Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |||||
Indische ‘Wichtig-macherei’ gehekeld
| |||||
[pagina 193]
| |||||
In de Indische toneelliteratuur vinden we in meerderheid zedenmeesters. En deze zijn opvallend eensgezind als het gaat om het te hekelen gedrag: hun spot treft namelijk vooral de zogenaamde Indische Wichtigmacherei. Het typisch koloniale verschijnsel om - zonodig via gekuip en gekonkel - zo veel mogelijk prestige te verwerven en zich daar ook op te laten voorstaan. Deze race op de statusladder was een koloniale realiteit, althans als men Europeaan was. In Indië kwam men immers terecht in een samenleving waarin de kaarten als het ware opnieuw werden geschud. Alleen al het bezit van een blanke huid zorgde ervoor dat men direct na aankomst in de kolonie steeg in de sociale hiërarchie. Indië bood dus tal van nieuwe stijgingsmogelijkheden. Was men in Europa een ‘have not’, in Indië kon men een ‘have’ worden. Dat dit herhaaldelijk tot weinig verheffend gedrag leidde, laat zich raden. Natuurlijk waren er velen die hier niet aan meededen en voor wie de Indische Wichtig-macherei onverteerbaar en verwerpelijk was. Zoals voor een paar Indische toneelschrijvers die het tot onderwerp van een satire maakten. Zo'n satire is geschreven door iemand die vooral bekend is geworden met een ander genre, namelijk J.B. (Jouke Broer) Schuil (1875-1960). De schrijver van jeugdboeken als De Katjangs en De AFC-ers. In 1905 verschijnt van zijn hand een toneelstuk getiteld: Gedeballoteerd.Ga naar eind1 Het is - in de ogen van een tijdgenoot van Schuil - een ‘rake satire op de Wichtigmacherei, de intrigue, de vlei-likkerij en de groothanzerij van een Indisch ambtenaarsmaatschappijtje op een buitenbezitting’.Ga naar eind2 En dat is het ook. Het stuk speelt zich af, zoals uit het voorgaande al duidelijk zal zijn, op een Indische buitenbezitting die in dit geval bevolkt wordt door konkelende kruipers en streberige intriganten. Zo lopen we er onder meer resident Van Walveren tegen het lijf: een opgeblazen ijdeltuit, een non-valeur wiens grootste zorg lijkt of hij wel genoeg prestige heeft. We komen er gewestelijk secretaris Hesfeld tegen: een veinzer van het ergste soort; het type dat zich vierentwintig uur per dag omhoog likt. We ontmoeten er de hypocriete, kleinburgerlijke onderwijzer Tilma en de konkelende commies Breebaert. En dan is er nog de planter Plooswijk, een echte ploert, iemand die iedereen schoffeert, die zijn contractkoelies mishandelt en bij wie het ‘kassi pait’ en het ‘kassi whisky-soda’ in de mond bestorven ligt. Allen zijn ze boosaardig; een boosaardigheid die gevoed wordt door hun ambities. Want die hebben ze, stuk voor stuk. En ze wensen die koste wat het kost ook na te jagen. Zo wil de een Raad van Indië worden, een ander assistent-resident en weer een ander secretaris. Toch zijn er ook échte, integere personen in deze gemeenschap van kwaadaardige, hypocriete komedianten. Mensen die durven te zeggen waar het op staat, die zich niet ergens op laten voorstaan en die niet konkelen om - ten koste van anderen - meer prestige te verkrijgen. Zij | |||||
[pagina 194]
| |||||
worden vertegenwoordigd in de persoon van de pas aangekomen, jonge ingenieur Schalkwijk. En, u raadt het al, deze Schalkwijk, deze jongeman die niet meedoet in deze grote vleierij-komedie, moet het in deze slangenkuil ontgelden. Er wordt over hem geroddeld, hij wordt beschimpt en belasterd. En als hij het dan ook nog waagt om zich als lid van de plaatselijke sociëteit te laten ‘voorhangen’, worden alle kwade krachten in de Europese gemeenschap van deze buitenbezitting gemobiliseerd. Het behoeft nauwelijks betoog dat de dwarsligger Schalkwijk, die ook nog eens geheelonthouder is, smadelijk wordt gedeballoteerd; afgewezen als lid van de sociëteit met elf tegen drie stemmen. Maar dan