Indische Letteren. Jaargang 16
(2001)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Tholen (staand) en Van Lier (aan de piano). Uit: Televizier, 1967. TIN, Amsterdam.
| |
[pagina 203]
| |
Hoge hoeden achter prikkeldraad
| |
[pagina 204]
| |
nummers en maakte Nederlandse vertalingen van buitenlandse succesliedjes. Een perfecte combinatie.Ga naar eind2 Hun twaalfeneenhalfjarig jubileum in 1931 werd groots herdacht met een speciale galavoorstelling in Theater Tuschinski. Koos Speenhoff dichtte bij die gelegenheid: Veel succes en kei-gezondheid
Wens ik aan dit kloeke paar,
Holland eert ze en waardeert ze
In hun geestig repertoire.
Op hun welzijn en hun voorspoed
Drink ik dan een potje bier
Op de altijd staande Tholen
En de zittende Van Lier.Ga naar eind3
Ze zouden nog tien jaar doorgaan als zeer succesvol duo, met opnieuw buitenlandse tournees naar onder andere Nederlands-Indië. In 1941 was het plotseling afgelopen. Van Lier werd opgepakt vanwege hulp aan joden en zat ten slotte een jaar gevangen in Vught. Dat betekende het einde van een samenwerking die 23 jaar had geduurd. Na de oorlog voelde Van Lier niet meer voor optredens, en Tholen vormde een nieuw succesvol duo met zijn zoon. Herman Tholen overleed in 1982, op 84-jarige leeftijd, Albert van Lier stierf zeven jaar later. Hij werd 91. Advertentie Tholen en Van Lier. ‘Tijd is geld’, Uit: Televizier, 1967. Theater Instituut Nederland (TIN), Amsterdam.
| |
[pagina 205]
| |
Een vrouwelijke ‘Tholen en Van Lier’In 1964 vraagt een journalist van De Tijd/Maasbode in een interview aan Herman Tholen, hoe het met de concurrentie stond in vroeger jaren. ‘Die was er wel, maar veel hebben we er nooit van gemerkt’, antwoordt Tholen. ‘Er zijn ook nog een vrouwelijke Tholen en Van Lier geweest en er waren natuurlijk meerdere zangers die gedeelten van ons repertoire overnamen. Veel hinder hebben we er overigens niet van ondervonden.’Ga naar eind4 Een vrouwelijke Tholen en Van Lier? Jawel, en logisch dat de heren er in hun gloriejaren niet veel hinder van hebben ondervonden, want het vrouwelijke duo maakte pas furore toen de echte Tholen en Van Lier al gestopt waren. Dat was in de jaren 1943-1945 in Bandoeng en Batavia, in de kampen Tjihapit en Adek, en later, in 1946, op Ceylon en in Bangkok. In de dagboeken van mede-geïnterneerden uit Tjihapit en Adek lezen we welke belangrijke rol het ‘Tholen en Van Lier’- cabaret, en amusement in het algemeen, speelde in de kampjaren. In de Europese woonwijk Tjihapit, in de Japanse tijd veruit het grootste en overbevolktste vrouwen- en kinderkamp in Bandoeng,Ga naar eind5 werd gemusiceerd, toneel gespeeld, gezongen. Corry Vonk, op Java geïnterneerd toen ze met Wim Kan en het ABC-cabaret op tournee was in Indië, verzorgde cabaretvoorstellingen onder de naam Les deux ânes, genoemd naar een beroemd cabaret in Parijs. Corrie Schneider en Corry Rigter traden op als het duo ‘Tholen en Van Lier’.
In februari van dit jaar sprak ik in Den Haag met ‘Tholen en Van Lier’, Hun vriendschap dateert uit de kamptijd, januari 1943, en is sindsdien hecht gebleven. Corrie Schneider (Tholen) is 92, Corry Rigter (Van Lier) is 81. Carel Jan, Corrie's oudste zoon, is bij het gesprek aanwezig. Als elfjarige zat hij aanvankelijk met zijn moeder en broers in hetzelfde kamp. We gaan achtenvijftig jaar terug in de tijd.
