Indische Letteren. Jaargang 15
(2000)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |||||||||||||||
InleidingIn 1954 publiceerde Maria Dermoût een verhaal van vijfendertig pagina's onder de titel ‘Hier’ in een bundel met de programmatische naam ‘De Gelderse bloem’. Je kunt je afvragen, hoe zij als Indische auteur in dit gezelschap van uitsluitend Gelderse schrijvers verzeild is geraakt. Tussen 1940 en 1956 heeft zij (met onderbrekingen) in Arnhem gewoond. Toen in 1951 haar debuutroman Nog pas gisteren verscheen, was dat dankzij de bemoeienissen van de Arnhemse letterkundige Johan van der Woude. Als bestuurslid van de stichting ‘De Gelderse bloem’ heeft hij haar ook gestimuleerd tot het schrijven van dit verhaal, dat zowel Indische als Gelderse inspiratiebronnen heeft.Ga naar eind1 In 1956 verscheen het met kleine wijzigingen opnieuw, nu als titelverhaal van haar tweede verhalenbundel De Juwelen Haarkam. Dermoût heeft zich uitvoerig gedocumenteerd. De Indische stof is ontleend aan de zogenaamde Pattimura-opstand, die van mei tot november 1817 op de Molukken gewoed heeft, vooral op het eiland Saparoea.Ga naar eind2 In Nederland was dit een vrijwel vergeten episode uit de koloniale geschiedenis. In de orale Molukse verhaaltraditie daarentegen hadden dezelfde gebeurtenissen een mythische vorm aangenomen en was de actualiteit behouden gebleven.Ga naar eind3 Hoofdrolspeler Thomas Matoelesía (‘Pattimura’) leefde voort in het Molukse Pattimura-bataljon dat in 1946-1949 tegen de Nederlanders streed, werd later tot officiële vrijheidsheld uitgeroepen en kreeg in 1972 een standbeeld in de stad Ambon. Anders dan men misschien verwachten zou, heeft Dermoût zich uitsluitend gebaseerd op de geschreven bronnen, in de praktijk dus Nederlandse ooggetuigenverslagen en het werk van Nederlandse historici.Ga naar eind4 Ook voor het Gelderse element in het verhaal heeft Dermoût historische gegevens gebruikt. Zij beschrijft de opstand vanuit het perspectief van een Gelderse marineofficier. Voor hem heeft Quirijn Maurits Rudolph VerHuell (1787-1860), roepnaam ‘Maurits’, model gestaan. Hij publiceerde in 1835-1836 zijn Herinneringen aan eene reis naar Oost-Indiën in twee delen met staalgravures van Daniel Veelwaard naar tekeningen | |||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||
Johanna Christina Umbgröve (1791-1817), de vermoorde residentsvrouw, met de juwelen haarkam van goud, diamanten en edelstenen. Olieverfschilderij. Foto Iconografisch Bureau, Den Haag.
| |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
van de auteur.Ga naar eind5 VerHuell beschrijft daarin uitvoerig de opstand. Hij blijkt een scherp waarnemer, een goed schrijver en een bevlogen tekenaar van vooral landschappen. Passages uit dit boek worden door Dermoût vrijwel letterlijk in haar verhaal gemonteerd als afkomstig uit ‘zijn verloren dagboek’. Ondanks deze stevige worteling in de historische werkelijkheid, waarop hier niet uitvoerig zal worden ingegaan, houdt het verhaal iets raadselachtigs. Wat ik wil laten zien, is op welke wijze ‘De juwelen haarkam’ is vastgehecht aan andere teksten van Maria Dermoût zélf en wat de effecten daarvan zijn. Ook de interpretatie is daarbij in het geding. Omdat sommige van die verbindende passages terug te voeren zijn op het boek van VerHuell, kan ik echter niet om zijn Herinneringen heen. | |||||||||||||||