komt het toeval te hulp. Net als de Europese ‘elite’ zich zelfgenoegzaam in de handen wrijft over het kunstje dat ze Schalkwijk geflikt heeft, komt het bericht dat er een nieuwe gouverneur-generaal is benoemd: het lid van de Eerste Kamer... Schalkwijk. De benoeming slaat in als een bom. Het lijdt geen enkele twijfel: de nieuwe gouverneur-generaal is de vader van de gedeballoteerde! Paniek en verslagenheid maken zich direct meester van de hypocriete Europeanen op de buitenbezitting. Wat een gemiste kans: een goede connectie te Buitenzorg! Hun gedrag is vervolgens voorspelbaar: allemaal willen ze - zonder dat de anderen het mogen weten - weer in het gevlei van de jonge Schalkwijk komen. Dat leidt tot kluchtige taferelen, compleet met de onvermijdelijke open- en dichtslaande deuren, zoals wij dat ook kennen van het inmiddels ter ziele gegane ‘John Lantings Theater van de Lach’. Al snel verschijnt de eerste judas ten huize Schalkwijk. Het is resident Van Walveren. ‘Uw onafhankelijkheidszin heb ik altijd hooglijk gewaardeerd’,Ga naar eind3 horen we nu flemerig uit zijn mond. Hij offert secretaris Hesfeld op door hem alle schuld van de deballotage in de schoenen te schuiven en hij voegt daar vervolgens schijnheilig aan toe: Kijk eens, [...] de heer Hesfeld heeft in deze heele zaak z'n onoprecht karakter blootgelegd. Iemand, die in 't particuliere onoprecht is, is ook als ambtenaar onbetrouwbaar. En als zoodanig zal ik hem bij uw papa signaleeren. Dat is mijn plicht als Hoofd van Gewestelijk Bestuur.Ga naar eind4 Hierna bezweert Van Walveren dat hijzelf een van de drie voorstemmers is geweest. Dan echter laat Hesfeld zich aandienen. Dat brengt de resident in een penibele situatie: hij wil natuurlijk niet door hem gezien worden. In arren moede verzoekt hij Schalkwijk hem te verstoppen. Aan dat verzoek voldoet de jonge ingenieur met groot plezier. De resident en zijn vrouw verdwijnen via een zijdeur in het kantoor, waar zij woordelijk kunnen volgen hoe nu Hesfeld op zijn beurt komt kruipen en draaien; hoe hij hem, de resident, afvalt: ‘'n Wonder, dat zoo'n prulresident 't zoo lang heeft volgehouden! Hij heeft zich gisteren weêr leelijk laten kennen met uw déballotage’,Ga naar eind5 zegt hij tegen Schalkwijk. | |||||
[pagina 195]
| |||||
En ook Hesfeld op zijn beurt bezweert dat hij een van de drie voorstemmers was. Een ‘bekentenis’ die hij besluit met de woorden: ‘Schrijft u uw Papa maar eens, wat voor 'n corrupt zoodje 't hier is, dan zullen de eerlijke menschen wel worden afgelost.’Ga naar eind6 Maar net als Hesfeld op stoom is geraakt, arriveert Plooswijk. Hesfelds reactie is voorspelbaar: hij wil natuurlijk niet door Plooswijk gezien worden en verzoekt Schalkwijk hem te verstoppen. Aldus gebeurt en Hesfeld belandt in de slaapkamer van de Schalkwijks, waar ook hij al luisterend getuige is van Plooswijks gedraai en gekonkel. En zo gaat het nog even door tot het hele intrigantenzooitje tot zelfs onder de tafel een schuilplaats heeft gevonden. Dan volgt de ontknoping. Nadat de een na de ander door Schalkwijk uit de respectievelijke schuilhoeken is gevist, en de zondaars beteuterd als bestrafte schooljongens op een rijtje staan, deelt Schalkwijk plechtig mee dat de nieuwe Excellentie niet zijn papa is. Zelfs geen familie. De hele intrigantenbende is natuurlijk eerst met stomheid geslagen, maar hervindt zich dan weer snel. Nu ze niets meer van de jonge Schalkwijk te vrezen hebben, vervallen de judassen weer direct in hun oude gedrag. ‘Nooit komt die kerel hier in de soos, al laat-ie zich 50 jaar voorhangen!’,Ga naar eind7 horen we onder andere de woedende Plooswijk weer uitkramen. Gelukkig voor Schalkwijk en zijn vrouw worden zij overgeplaatst naar Bandoeng en blijven zij op die manier in het vervolg verschoond van het kleinzielige gekonkel van deze hypocriete bende.