U heeft elkaar in Tjihapit leren kennen. Waar kwam het idee vandaan om samen op te treden?
Corry Rigter (CR): Dat is eigenlijk zo gegroeid. Mijn moeder was echt muzikaal, die had een koor in het kamp. Je had niks anders te doen, dus je ging van alles verzinnen. In dat koor zaten Corrie Schneider en ik. Corrie had de sopraan en ik de alt, we kwamen naast elkaar te zitten en zo is het begonnen. Tjihapit was eigenlijk een woonwijk, met daarin een oude-van-dagen-hofje, bekend als het Emmahofje. Daar was ook een soort gebedszaaltje - het Emmahofje was van oorsprong een christelijk hofje - met een podium, en daar trad iedereen op. We hebben ook in het cabaret bij Corrie Vonk gezeten, daar zongen wij liedjes aan de vleugel. Ze duwde je het toneel op, en dan spuugde ze eerst nog achter op je rug, want dat hoorde er allemaal bij! | |
[pagina 206]
| |
Carel Jan Schneider (CJS): Corrie Rigter was ook al een beetje bekend in dat zaaltje omdat ze samen met een vriendin op de trekharmonica en zij met de gitaar die Hollandse liedjes zong van de koeien die loeien en de paden op, de lanen in ... van die community-singing deden jullie. Wij als kinderen hingen allemaal voor de ramen van dat zaaltje te kijken.
CR: In die periode schreef je moeder ook toneelstukjes voor de kinderen. De mensen moesten zichzelf bezighouden en behalve ons werk in het kamp hadden we ook vrije tijd die je ergens mee wilde vullen. Als het toneel dan werd veranderd voor het volgende bedrijf moesten ze iemand hebben voor de pauzes, om die kinderen te vermaken. Toen heb jij, Carel Jan, tegen je moeder gezegd: Ik weet iemand die speelt gitaar en die kan misschien liedjes zingen met de kinderen, en dat was ik! En dat waren die hele enge vervelende kampeerliedjes, want ik ging vroeger altijd kamperen, ik was bij de padvinderij. Toen zei Corrie op een gegeven moment tegen mij: wij kunnen toch ook wel eens een keer samen zingen? Dat hebben we gedaan, we zijn negro spirituals gaan zingen. En toen zei zij: ik ga een paar liedjes schrijven speciaal voor ons tweeën. Zo is het gekomen. Als Corrie even ademhaalt heeft ze drie liedjes geschreven.
Had u dat ooit gedaan, voor de oorlog, voor u het kamp inging: liedjes schrijven?
Corrie Schneider (CS): Nee, maar ik was wel goed in gedichten voor Sint Nicolaas enzo, die schreef ik altijd voor iedereen. En dat kan ik nóg: als ik iets geks zie, kan ik zo een gedicht maken. In het kamp schreef ik de teksten en bedacht de muziek. Corry voelde mijn stemming zo goed aan, wat de muziek betrof. Ze speelde heel goed gitaar en zong de tweede stem. Ze is heel muzikaal en kon vroeger prachtig pianospelen.
Wat was het eerste zelfgeschreven lied dat u samen zong?
CR: ‘Ome Piet gaat naar Formosa’, dat was een echte hit. Als je nu iemand uit Tjihapit tegenkomt, kent die het nóg!
Ome Piet gaat naar Formosa
Ome Piet was veertien dagen
bij de landstorm, die was goed!
Want er zat nou bij die kerel
voor geen cent soldatenbloed.
Hij droeg op zijn gladde knikker
'n bivakmutsje, kaal en vet,
en dat had dat brave ventje
heus nog zwierig opgezet!
| |
[pagina 207]
| |
Refrein:
Ome Piet ging naar Formosa
en hij voelde zich net de G.G.,
die hij dadelijk tutoyeerde,
want daar reisde hij toch mee!Ga naar eind6
(totaal zeven coupletten).