‘De juwelen haarkam’: een samenvattingGelderland, de Veluwe, in het eerste kwart van de negentiende eeuw. Na een avontuurlijke reis naar de Oost van vier jaar keert een jonge marine-officier, Quirien, met kennelijke tegenzin terug naar zijn ouderlijk huis in Arnhem. Hij recapituleert in de reiskoets zijn ervaringen. Op de terugreis heeft hij schipbreuk geleden en daarbij vrijwel al zijn bezittingen verloren, onder meer een dagboek. Slechts één reistas is gered met daarin zijn schetsboek en ‘nog wat kostbaarheden in een doosje bij elkaar gepakt’, waaronder een juwelen haarkam. Gedurende zijn verblijf in de Oost blijkt hij ‘van a tot z’ een bloedige opstand op het eiland Saparoea te hebben meegemaakt. Van de Hollandse residentsfamilie ter plaatse heeft alleen het oudste zoontje het geweld overleefd. Quirien heeft dit kind laten opsporen en ondergebracht bij diens familie op Java. De even wonderbaarlijk geredde juwelen haarkam die aan de moeder van het kind, de residentsvrouw, had toebehoord, heeft hij zojuist, als laatste etappe van zijn terugreis, aan haar ouders in Overijssel overhandigd. Intussen wordt Quirien met spanning door zijn Gelderse familie opgewacht. De sarcastische vader, de jeugdige moeder, zijn twee zusters, Engelina en Sophietje, en twee jongere broers, Alexander en Brammetje: allen worden scherp getekend tegen het decor van een empire-interieur.Ga naar eind6 De dialoog is levendig, je hóórt het timbre van hun stemmen, hun Nederlands met ‘Franse uitspraak en een Frans woord hier en daar’. Quiriens geschenken uit de Oost maken in de Hollandse huiskamer een ontheemde indruk. Het gesprek wil niet vlotten. ‘Quirien wilde liever niet praten en hij wilde geen verhalen vertellen; een verhaal wilde hij niet vertellen.’ Hij blijkt er niet omheen te kunnen wel zijn schetsen te laten zien. Tot zijn vader hem onderbreekt en rechtstreeks vraagt wat Quirien omzeilen wilde. ‘Ik bedoel die Molukse opstand, ik had van jou ook graag gegevens, zo uit de eerste hand.’ De vader | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
blijkt goed op de hoogte en vraagt hem naar zijn mening over het ‘indiaans’ opperhoofd op het eiland Saparoea, Thomas Matoelesía. Quirien weet vrijwel alle vragen te ontwijken. ‘De visite was nu wel zo goed als gedaan, er kon niet veel meer gebeuren.’ Maar dan ontdekt Sophietje de laatste twee tekeningen van Quirien in de map. De ene stelt voor, hoe het overlevende zoontje van de resident overgedragen wordt aan Hollandse marine-officieren. ‘Quirien keek naar het jongetje, naar zichzelf, naar alles eromheen - zoals het toen geweest was.’ De laatste tekening blijkt een portret te zijn van Thomas Matoelesía, afgebeeld met ‘een lijdend gezicht’. Broer Alexander reageert geschokt: het portret past niet in zijn beeld van een oproerling, bovendien vindt hij dat portrettekenen ‘nooit je fort geweest is’. Quirien excuseert zich en gaat met zijn tekeningen naar boven. Het verhaal eindigt met een vertrouwelijk gesprek tussen Quirien, liggend in het bed uit zijn kinderjaren, en zijn moeder over het schokkende van zijn ervaringen. Plotseling roept de moeder beelden voor hem op van het Arnhem uit zijn jeugd. ‘Zij praatte nu vlug achter elkaar door met een hoge stem, opgewonden van het een op het ander.’ Maar waar zij Arnhem oproept, ziet Quirien Indië. ‘Waarom ben je zo ver weggegaan,’ vroeg zij ineens zonder overgang, ‘naar dat vreemde land, die vreemde mensen? Nu kun je niet meer terugkomen.’ ‘- Had zij gelijk?’ vraagt Quirien zich af als zij vertrokken is. ‘Was het zo, hoorde hij niet meer aan hier?’ Het einde is open: ‘God mag het weten’. | |||||||||||||||
Verwijzingen naar eigen werkOp drie plaatsen blijken er verbindingen te zijn tussen ‘De juwelen haarkam’ en ander werk van Maria Dermoût. Beekman heeft eens geschreven: ‘Bijna alles in het werk van Maria Dermoût wordt wel ergens anders herhaald.’Ga naar eind7 Inderdaad gaat het om herhalingen, in twee gevallen om woordherhalingen, in het derde geval om de herhaling van een bijzonder idee. | |||||||||||||||