Gedeballoteerd van J.B. Schuil is als satire aardig geslaagd. Schuil gebruikt de humor, in dit geval de spot, als een tamelijk effectief wapen om die vermaledijde Indische Wichtig-macherei te lijf te gaan. Hij maakt die prestigejacht en de erdoor geobsedeerde personages flink belachelijk en creëert daarmee de nodige afstand: met zulke bespottelijke personages kan en wil de toeschouwer zich immers niet identificeren en het door hen getoonde gedrag móet men dus wel afwijzen. Ook de eerder aangehaalde tijdgenoot van Schuil, Henri Borel, is te spreken over het stuk. Hij noemt Gedeballoteerd als satire zelfs: bijtend, geestig, vlijmscherp en treffend raak.Ga naar eind8 Hoe effectief een satire als satire is staat of valt natuurlijk met de herkenbaarheid van het te hekelen gedrag en de te hekelen personages... Wel, dat lijkt in Gedeballoteerd zeker het geval. Borel, zelf een Indischman, zegt hierover bijvoorbeeld: Ik heb zelf een paar jaar op zoo'n buitenpost gezeten, en, nog geen jaar geleden, zat ik nog midden onder ongeveer precies dezelfde menschen als in Gedeballoteerd. O! Hij is zóó warm uit het groote, Indische Leven gegrepen, die van Daveren, en ook Hesfeldt, en die Plooswijk, en alle anderen, ze zijn sprekende, ware typen.Ga naar eind9 Bij Borel was de strekking van het stuk in ieder geval duidelijk overgekomen, want hij verzucht tot slot in hetzelfde opstel: | |||||
[pagina 196]
| |||||
Maar de nasmaak van het stuk, als je je terugdenkt in die toestanden, is geen Schadenfreude zelfs, maar bitterheid, wrange zure bitterheid, omdat in ons heerlijk schoone Indië zulke toestanden zóó kunnen bestaan, en het leven, dat er toch zoo mooi en zuiver zou kunnen zijn, er door al die Wichtig-macherei en die intrigue en dat laffe ambtenarisme zóó wordt vergald, dat het totaal ongenietbaar wordt!Ga naar eind10Zo'n zelfde satirische aanval op de Indische Wichtig-macherei komen we enkele jaren later tegen in het werk van Henk J. Smit. Ik beperk me hier tot een paar opmerkingen over deze toneelschrijver en zijn werk, maar bij een andere gelegenheid kom ik hier graag nog eens uitgebreid op terug. Henk J. Smit was in de jaren twintig tabaksemployé in Java's Oosthoek. Een tabaksemployé overigens met een hart dat bij het toneel lag. In zijn vrije tijd stimuleerde en regisseerde hij de Djembersche Tooneelclub en begon hij, pas na zijn dertigste, met het schrijven van toneel. Daar bleek hij talent voor te hebben, met name voor het blijspel. Zijn stof vond Smit om zich heen: in het plantersmilieu op Java. In het leven op de cultuurondernemingen waar men - zoals een tijdgenoot Henk J. Smit.
| |||||
[pagina 197]
| |||||
van Smit het verwoordde - ‘machts-waan en macht-overwicht [vindt] als in een meer volkrijke en civiele samenleving ondenkbaar [zou] zijn’Ga naar eind11 en waar men ‘lafheid en onderdanigheid [vindt] die slechts tot spotlust prikkelen’.Ga naar eind12 Smit hekelt onder andere in de satire De Super-intendent uit 1924 de Wichtig-macherei en vlei-likkerij van de planters om hem heen.Ga naar eind13 En hij deed dat volgens de schrijver/criticus Hans van de Wall niet onverdienstelijk. ‘Hier’, schreef Van de Wall eens, verwijzend naar de Superintendent, ‘is nu iets, waarop met een zekeren trots en voldoening mag worden gewezen als een bewijs te meer, dat er hier in Indië buiten het vermaledijde centenleven ook nog gedaan wordt aan een soort hoogere cultuur.’Ga naar eind14 Een flinke dosis moed kan Smit in ieder geval niet ontzegd worden, want het element herkenbaarheid was in zijn satire ruimschoots aanwezig. Verschillende concrete voorvallen in De Super-intendent en in andere stukken ontleende hij rechtstreeks aan zijn Oosthoekse werkelijkheid. De daarbij betrokken personen zagen, wanneer het op de lokale planken werd gebracht, hier natuurlijk maar zelden de humor van in. ‘Smit’ - zo schreef een tijdgenoot van hem veelbetekenend - ‘heeft dit meer dan eens op pijnlijke wijze moeten ondervinden.’Ga naar eind15 Gelukkig voor deze moedige tabaksemployé en toneelschrijver vond hij niet lang daarna emplooi als directeur van het Nederlandsch-Indisch Pers-Archief, het N.I.P.A.Ga naar eind16