CR: En toen gingen de mensen ons ‘Tholen en Van Lier’ noemen... CS: Ja, de vrouwen in het kamp zeiden onmiddellijk: ‘Jullie zijn Tholen en Van Lier! Jullie lijken op dat stel!’ Die waren voor de oorlog in Indië heel bekend hoor! De ene was ook groot, de andere ook klein, dus vandaar. Er waren mensen in het kamp die hadden hun hele garderobe meegebracht, ook van hun mannen. Wij wilden toen als Tholen en Van Lier gekleed gaan, en er was direct een mevrouw die witte dinnerjackets voor ons had, en mooie lange smokingbroeken, en een butterfly-strikje. Corry kreeg een hoge hoed en ik een chapeau claque ... en toen waren we ‘Tholen en Van Lier’, Een andere vrouw in het kamp verzorgde onze jasjes. Die waste alles. We hadden geen overhemden maar van die plastronnetjes er onder. We zagen er uit, picco bello! CR: Toen kregen we ook echt een openingslied: ‘Ik ben Tholen en ik ben Van Lier’ [zingt enkele regels]. (Fragment uit een brief van mw. E.M.C. Sipma-van Kesteren aan LD, 2 maart 2001): U had een gitaar in het kamp.
CR: Ja, en die ging later ook mee naar Adek. Ik kreeg er een ‘tjap’ van de Jappen op dat ik hem mee mocht nemen. Die gitaar hangt nog steeds bij mij thuis aan de muur.
Hoe waren de reacties van de kant van de Japanners?
CR: De Jappen vonden het leuk! CSL: In Adek traden we ook wel op bij maanlicht, op het grote veld waar we altijd stonden te buigen, daar werden dan matjes en kleedjes en kussens gelegd en dan wisten ze: ‘Tholen en Van Lier’ zouden bij maanlicht zingen. Op een dag ben ik naar dat plein toegegaan waar al die vrouwen en kinderen moesten zitten, en toen kwam er een hele hoge Japanse officier naar me toe. Ik wou gaan buigen, maar hij zei ineens in het Nederlands: ‘Nee, mevrouw, ik heb in Delft gestudeerd, | |
[pagina 208]
| |
Tekening ‘Tholen en Van Lier’ (detail), gemaakt in kamp Tjihapit door Ria Smit. Collectie C. Schneider-Lücht.
| |
[pagina 209]
| |
en ik spreek vloeiend Nederlands. Zingt u vanavond?’ Ik zeg: ‘Ik zing.’ Hij zegt: ‘Wilt u alstublieft het dHolland-liedje” zingen?’ En ik: ‘Zing ik!’ ‘Zingt u ook “Herinnering”?’ ‘Zing ik!’ Ik heb niet gezegd ‘voor u’ want ik dacht: je bent mijn vijand! En toen boog ik, maar hij gaf mij een hand...Ga naar eind7
Holland-liedje
Zeg, kan je soms ook zo heel erg verlangen
naar Hollandse weiden, naar Hollandse hei,
naar Hollandse straatjes, naar Hollandse keien,
een slootje, een grachtje, een boerderij?
En het is of vooral in de dagen als deze
je verlangen zo heel erg gaat uit naar dat land
dat zoveel moois en goeds voor je houdt verborgen;
Eens zo hecht voel je die sterke band.
Refrein:
Holland ik verlang naar jou,
naar je steden, naar je dorpen,
naar je bossen en je hei
naar je zomers groene wei...
Ben ik vrij, ik wil dan vlug,
Holland, weer naar jou terug.
(vijf coupletten)
Herinnering
Herinnering, soms ben je bij ons,
bij een ieder, overal.
En jij komt ons even plagen,
even pijn doen; 't klinkt zo mal.
Maar herinnering, jij brengt ons
uit vroeger dagen lief en leed.
En jij moet zo heel goed weten,
Wat dit leven ons hier deed...