Het jongetjeIn het jaar dat Dermoût ‘De juwelen haarkam’ schrijft (1954), werkt zij ook aan ‘De tuin Kleyntjes’ (uit De Tienduizend Dingen, 1955). Kort daarvoor moet zij het verhaal ‘De kenari-vrouw’ hebben voltooid, dat postuum zou verschijnen.Ga naar eind8 Er blijken allerlei overeenkomsten te zijn tussen het kind van Saparoea uit ‘De juwelen haarkam’, het kind Himpies uit ‘De tuin Kleyntjes’ en het jongetje Jantje uit ‘De kenari-vrouw’. Het is niet alleen, dat voor de kleine Himpies en zijn moeder Felicia bij hun aankomst op de tuin een liedje wordt gezongen ‘van het jongetje Himpies van het eiland Saparoea’,Ga naar eind9 of dat zowel naar Himpies als naar het jongetje Jantje ‘altijd gezocht moest worden’,Ga naar eind10 en ook niet zozeer dat | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
zowel voor Himpies als voor Jantje Dermoûts zoon Hans model gestaan zou hebben.Ga naar eind11 Er zijn andere, sterke overeenkomsten tussen de drie kinderen, waarbij op de achtergrond steeds de tekst van VerHuells Herinneringen meeklinkt. VerHuell beschrijft het kind van Saparoea als ‘[...] het lieve kind, dat door zijne aanminnigheid onzer aller harten veroverd had’. ‘Een aanminnig jongetje’ noemt Quirien in ‘De juwelen haarkam’ dan ook het kind dat hij onder zijn hoede neemt, verwijzend naar VerHuells brontekst. Ook in het verhaal ‘De kenari-vrouw’ wordt het jongetje Jantje ‘een aanminnig kind’ genoemd, en wel door een huisdokter die ‘soms van die ouderwetse uitdrukkingen had’.Ga naar eind12 Over het kind van Saparoea schrijft VerHuell: ‘Het lieve kind had alleen een hemdje aan, en was sterk door de zon verbrand.’ In ‘De juwelen haarkam’ gaat het om ‘een klein kind, in een wit hemdje gekleed’. Jantje in ‘De kenari-vrouw’ draagt ‘een schone witgesteven hansop’ en ‘een helmhoed’, ‘want hij verbrandde nooit in de zon.’ Himpies in ‘De tuin Kleyntjes’ ‘had alleen een klein wit hemd en opgeknoopt wit broekje aan; hij was erg verbrand’.Ga naar eind13 VerHuell vermeldt, dat het kind ‘omtrent zes jaren oud scheen’, toen hij het na de bloedige opstand had opgespoord. Jantje, ‘nog geen zes jaar’, wordt behekst door de kenari-vrouw. Himpies komt ‘in de tijd voordat hij zeven jaar zou worden’ in de macht van de bibi.Ga naar eind14 Jantje en het kind van Saparoea ontkomen op het nippertje aan de dreiging, Himpies wordt daadwerkelijk vermoord. Onverwachts ontstaat voor de lezer een nieuw, indringend beeld: drie kinderen, jongetjes, op de drempel van geen-klein-kind meer, in het wit gekleed, fel door de zon beschenen, dodelijk bedreigd door een voor hen ondoorgrondelijk Indië. De omtrekken van het beeld zijn in elk verhaal afzonderlijk zichtbaar, maar pas als onze blik gescherpt is door de drievoudige parallellie kunnen we het volledig zien.
Via VerHuell lopen ook, minder opmerkelijke, draden van ‘De juwelen haarkam’ naar het deels op de Molukken gesitueerde verhaal ‘Old men forget’ (1958). De beschrijvingen in beide verhalen van een prauwvaart en van het blauw oplichten van een boom met glimwormen gaan terug op teksten van VerHuell. Het ‘oude boek’ waarvan sprake is in ‘Old men forget’ moet wel het reisverslag van VerHuell zijn.Ga naar eind15 | |||||||||||||||
De ‘honderd dingen’ van Quiriens jeugdOp een heel andere manier is nóg een verband te leggen tussen ‘De juwelen haarkam’ en De Tienduizend Dingen, met name ‘De tuin Kleyntjes’. Niet door een herhaling van woorden, maar van een idee. Een door Maria Dermoût veel gebruikte stijlfiguur is de opsomming. Een voorbeeld hiervan in ‘De juwelen haarkam’ is het opnoemen door de moeder van Quirien van alle plaatsen en gebeurtenissen in en rond | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
Arnhem die een rol gespeeld hebben in zijn jeugd. Op het eerste gezicht is dit een bevreemdende passage, zonder overgang ingelast in het gesprek over Quiriens Indische ervaringen. Voor de criticus Greshoff was het gedeelte over het oude Arnhem indertijd een van de redenen om de bundel De Juwelen Haarkam ‘een teleurstelling’ te noemen.Ga naar eind16 Het kan verhelderend zijn om deze passage te verbinden met een plaats uit ‘Het eiland’ in De Tienduizend Dingen, waarin dezelfde stijlfiguur wordt toegepast.