De meest curieuze satire die ik echter tot nu toe tijdens mijn zoektocht naar het Indisch toneel ben tegengekomen is een stuk met de titel: Hollands Welvaren.Ga naar eind17 Het is een mooi voorbeeld van een politieke satire. Hollands Welvaren is in de dertiger jaren geschreven door het revolutionair schrijverscollectief ‘Links Richten’. Dit was een in 1932 opgericht gezelschap van jonge socialistische schrijvers als Freek van Leeuwen, Maurits Dekker en Jef Last. Een gezelschap dat ernaar streefde - dat zal niemand verbazen - de kunst in dienst te stellen van de strijd tegen het kapitalisme. Wel, in de revolutionaire opvattingen van Links Richten paste natuurlijk, wanneer het om Indië ging, een anti-koloniale houding. Een houding waarin de Boven-Digoel-kwestie een belangrijke rol speelde.Ga naar eind18 In Hollands Welvaren komen we duidelijke verwijzingen hiernaar tegen. Verder is het stuk een algemene aanklacht tegen de Nederlandse koloniale heerschappij in Indië. Het stuk begint met een monoloog van de baas van het logement met de naam ‘Hollands Welvaren’. Voordat het doek opgaat introduceert hij enkele van zijn ‘gasten’, zoals ‘onze koloniale specialiteit’ Lange Hannes. Een verlopen oud- KNIL-militair die, zo laat de logementsbaas ons weten, in de kolonie vooral zoop als een rubberplanter en: ‘even trouw was aan z'n Sarina, als de heer Mecklenburg aan zijn Wilhelmina’.Ga naar eind19 Verder is er Eva. Als publieke vrouw de schoonste onder de toffe mokkels, zacht als de beschermende hand van Mevrouw Mecklenburg | |||||
[pagina 198]
| |||||
aan de Boven-Digoel, en zeker niet kieskeurig. Haar hart, zo verzekert de logementsbaas ons, ‘is even ruim als het geweten van Jonkheer de Graeff te Buitenzorg en ze heeft meer mannen gehad, dan er aan den Digoel vermoord worden.’Ga naar eind20 De toneelhandeling vindt vervolgens plaats in het volledig verpauperde logement ‘Hollands Welvaren’. En die toneelhandeling is opvallend modern, want de auteurs van het stuk passen een stijlmiddel toe waarbij het publiek de toneelwerkelijkheid binnentreedt. Als het doek helemaal op is, leidt dat namelijk tot hevige opwinding bij de aanwezige, reeds flink aangeschoten gasten van het logement. Ze zijn boos, omdat ze zich te kijk gezet voelen. In plat Amsterdams wordt er geschreeuwd en gefoeterd: ‘Mooi istie, mooi istie, hé baas [...]? Worre we voor dat gajes te kijk gezet?’,Ga naar eind21 wordt er geroepen. Een jonge klant, Janus genaamd, draait vervolgens demonstratief zijn rug naar het publiek, slaat zich kletsend op z'n achterste en zegt met minachting: ‘Laat ze dan maar tege me togus ankijke.’Ga naar eind22 En hij voegt daar vervolgens aan toe: ‘asse d'r maar niet an likke.’Ga naar eind23 De goocheme uitbater van ‘Hollands Welvaren’ weet echter de gemoederen te bedaren en lijmt zijn klanten met een rondje van de zaak. Nadat de klanten zijn bedaard maken we kennis met de jonge Herman Bakker, net als Lange Hannes eens lid van het fiere koloniale leger, maar onlangs gedeserteerd, omdat hij het verdomde om te schieten op de Indonesische opstandelingen. Bakker beklaagt zich over zijn lot: door andere Europeanen in de steek gelaten en als deserteur voortdurend op de vlucht. Niet lang daarna vallen de door hem zo gevreesde militaire klabakken het logement binnen. Op brute wijze wordt Bakker gearresteerd en terwijl hij het publiek smeekt hem te redden, wordt hij afgevoerd. Dan breekt een hilarische chaos uit. Er komen direct protesten vanuit het publiek: ‘Laat los. Laat los die jongen! Beulen’,Ga naar eind24 schreeuwt men. Uit de zaal springen vervolgens toeschouwers op het toneel. Een jonge arbeider roept geestdriftig op de koloniale moordmachine stop te zetten: ‘We zijn allemaal uitgeknepen citroenen [...]