Refrein:
En zie ik de toekomst nu
wel eens donker in,
dan schenkt alleen de herinnering
mij weer nieuwe zin.
(vier coupletten)
CR: In Tjihapit zaten 14.000 mensen. Daar traden we ook op in de woningen waar de mensen geïnterneerd waren. Dan denk je misschien: | |
[pagina 210]
| |
Bladzijde uit ‘Diary Pocket’ met de data van optredens van ‘Tholen en Van Lier’ in kamp Tjihapit. Collectie C.J. Schneider.
| |
[pagina 211]
| |
in huizen, nou dat is mooi, maar waar daar in de normale tijd vier of vijf mensen woonden, zaten er nu twintig mensen in. En dan gingen we dus naar zo'n huis... CS: ... en die mensen daar verzamelden dan buren en anderen. CJS: Ja dat waren grote gezelschappen hoor! CR: We hadden op een gegeven moment zoveel afspraken ... een heel opschrijfboekje vol met die avond hier, en die avond daar, soms wel tien, elf keer per maand. We hadden het hardstikke druk. CS: Het was alsof de liedjes op me afkwamen, ik had steeds nieuwe onderwerpen, alles wat ik geschreven heb, is echt gebeurd.
Schreef u ook liedjes tegen de Japanners?
CR: Nee, nee, ze gingen over gebeurtenissen in het kamp, actuele liedjes... CS: ... levensliedjes ook... CJS: ... en herinneringen aan Holland, de tijd voor de oorlog. (Fragmenten uit een brief van mw. Etha Mom aan LD, 10 maart 2001): Was de verleiding niet groot om een lied tegen de Japanner te maken?
CR: Nee, hebben we nooit aan gedacht. CS: Nee, we keken wel uit, zeg. CR: De Jap kon gewoon komen luisteren. Ze verstonden er natuurlijk niks van, maar ze zaten er soms wel bij. CS: In Adek zaten ze vooraan, samoeraizwaard op schoot, en rijen medailles op de uniformen.
Er was geen censuur?
CJS: In Tjihapit zijn jullie wel degelijk bij de Kempetai geweest, jullie zijn opgepakt! Ik herinner me nog wel dat er een schok .... jullie kwamen niet thuis! We wisten niet waar jullie waren. Dat was wel een opschudding hoor. Geen bericht, niks. CR: We hebben zeven dagen in de gevangenis gezeten. Er kwam plotse- | |
[pagina 212]
| |
ling een verordening van de Jappen: na zeven uur 's avonds mocht er niemand meer op straat. Nou, toen waren wij natuurlijk de sigaar, want wij gingen altijd na donker naar die mensen toe. Wij zeiden: stik maar, we doen het toch. Toen waren we nog op de fiets, en op een avond hadden we ook weer ergens gezongen en we gingen om een uur of tien 's avonds naar huis, en ineens PATS een haak van een wandelstok in onze bagagedrager, en zo werden we vastgehouden. Die kerels stonden te wachten op ons, we waren gewoon verraden. Ze wisten waar we zongen. En toen zijn we meegenomen naar het kantoor van de Jappen en daar hebben we twaalf uur moeten staan. Toen hebben ze ons meegenomen naar de Kempetai en daar in de gevangenis gestopt. Omdat we dat verbod genegeerd hadden, niet vanwege de liedjes. Toen kwamen we in een eel terecht - dat was echt vreselijk hoor, dat zal ik ook nooit vergeten - van drie bij vier meter, en daar zaten elf mensen in. Iedere dag kreeg je een emaille kommetje met drie eetlepels rijst en een beetje groente er in en dat was ons eten. Na die zeven dagen zijn we vrijgelaten. We kwamen terug en hoorden overal in het kamp: ‘Tholen en Van Lier zijn weer thuis!’ We zijn toen natuurlijk gewoon weer doorgegaan met optreden. (Fragmenten uit een brief van mw. Henny Themmen-van Rosmalen aan LD, 6 maart 2001): In Adek, u noemde het al, heeft u ook opgetreden. Had u een vast repertoire of kwam er steeds iets nieuws bij?