‘De honderd dingen’, zegt Dermoût, ‘zo heette de klaagzang bij een die zojuist gestorven is - de honderd dingen waaraan de dode herinnerd wordt, die hem gevraagd, gezegd worden.’ Daarop volgt een opsomming van alles waaruit het leven van de gestorvene bestaan heeft, de mensen, de bezittingen, maar ook ‘hoe de wind waait’, ‘hoe de schelpen glanzend liggen op de stranden’. Zij besluit met: ‘En dan zeiden zij: o ziel van die-en-die, en eindigden met een langgerekt droefgeestig è-è-è-è? -è-è-è-è? Over het water heen.’Ga naar eind17 In ‘De tuin Kleyntjes’ komt de idee van deze ‘oude heidense klaagzang’ op een heel specifieke manier terug. Felicia had, toen zij hoorde dat haar zoon Himpies gestorven was, aan degene die daarbij aanwezig was, willen vragen: ‘Toen je daar naast hem liep, heb je toen naar hem gekeken? heb je hem geroepen en o ziel van die en die gezegd? zijn honderd dingen opgenoemd? zoals jullie dat doen - hij leefde toen nog - hij was jong - jonge mensen moeten leven - misschien had je hem vast kunnen houden, toen - maar zij zei het niet.’Ga naar eind18 Felicia lijkt de ‘honderd dingen’ te beschouwen als een oproep, als een poging om haar zoon weg te roepen van de onvermijdelijk aansluipende dood. Als we deze opvatting op ‘De juwelen haarkam’ toepassen, wordt de opsomming van Quiriens moeder begrijpelijker. Zij noemt de ‘honderd dingen’ van zijn Arnhemse jeugd op als een bezwering, als een poging haar zoon terug te roepen uit zijn onbereikbaarheid - niet die van de dood, maar van het leven dat het zijne geworden is. Dat geeft de passage in ‘De juwelen haarkam’ een wanhopige betekenis. Het afscheid van de jeugdjaren is onomkeerbaar, zoals sterven dat is. Zo min als het lukt Himpies tot het leven terug te roepen, zo min zal het lukken Quirien te behouden voor het vertrouwde leven met zijn familie in de stad van zijn jeugd. Als de passage over Arnhem in ‘De juwelen haarkam’ gezien kan worden als een herhaling of een toepassing van de idee van ‘de honderd dingen’ uit ‘De tuin Kleyntjes’, werkt dat, lijkt mij, verhelderend. De emotionele lading wordt aangescherpt - een lading die wel voelbaar is, maar zonder deze achtergrond ook mysterieus blijft. | |||||||||||||||
Een oud Portugees hemelbed van zwart ijzerhoutEr is een laatste punt van overeenkomst tussen ‘De juwelen haarkam’ en ‘De tuin Kleyntjes’. Het gaat weer om een herhaling van woorden. | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
Quirien herinnert zich uit Saparoea ‘een oud Portugees hemelbed van zwart ijzerhout, op hoge poten, met vier vergulde houten ananassen op de vier hoeken’.Ga naar eind19 Dit bed is het enige fictieve detail in de hele Saparoea-episode: het Indische deel van ‘De juwelen haarkam’ is buitengewoon goed gedocumenteerd en alle andere elementen gaan zonder uitzondering terug op traceerbare bronnen. Tot onze verrassing treffen we precies zo'n bed aan in ‘De tuin Kleyntjes’. Na het overlijden van haar grootmoeder maakt Felicia in ‘De tuin Kleyntjes’ ‘een van de moeilijkste tijden van haar leven’ door, ook omdat zij ongerust is over haar zoon Himpies, die voor zijn opleiding in Nederland is en van wie zij weinig hoort. ‘In die tijd begon zij haar tochten over het eiland te maken overal heen. Zodra zij maar op weg was ging het beter.’ Van die tochten bracht zij ‘oudheden’ mee, bijvoorbeeld ‘zwartgebeeldhouwde meubels’. In de logeerkamer kwam een hemelbed te staan ‘van zwart hout met vier verguld houten ananassen op de vier hoeken’. Als Himpies jaren later als jong officier terugkeert op de tuin, krijgt hij het te zien: ‘Bij het prachtige hemelbed in de logeerkamer met de vergulde ananassen op de hoeken, floot hij even, en zei: “jawelzeker mevrouw van Kleyntjes!”’Ga naar eind20