. En zoo uitgeschud en kaalgeplunderd as we zijn zouen ze ons godverdomme nog tegen onze bruine medemensen op willen hitsen [...]. Maar het zal niet gaan. Hun onderdrukking is ook onze onderdrukking, kras dat in je kersepit, jongens’,Ga naar eind25 houdt hij het publiek voor. Er ontstaat direct verbroedering tussen de op het toneel aanwezige oud-KNIL'ers en de in de zaal aanwezige arbeiders. En al snel klinken er leuzen als: ‘Weg met jonkheer de Graeff van Digoelkamp tot Galgenland’Ga naar eind26 en ‘Handen af van Indonesië’,Ga naar eind27 ‘Weg met de Digoelhel’Ga naar eind28 en ‘Indonesië los van Holland nu’.Ga naar eind29 Dan staat er een oud-planter op die zich ergert aan deze, zoals hij dat noemt ‘communistische heibel’. ‘Want ik ben in Indië geweest, jaren en jaren’,Ga naar eind30 verzekert hij de andere toeschouwers. Hij vormt de tegenstem; die van de ondernemers die welvaart gebracht zouden hebben in de kolonie en die met hun geploe- | |||||
[pagina 199]
| |||||
ter in de Oost ervoor zorgen dat de Nederlandse werklozen onderhouden worden. Er ontstaat een heftige discussie. De ene speech wisselt de andere af, bol van retoriek. Dan wordt besloten het geschil in vrede en op democratische wijze op te lossen: door te stemmen. In de zaal worden vervolgens stembiljetten uitgedeeld met drie keuzemogelijkheden: Indonesië los van Holland - nu Er wordt gestemd en na enig telwerk wordt vervolgens plechtig de uitslag meegedeeld: met een overweldigende meerderheid van stemmen heeft de zaal besloten dat Indonesië moet worden vrijgemaakt van Hollandse overheersing. En wel, zo voegt de spreker eraan toe, niet in de verre toekomst, ‘als de reformisten willen, maar thans, dadelijk, onmiddellijk’.Ga naar eind31 Dan blijkt de minister ook aanwezig op het toneel. Hij heeft het hele gebeuren met minachting gadegeslagen. Als dan een van de arbeiders de officiële uitslag van de stemming eerbiedig aan hem overhandigt, verzoekt hij hautain een in de zaal aanwezige voddenkoopman het papier mee te nemen. Als ‘Scheurpapier voor het schijthuis’,Ga naar eind32 horen we tot slot stemmen uit de zaal roepen.
Ik zou niet willen beweren dat Hollands Welvaren als satire echt geslaagd is. Het euvel van veel socialistische literatuur, namelijk de nadrukkelijke, allesoverheersende tendens, daarvan is ook in Hollands Welvaren sprake. Gaandeweg raakt in het stuk de verhouding tussen humor en boodschap zoek en kunnen we op een gegeven moment beter spreken van een tendensstuk met satirische trekken. Maar ondanks de nadrukkelijk aanwezige tendens en de soms heftige, socialistische retoriek (het stuk wordt uiteraard besloten met het zingen van de Internationale), is Hollands Welvaren toch een op momenten onderhoudend toneelstuk én het is een van de weinige koloniaal-politieke toneelsatires die we hebben. Daarnaast mag Hollands Welvaren in mijn ogen ook om andere redenen curieus genoemd worden. Vanwege een aantal revolutionaire Indiëgedichten bijvoorbeeld, die in de handeling zijn verwerkt en waarin onmiskenbaar de hand van Jef Last zichtbaar is. Vanwege de modern aandoende toneelhandeling met een participerend publiek, waar ik al eerder over sprak. En ten slotte vanwege de soms weinig conventionele regie-aanwijzingen, waarvan er één zelfs van een Joop van de Endeachtige allure is. Want wat dacht u van een toneelbeeld met manshoge kooien vol declamerende Javanen die - wellicht met behulp van een ingenieus mechanisme - vanuit het niets komen aanrollen over het toneel? Stelt u zich dat eens voor in het Scheveningse Circustheater! | |||||
[pagina 200]
| |||||
Bibliografie
|
|