CS: Nee, we hadden elke keer nieuwe programma's, nieuw repertoire. Er waren wel mensen die vroegen naar een liedje van vroeger, en dat zongen we dan als toegift. Ik heb, ruw geschat, zo'n tachtig liedjes geschreven. (Uit het dagboek van mw. J. Sitsen-Russer, in de ziekenbarak in Adek, 30 januari 1945): | |
[pagina 213]
| |
te maken en te zingen. Ik geef toe, dat het voor hen zelf ook een afleiding is. Dat zie ik aan mijn eigen rijmelarij. Maar toch, zij hebben er nog een kamptaak bij. Nu kun je hen niets geven, want waar zou je het vandaan moeten halen? Maar nu heb ik van onze ‘toko’ gedaan weten te krijgen, dat we 2 porties pindakaas mogen kopen. We betalen het met z'n allen, en geven het hen na afloop, netjes gerangschikt met wat bloemen of blaadjes. Dat is dan een extraatje voor hun maag. Wat zeker welkom zal zijn.Ga naar eind8 Welk liedje vond u zelf het mooist?
CR: Daar moet ik even over nadenken. Ik geloof ‘Herinnering’, dat vond ik heel mooi, en ‘Foto's kijken’. En wat Corrie helemaal in het begin schreef, het ‘Holland-liedje’.
Foto's kijken
Als je zo in het schemerdonker
In een hoekje, heel alleen,
Zo eens stil wat zit te mijmeren,
Zit te peinzen voor je heen,
Kijk, dan grijp je naar het album
Met de foto's van weleer,
En dan kruip je bij je lampje;
Vroegere dagen keren weer.
(acht coupletten)
Hoeveel keer heeft u naar schatting opgetreden?
CR: Zo'n tweehonderdvijftig keer. We hebben daarna, in '45-'46, nog op Ceylon opgetreden, waar we moesten wachten op een doortocht per boot naar Bangkok, en later in Bangkok. CJS: En ook nog drie keer op de ‘Ruys’, op weg naar Holland.
In Bangkok noemde u zich ‘Het C. en C. -cabaret’.
CJS: Dat hebben jullie op Ceylon ook al zo gedaan, want ‘Tholen en Van Lier’ was niet meer toepasselijk na de oorlog. Dus in Kandy (Ceylon) en Bangkok was het ‘Het C. en C. -cabaret’. CR: In Ceylon hebben we opgetreden in een openlucht-bioscoop, en dan stond Carel Jan tussen de coulissen. CS: Ik zal de voorstelling in Bangkok nooit vergeten. Er waren al eerder vrouwen uit het kamp aangekomen in Bangkok, waar mijn man zat [sinds 1946 directeur aldaar van de middelbare school in het Instituut ‘Oranje’/ld], en die zeiden: je vrouw is in het cabaret gegaan. En toen zei mijn man: dat bestaat niet! Die geloofde het niet. Ja, zeiden ze, met | |
[pagina 214]
| |
Bangkok 1946. ‘Tholen (rechts) en Van Lier’, Collectie C. Schneider-Lücht.
| |
[pagina 215]
| |
een meisje. Ze hebben samen een cabaret en ze treden overal op. Hij geloofde het niet. En toen kwamen we aan in Bangkok, en toen zei ik tegen hem: ‘Organiseer maar een avond in het “Instituut Oranje”.’ Een enorme zaal was het, met mijn man vooraan en die wist van niks. En die zag dat het waar was! Die avond zal ik nooit vergeten...
Na Bangkok bent u er mee gestopt?
CR: In Nederland hebben we nog een keer bij de AVRO in Hilversum gezongen. We werden uitgenodigd, ze ons wilden horen. Dat is gewoon een flop geworden. Het had in die kampen een functie, en in Nederland verder niet meer. Ik zeg altijd: in het land der blinden is Eenoog koning. Zo was het wel natuurlijk, hè? |
|