In ‘De juwelen haarkam’ behoort het bed toe aan de moeder van ‘de man Thomas’. Quirien herinnert zich, dat onder het bed ‘in manden met schelpjes versierd’ Matoelesía's buit bewaard wordt. Die bestaat uit ‘kostbaarheden uit huizen en prauwen en het fort, van gesneuvelden en vermoorden afgenomen’ - het onderscheid verwijst weer naar Himpies - ‘en daaronder een kostbare juwelen vrouwenkam -’.Ga naar eind21 Dit gegeven, dat de kam van de gedode residentsvrouw teruggevonden wordt onder het bed van Matoelesía's moeder, is in het verhaal belangrijker dan het op het eerste gezicht lijkt. Maar eerst zullen we de historische feiten rond de juwelen haarkam nader moeten bezien. | |||||||||||||||
De juwelen haarkamDe feiten. VerHuell vermeldt de juwelen haarkam als eerste. Na de gevangenneming van Matoelesía werd hem, zo schrijft hij, ‘een rijk met diamanten bezette kam overhandigd, bij het opperhoofd gevonden’,Ga naar eind22 die hij na zijn terugkeer in Nederland aan de familie van de residentsvrouw doet toekomen. Andere ooggetuigen melden niets over een kam. Pas in 1857 komt de publicist J.B.J. Van Doren in zijn boek ‘Thomas Matulesia’ met een nieuw gegeven. Matoelesía zou gezien zijn in een geroofde uitmonstering, ‘terwijl als een bijzonder sieraad de gouden kam van de op eene ongehoorde wijze vermoorde mevrouw Van den Berg in zijne haren schitterde’.Ga naar eind23 Dit beeld, dat voor wie het tot zich door laat dringen een romantisch-exotische kwaliteit heeft, is een eigen leven gaan leiden. Wij vinden het terug bij de latere historicus P.H. van der | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
Kemp,Ga naar eind24 die overigens met nadruk wijst op de onbetrouwbaarheid van Van Doren.Ga naar eind25 Ook C.J.G.L. van den Berg van Saparoea citeert deze passage (in 1942 en nogmaals in 1948).Ga naar eind26 H.J. de Graaf in De geschiedenis van Ambon en de Zuid-Molukken komt in 1977 met een uitgebreide, schilderachtige versie.Ga naar eind27 De fictie bij Maria Dermoût. In ‘De juwelen haarkam’ blijft dit gegeven evenmin onvermeld, maar het wordt wel in een veelzeggende context geplaatst. Quiriens arrogante, wat leeghoofdige broer Alexander zegt in de huiselijke discussie over de opstand: ‘Dat hoofd van die oproerlingen daar, hoe heet hij? De man Thomas! Die liep aangedirkt als een...’ Hij aarzelde even, zei toen: ‘Als een vrouw, met een ketting van aan elkaar geregen epauletten van alle gesneuvelden om zijn hals en een juwelen vrouwenkam van de vermoorde residentsvrouw in zijn haren!’Ga naar eind28 Deze uitspraak wordt duidelijker, als we de ‘ketting van aan elkaar geregen epauletten van alle gesneuvelden’ in zijn historische context plaatsen. Alle ooggetuigen melden, dat Matoelesía gekleed ging in een rode Engelse frak met twee epauletten, afkomstig van een verslagen Nederlandse majoor. De latere vice-admiraal J. Boelen, evenals VerHuell ooggetuige, vermeldt in zijn memoriaal (als enige), dat Matoelesía een derde epaulet op de borst droeg.Ga naar eind29 ‘Aapachtig werd de uitdossing van dezen opstandgeneraal’, stelt Van der Kemp in 1911 onder verwijzing naar Boelen vast, ‘toen hij ook een epaulet op zijn borst deed hangen.’Ga naar eind30 De ‘epauletten van alle gesneuvelden’ die volgens Alexander in ‘De juwelen haarkam’ om de hals van Matoelesía hangen, moeten wel een overdrijving zijn van deze ‘derde epaulet’. Het gegeven dat Matoelesía de gouden kam in het haar gedragen heeft, wordt in ‘De juwelen haarkam’ dus in de mond gelegd van een onsympathiek getekend, hevig overdrijvend personage (althans: voor wie de historische stukken kent). De geloofwaardigheid ervan is daardoor minimaal. De visie van Maria Dermoût. Dermoût wil Matoelesía tonen als een man die respect verdient, wiens verzet tot op grote hoogte te rechtvaardigen is, en zeker niet als een ijdele ‘aapachtige opstandgeneraal’. Op twee plaatsen in ‘De juwelen haarkam’ staat nog eens met nadruk, dat Matoelesía de kam van de residentsvrouw niet in zijn haar gedragen heeft. Zo beschrijft zij het portret van Matoelesía (in werkelijkheid door VerHuell getekend, in het verhaal aan Quirien toegeschreven) als volgt: ‘de nogal lange zwarte haren steil en strak omhooggekamd, werden om het achterhoofd tot aan de voorkant, tot voorbij de slapen, omsloten met een gladde schildpadden kam, de zogenaamde kromkam.’Ga naar eind31 Dit was een haardracht die (volgens verschillende bronnen) rond 1820 door christelijke mannen op de Molukken gedragen werd. Het is dus ook heel plausibel, dat Matoelesía een kromkam droeg. De beschrijvingen die we van de kromkam hebben, komen bovendien overeen met wat op de tekening van VerHuell te zien is.Ga naar eind32 De juwelen haarkam daaren- | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
tegen is een voorwerp van een heel andere orde. Dit gouden sieraad, langs de onder- en bovenrand rijkelijk ingelegd met diamanten en edelstenen, is te zien op het bij Van den Berg van Saparoea gereproduceerde olieverfportret van de residentsvrouw, dat Dermoût zeker gekend heeft.Ga naar eind33 Van enige gelijkenis met de platte gladde kam op de tekening van VerHuell is geen sprake - en VerHuell moet toch, als tijdelijke bezitter, uitstekend geweten hebben hoe de juwelen kam eruit zag. Maar de geschiedenis heeft zijn eigen ironie. Dermoûts biograaf Van der Woude reproduceert VerHuells tekening, die in het verhaal beschreven wordt als de tekening van Quirien. In het onderschrift én verderop in zijn tekst stelt hij, misschien misleid door de titel van het verhaal ‘De juwelen haarkam’, dat Matoelesía is voorgesteld ‘met “de juwelen haarkam” in het haar’.Ga naar eind34 Anderen zijn hem daarin gevolgd. Zeer ongewild, want in strijd met haar bedoelingen, heeft Dermoût dus zelf bijgedragen aan de herleving van het beeld van Van Doren. Aan het slot van ‘De juwelen haarkam’ komt de kwestie opnieuw ter sprake. Als Quirien in bed ligt, stelt zijn moeder hem de vraag: ‘En... hij droeg niet haar juwelen kam in het haar toen hij gevangen bij jullie aan boord gebracht werd? “Neen,” zei de zoon.’Ga naar eind35 ‘“Dan is het goed, Quirien,” zei de moeder, maar zij zei niet, wat dan goed was.’ Zij zoekt in dit vertrouwelijke gesprek naar een rechtvaardiging van Quiriens overduidelijke onbehagen over de oorlog op Saparoea. HetThomas Matoelesía met de ‘kromkam’. Tekening van Q.M.R. VerHuell.
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
maakt voor de moeder, die zijn ongemakkelijke schaamte zo graag wíl begrijpen, kennelijk verschil, als het beeld zoals dat door Alexander is opgeroepen, niet ‘waar’ zou zijn. De reconstructie van Maria Dermoût. Op grond van VerHuells tekst en vanuit haar visie op de rol van Matoelesía komt Dermoût tot een eigen interpretatie van de feiten, zonder dat zij de historische ‘werkelijkheid’ geweld hoeft aan te doen. Bij VerHuell is te vinden, dat de juwelen kam ‘bij het opperhoofd gevonden’ is en ook, dat het huis van Matoelesía's moeder als opvang voor zijn krijgsgevangenen in gebruik is.Ga naar eind36 Deze gegevens worden in ‘De juwelen haarkam’ gecombineerd: de kam is niet aangetroffen in de haren van het opperhoofd, maar, met de andere buit, in het huis van zijn moeder. Dit suggereert subtiel, ternauwernood zichtbaar, een vertrouwensband tussen Matoelesía en zijn moeder. Het vijandig ‘indiaans opperhoofd’ komt daarmee, even subtiel, in een ander licht te staan: hij heeft een moeder. Als schuilplaats moet het zwarthouten Portugese hemelbed dienen, dat niet in de bronnen is terug te vinden, maar wel bij Felicia in ‘De tuin Kleyntjes’.
Voor de ogen van de lezer ontstaat nu een spel waarin steeds dezelfde motieven herhaald en gespiegeld worden. In ‘De tuin Kleyntjes’ is Felicia de moeder van een zoon, Himpies, die zal omkomen tijdens een Hollandse expeditie tegen de roerige berg-Alfoeren. In ‘De juwelen haarkam’ is het de moeder van Matoelesía die haar zoon verliest, als hij door de Hollanders om het leven wordt gebracht. Het empire-hemelbed van Quirien ‘met de koperen vrouwtjes op de hoeken’ lijkt het Gelderse equivalent van het Portugese bed. Hierin voert Quirien het lange gesprek met zijn moeder, waarin het duidelijk wordt, dat het te eenvoudig is om Matoelesía zonder meer als ‘de vijand’ te zien, en waarin beiden gaan beseffen, dat Quirien ‘niet meer kan terugkomen’. De tragiek van een oorlog, een moeder, een zoon en verlies: daar lijkt het om te draaien. Dezelfde betekenissen keren terug in verband met de juwelen haarkam, gevonden onder het bed op Saparoea. Deze kam heeft kennelijk een bijzonder vermogen tot ‘overleven’: hij doorstaat de plundering van het Hollandse fort op Saparoea en duikt bovendien na Quiriens schipbreuk weer heelhuids uit de golven op. Toch is de kam niet in staat geweest de residentsvrouw tegen de dood te beschermen. Maar wel heeft hij, lijkt het, haar oudste zoon behoed: ‘het enige dat van hen allen te zamen op Gods aardbodem was overgebleven, waren een klein Hollands jongetje uit de residentsfamilie, dat wel gewond, maar niet dood geweest was, en een juwelen haarkam.’Ga naar eind37 In deze zin bezit de kam ‘magie’. Een magie die in dit geval precies past bij de thematiek van het verhaal. Tot slot een biografisch gegeven: ook Maria Dermoût was moeder van een zoon, Hans, die op 25 april 1945 in Japanse gevangenschap omgekomen is.Ga naar eind38 | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
In het voorgaande is een aantal plaatsen getoond, waar met name ‘De tuin Kleyntjes’ en ‘De juwelen haarkam’ aan elkaar gehecht zijn. Steeds blijken deze plaatsen een (voor beide verhalen) belangrijke betekenis te hebben: het bedreigde jongetje, de ‘honderd dingen’ en oorlog en verlies. Dit kan natuurlijk een gevolg zijn van het feit, dat deze betekenissen overvloedig aanwezig zijn in al het werk uit deze periode. De interpretatie van ‘De juwelen haarkam’ blijkt er in elk geval door te worden verhelderd. In hoeverre Dermoût deze samenhang opzettelijk heeft willen bereiken, is een niet te beantwoorden vraag. Toch zou het opvatten van het werk van Maria Dermoût als een samenhangend geheel een vruchtbare weg voor verder onderzoek kunnen zijn. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
Annelies Dirkse-Balhan studeerde Nederlandse taal-en letterkunde in Leiden en publiceerde eerder onder meer over Multatuli en over jeugdliteratuur. |
|