Indische Letteren. Jaargang 13
(1998)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Het jaar 1898 in de Indische pers
| |
Ramp te AmboinaHet jaar 1898 is nog maar net begonnen of het nieuws in Nederlands-Indië wordt beheerst door een ramp die zich begin januari voltrekt op Ambon, of ‘Amboina’. Op 6 januari wordt de hoofdplaats Ambon namelijk getroffen door een aardbeving. ‘Ramp te Amboina’ en ‘Ambon verwoest’, koppen de kranten. Zo goed en zo kwaad als het gaat proberen de Indische dagbladen in de eerste dagen na de ramp hun lezerspubliek hierover te informeren. Deze berichtgeving is in eerste instantie uiterst gebrekkig. Het nieuws moet immers eerst per schip, de ‘gouver-nementsstoomer’ De Arend, naar Makassar worden overgebracht, waarna het via de telex de redacties van de verschillende dagbladen in de archipel bereikt. ‘Bijna alle gouvernements-gebouwen, het fort Victoria en de particuliere woningen zijn ingestort. Er is geen enkel huis meer | |
[pagina 100]
| |
bewoonbaar. De inwoners van Ambon zijn allen gevlucht op de Esplanade. En nog steeds worden schokken gevoeld. De ellende onder de bevolking is groot’, lezen we bijna een week na de ramp in de Java-Bode van 12 januari 1898. Over het aantal slachtoffers bestaat grote onduidelijkheid. De ene krant spreekt van vijftig doden en tweehonderd gewonden, de andere van zestig doden en vele honderden gewonden. In het ene bericht meent men met stelligheid te kunnen beweren dat de ramp zich als een wonder tot Ambon heeft beperkt; in een ander bericht vermoedt men dat ook Banda en Saparoea door de aardbeving zijn getroffen. Direct worden overigens in de kolonie acties op touw gezet om de nood in het getroffen gebied te lenigen. In de grote steden wordt geld ingezameld en er vinden allerlei benefietvoorstellingen plaats. Onder meer in de schouwburg van Batavia, waar, blijkens een advertentie, dilettanten een aantal eenakters opvoeren met voor mij onbekende, maar tot de verbeelding sprekende titels als: Kwik en Kwak en De Zwierbollen.Ga naar eind1 Pas weken na de ramp zijn de Indische kranten in staat om hun lezers op basis van officiële rapporten nauwkeuriger de omvang van de ramp te schetsen. Het aantal te betreuren mensenlevens blijkt dan aanmerkelijk groter dan aanvankelijk was aangenomen. Hetzelfde geldt voor het aantal gewonden: Het aantal te betreuren menschenlevens bedraagt, volgens zoo nauwkeurig mogelijke telling der wijkmeesters, 126 (2 Europeanen, 6 Vreemde Oosterlingen, 41 Amboineezen, 65 andere Inlanders en 12 gevangenen), terwijl in het fort Nieuw-Victoria, voor zoover bekend, behalve 7 militairen, nog 7 andere personen omgekomen zijn. Niettemin constateert de correspondent van De Locomotief in april 1898 dat het gewone leven in het rampgebied weer langzaam terugkeert: ‘Ambon komt langzamerhand tot rust, en hoewel de “fuifstemming” nog niet is weêrgekeerd, ziet men elken dag toch eenige bezoekers in onze bouwvallige sociëteit zitten, als gewoonlijk mopperende, lachende en splitjes drinkende.Ga naar eind3 | |
[pagina 101]
| |
Internationale zaken en het Pedir-avontuurNaast dit binnenlandse nieuws is er in de Indische kranten van begin 1898 natuurlijk ook aandacht voor de ontwikkelingen op het internationale politieke toneel. Zo volgt men in Indië - om begrijpelijke redenen - de verwikkelingen rond de Boeren in Zuid-Afrika op de voet, en is er in het voorjaar van 1898 uitgebreid aandacht voor de Duitse ‘kolonisatie-pogingen’ in Kiau Tsjoe. Dit gebied, gelegen aan de Chinese oostkust, werd in 1897 door Duitsland bezet naar aanleiding van de moord op twee Duitse zendelingen, maar eigenlijk was het natuurlijk gewoon een zaak van politieke en economische belangen. Kiau Tsjoe ligt immers strategisch zeer gunstig, aan de gelijknamige baai op ongeveer dezelfde breedtegraad als de zuidelijkste punt van Korea. Bovendien bezat het een haven die op dat moment tot de beste en veiligste ter wereld behoorde. Dit alles ontging de Indische pers niet. Gretig wordt dan ook geciteerd uit de Duitse kranten waarin openlijk wordt gedagdroomd over de toekomstige glorie van dit ‘avontuur’: ‘de duitsche ondernemingsgeest, aangemoedigd en gesteund door een krachtig optreden der duitsche marine zou Kiau Tsjoe tot een gevaarlijke mededingster van Hong Kong kunnen maken’, citeert men de Weser Zeitung.Ga naar eind4 Niet lang daarna is er een andere belangwekkende internationale gebeurtenis die de gemoederen in de kolonie bezighoudt: de Spaans-Amerikaanse oorlog. De spanningen en oorlogshandelingen van deze in het voorjaar van 1898 uitbrekende oorlog (met de Filippijnen, Puerto Rico en Cuba als inzet) worden in de Indische kranten breed uitgemeten. