschreven worden, komen figuren als Pieter verder niet voor. De schrijfster motiveert haar keuze voor deze Jan Salie-achtige figuur aan Herman Robbers. ‘Mijn bedoeling was altijd geweest om het zielige de hoofdzaak te laten zijn, de zieligheid, of liever de tragedie van dit halfslachtige, van deze lafheid en stumperigheid.’ En iets verder: ‘Ik hoop dat U [...] in Pieter Pot zult aanvoelen, het tragische van den in zichzelf geknechten en toch eeuwig strevenden mensch, want dat is, wat ik heb willen uitbeelden.’Ga naar eindnoot9 De personages in Rubber schijnen zich wel thuis te voelen in de kring van voornamelijk jonge planters. Toch blijken er velen het hunne over het leven in de Delische samenleving te denken, maar die gedachten houdt men voor zich. De carrière moet niet in gevaar gebracht worden. Slijmen bij hogergeplaatsten, omgaan met de ‘goede’ mensen, is het parool. Vooral in de periode waarin er enorme winsten gemaakt worden en er steeds meer Amerikanen leiding geven aan de rubberplantage | ||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||
die in dit boek beschreven wordt, is de stemming op de soos uitbundig en vaak ook onbeheerst. Onder de laag van een losse, Amerikaanse manier van omgaan met elkaar en het schijnbaar wegvallen van rangen en standen, zit wel degelijk de ingebakken behoefte van iedereen zelf hogerop te komen, desnoods ten koste van vrienden en kennissen. Dat wordt vooral duidelijk als de malaise aanbreekt. Over het soosleven in de tijd dat de rubberwinsten enorm hoog waren, heeft Madelon Székely gezegd dat het in feite allemaal nog veel erger was dan ze heeft beschreven. Maar van wat er wel staat betreurt ze het dat de beschreven toestanden niet als excessen werden opgevat, maar als algemeen voorkomend verschijnsel in Deli.Ga naar eindnoot10 Vanwege deze onduidelijkheid ontstonden er veel misverstanden over haar bedoelingen met het boek. Marian en Frank gaan wel met iedereen om, maar de soos is toch niet hun favoriete uitgaansgelegenheid. Vooral Marian heeft eigenlijk genoeg aan haar gezinsleven. Door die houding staan ze enigszins buiten de groep planters van wie het gedrag, door Madelon Székely beschreven, in Holland zoveel commotie veroorzaakte. Toch worden ook zij de dupe van carrièredrang en moeten tegen hun wil naar Holland terug. Ze moeten daarbij het lichaampje van hun in Deli overleden zoontje Bobbie achterlaten. Doekoen laat ook de oude plantersmentaliteit op de voorgrond treden. Machtsvertoon tegenover de sinkeh die nog niets is, niets kent en nietsRubberplantage (collectie Letterkundig Museum)
| ||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||
weet. Dit verhaal speelt op een onderneming waar nauwelijks sociaal leven voor de Europeanen is, zodat niet de sociëteit de plaats is voor intriges, maar het werkveld zelf. Dolf Matthijssen wordt daar onbewust het slachtoffer van. | ||||||||||
KoeliesIn lange rijen trokken ze voorbij: moede gestalten. Over hun schouder, hun tjankol. Donker bruin, bijna zwart waren hun half naakte lijven, die elken dag tien uren zwoegden onder den onbarmhartigen gloed van de zon. En op die donkere lijven streepte, als op de donkere karbouwenlijven, de opdrogende modder in vale grijze striemen.Ga naar eindnoot11 De koelies komen uit verschillende streken en uit verschillende milieus. Als ze eenmaal in Deli zijn doet hun geboortegrond er niet meer toe. ‘Zij waren een nieuw volk, zonder vaderland, zonder familie, zonder traditie: contractanten!’Ga naar eindnoot12 Alleen de Chinezen nemen binnen deze groep een aparte plaats in. ‘Ook de koelies gingen dan voorbij: Javanen en Soendaneezen het meest. Een van hun pondoks lag niet ver van het kantoor. Ze woonden streng gescheiden van de Chineezen. Tusschen de pondoks en de kongsi's lag als een diepe kloof die onverzoenlijke veete van twee verschillende Oostersche godsdiensten.’Ga naar eindnoot13 De Javanen hebben voor die vete het argument dat de Chinezen tegen Allahs wil in varkensvlees eten. Roeki, de hoofdpersoon uit Koelie, heeft het nog veel zwaarder dan de Europese planters. Als hij op een van de eerste werkdagen z'n tjankol laat vallen en wat zenuwachtig lacht, duwt de assistent zijn hoofd een paar maal in het modderige water. Op meer plaatsen in het boek worden mensonterende taferelen beschreven. Karminah, die tegelijk met Roeki in Deli is aangekomen, wordt bij de eerste inspectie gedwongen haar door menstruatie bebloede sarong te tonen aan een Maleise krani. Madelon Székely wilde duidelijk maken dat de gevoelens van een contractant er blijkbaar niet toe deden. Aan Herman Robbers schrijft ze in 1931:Ga naar eindnoot14 ‘Ook op dit gebied zijn de toestanden erger, dan ik ze gaf. De vrouwen hebben wettelijk twee dagen van de dertig vrij om een zekere reden. Maar daar ze dikwijls met deze zaken smokkelen en vrij nemen, als het niet noodig is, moet elke vrouw aan den assistent toonen, dat ze de waarheid spreekt.’ Ze schrijft verder dat ze dat niet alleen vreselijk vindt voor de vrouwen, maar ook voor de jonge assistenten, ‘die zoo van moeder's pappot weg opeens dergelijke dingen te controleeren kregen en te zien kregen’. Dit soort feiten wil ze echter niet in Koelie opnemen. Ze vindt dat je zulke zaken rauw realistisch moet zeggen óf moet verzwijgen, en van de eerste optie houdt ze niet. Juist omdat ze zelf veel méér gehoord en gezien heeft, maken de misstanden die ze | ||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||
dan wél beschrijft een grote indruk. De schrijfster heeft met het boek evenals met Rubber geen aanval willen doen op de toestanden in Nederlands-Indië. Koelie is niet bedoeld als aanklacht, maar ze wilde: ‘een beetje begrip, een beetje medegevoel, een beetje dankbaarheid wekken voor den bruinen mensch aan wiens kracht en noodlot gij en ik toch zoveel te danken hebben’.Ga naar eindnoot15 In de andere drie romans spelen de koelies een rol op de achtergrond. Het is een naamloze groep, die in De andere wereld een keer aangeduid wordt als ‘vee’ en door Dolf in Doekoen ‘gebroed’ genoemd wordt. In Rubber worden de koelies ook als een bedreiging gezien. Er is voortdurende angst voor koelie-aanvallen. En niet ten onrechte. Assistent Joop Walendijk wordt vermoord door de werk weigerende koelie Toekimin. | ||||||||||
Noodlot en bijgeloofTwee woorden die van toepassing zijn op de vier romans. Met name op Koelie, aangezien in dat boek de inheemse bevolking en haar cultuur het meest aan bod komt. Ook in Doekoen speelt het (nood)lot een rol. Met ‘noodlot’ bedoel ik: ‘lot dat een mens noodzakelijk ten deel valt, bepaald door een onafwendbare macht’.Ga naar eindnoot16 In Koelie heeft Madelon Székely aan de lezers, onder wie ze ook planters hoopt te kunnen rekenen, duidelijk willen maken dat het zinloos is als Europeanen harder gaan schreeuwen of handelen als de ‘inlanders’ blijven zwijgen. De planters beseffen niet dat de koelies niet in opstand willen komen tegen het door Allah gegeven lot. Hun berusting maakt dat er zelfs geen wanhoop of vertwijfeling merkbaar is, zelfs niet onder de vreselijkste omstandigheden. Ze heeft de planters bewust willen maken van het ‘nooit te overbruggen verschil tusschen Oost en West, het totaal niet begrijpen van elkaar en de conflicten, die daaruit ontstaan, gewoonlijk met een groote onrechtvaardigheid tégen den inlander’.Ga naar eindnoot17 Madelon Székely heeft het boek niet als aanklacht bedoeld, maar om duidelijk te maken: ‘Zóó is de mensch waarover jullie heerschen’, waarbij ze niet beweert hen door en door te kennen. Het lijkt erop dat de toewan, de assistent, aan het eind van Koelie begrijpt dat Roeki niet anders kon dan al het spaargeld verdobbelen. waardoor hij nooit uit Deli zal kunnen vertrekken. Roeki dacht, dat toewan nu wel boos zou zijn. Maar toewan was niet boos, schudde alleen even zijn hoofd. En een vreemde, andere klank was in zijn stem. ‘En als je hier straks sterft.... en in deze vreemde aarde moet begraven worden..? Wat dan, Roeki....?’ Even scheen Roeki te weifelen over zijn antwoord. Toen keek hij op. Keek langs den assistent heen naar iets, wat misschien hij alleen kon zien. Een stil licht brandde achter de oude, berustende oogen, waarin alle verlangens waren uitge- | ||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||
doofd. En met een kleine beweging van zijn schouders zei hij zacht: ‘Nassip.... het noodlot van de mensch.... als Allah het zóó gegeven heeft....?’ Nóg eens teekende hij contract. Zonder teleurstelling, zonder berouw, zonder bitterheid.Ga naar eindnoot18 In een van de brieven aan Herman RobbersGa naar eindnoot19 relativeert ze de noodlots-gedachte zonder die belachelijk te maken. Ze moet de brief plotseling beëindigen omdat een walm aangeeft dat de aardappels aanbranden, zelfs de bodem is kapot gebrand. ‘Nassip! Zou Roeki zeggen.’ Ze had zelfs overwogen het boek ‘Nassip’ te noemen. In Doekoen is de medicijnvrouw, de intermediair tussen de hogere macht die het lot bepaalt en de inheemse bevolking, in de persoon van Tasminah naar voren gehaald. Tasminah, de vrouw van mandoer Djaja, is onvruchtbaar. Marian Matthijssen haalt haar over de Europese arts van de onderneming te bezoeken. Door een kleine ingreep kan Tasminah toch zwanger worden. Terwijl Marian, die ook in verwachting is, druk bezig is alles in orde te maken voor de komst van de baby, doet Tasminah niets. Eerst wil ze Allahs wil afwachten. Ze bevalt van een zoon. Als er na veertig dagen feest is en het kind een naam krijgt, loopt het jongetje een infectie op waaraan het sterft. Er is verboden contact geweest met de kampong zodat kans op besmetting met tropische ziekten groot werd. Gesuggereerd wordt dat de doekoen, de medicijnvrouw, op het feest geweest is om door het uitvoeren van allerlei rituelen de baby in te wijden. Als dokter Langhuis de doodsoorzaak wil onderzoeken verzet Tasminah zich wanhopig. In doden moet je niet gaan snijden, anders zullen ze nooit ergens rust kunnen vinden maar als dieren over de aarde gaan kruipen. Bij Tasminah is er sprake van aanvaarding van haar noodlot geen kinderen te kunnen krijgen en bijgeloof door haar angst voor de macht van de medicijnvrouw met haar voorschriften. Hiermee botst de westerse medische wetenschap. Marian is de vrouw die begrijpt welke strijd Tasminah moet voeren, welke moeilijke keuzes ze moet maken: volgens haar eigen cultuur leven en kinderloosheid aanvaarden of zich overgeven aan de door de doekoen verboden Europese geneeskunde om te kijken of haar onvruchtbaarheid te verhelpen is. Marian begrijpt ook dat Tasminah de dood van haar kind verzwijgt, niet omdat ze ook moeder is, maar omdat ze inziet hoe belangrijk het geloof en het bijgeloof, die hier dicht bij elkaar liggen, voor de Javaanse vrouw is. Ze probeert de dokter over te halen hetzelfde begrip te tonen. Hij komt er echter pas later in een Jappenkamp achter dat de mens naast zijn verstand ook zijn hart moet laten spreken en dat een mens meer is dan een lichaam alleen. In Rubber en De andere wereld komen noodlot, geloof en bijgeloof veel minder voor, maar ook daarin is sprake van een grote angst voor de Europese geneeskunst. | ||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||
BesluitAangezien haar debuutroman Rubber veel commotie veroorzaakte, verwachtte Madelon Székely ook kritiek van de ‘conservatieve Indië-bestuurders’ op Koelie. ‘Want het boek houdt wel in een erge beschuldiging tegen het contractstelsel, de poenale sanctie, enz. (die men nu aan het afschaffen is, omdat de tijden te beroerd zijn om de koelie's aan te houden).’Ga naar eindnoot20 Er ontstond inderdaad ook over dit boek enige opschudding, maar lang niet zo erg als bij het eerste boek waarover in Zóó leven wij in Indië staat: Lange jaren zijn Augusta de Wit's ‘Orpheus in de desa’ en Couperus' ‘Stille Kracht’ de bronnen geweest, waarin het lezend moederland de Indische sfeer weerspiegeld zag. Daarop is dan later ‘Rubber’ van mevrouw Székely gevolgd, hetwelk de zoete fluitklanken van Orpheus dermate radicaal verstoorde, dat menig ander boek noodig was om de rust weer te herstellen.Ga naar eindnoot21 De Delische plantersgemeenschap, verblijvend in Holland en in Indië, voelde zich door De andere wereld veel minder aangevallen. In de planters zoals die beschreven werden in de eerste twee romans wensten zij zich niet te herkennen, maar van zo'n mislukkeling als Pieter Pot hadden ze immers niets te vrezen. In de vier boeken heeft ze aandacht willen schenken aan ‘de andere wereld’. In het boek met die titel vraagt ze aandacht voor een wereld buiten de rubber, een wereld waarin men oog heeft voor de inheemse bevolking en de natuur van het prachtige land, maar ook voor de zwakte van een mens. In Rubber richt ze zich met name op de wereld van de planters die zich ver van huis proberen te handhaven. Ze doet dat zonder de Europeanen te sparen. De toestanden die ze beschrijft waren in werkelijkheid nog veel erger. In dit boek wordt zelden het menselijke gezicht van iemand van de inheemse bevolking getoond; dat gebeurt wel in Koelie. Door de persoon van Roeki probeert ze de lezer mee te nemen naar de wereld van de koelies, maar pas in Doekoen komen de culturen samen. In dit boek gaat het niet meer om een Europese tegenover een inheemse, maar om twee vrouwen die elkaar als vrouw begrijpen, ondanks alle culturele verschillen. Doekoen verscheen als feuilleton en werd twintig jaar na de eerste drie boeken geschreven. Madelon Székely woont dan al weer veertien jaar in Holland, heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd en is weduwe geworden. Ze kijkt terug op gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens de beginjaren van het huwelijk met haar eerste man. Ze heeft meer inzicht gekregen in de inheemse bevolking en geeft aandacht aan de botsende opvattingen, waarvan de oorzaak vaak blijkt te liggen in traditionele fijngevoeligheden. Dit betekent niet dat ze de oosterse tradities goedkeurt. Ook in Doekoen, ondanks al het begrip dat Marian Matthijssen voor de denkbeelden van Tasmi- | ||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||
nah heeft, lijkt ze de inheemse ideeën af te keuren. En dat is niet verwonderlijk, aangezien er veel ellende veroorzaakt wordt door traditionele denkbeelden. Zo is Tasminah wegens onvruchtbaarheid door haar eerste man op Java verkocht aan een koelieronselaar en willen veel inheemsen geen verdoving van een westerse dokter omdat ze geloven dat die met zijn ‘medicijn des doods’ hun hele verdere leven macht over hen zal blijven uitoefenen. Madelon Székely heeft met haar werk moed en durf getoond de zaken bij de naam te noemen, geen taboes uit de weg te gaan. Dat heeft ze bij Rubber gedaan en ze heeft haar principes niet verloochend tot aan haar laatste werk Doekoen toe. Ze heeft als eerste vrouwelijke auteur een tegenstem gegeven aan alle mannen die vóór haar de lof zongen op het Delische leven. Ze heeft net als zij aandacht voor het mooie werk dat er verricht is, maar blijft kritisch, zowel tegenover de inheemse bevolking als tegenover de Europeanen. (Oost-)Java is niet voor niets haar geboortegrond geweest en ze heeft in de ongeveer dertig jaar dat ze in Nederlands-Indië op verschillende plaatsen gewoond heeft zowel de Europeanen als de inheemse bevolking goed kunnen observeren. Ook de invloed van haar tweede echtgenoot, Lászlo Székely, heeft daarbij een rol gespeeld. Intermenselijke verhoudingen en situaties die haar als in Indië geboren meisje als vanzelfsprekend voorkwamen, zag ze later door de ogen van een betrekkelijke buitenstaander. Dit heeft haar toch al kritische inslag en grote gevoel voor rechtvaardigheid versterkt. Door haar boeken kantelde het beeld dat in het moederland bestond van die ‘mooie kolonie waar wij zoveel goeds gebracht hebben’.
Jeannette Moerman-Schravesande studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden en is erg geïnteresseerd in het leven en werk van Madelon Székely-Lulofs. | ||||||||||
Literatuur
| ||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||
|
|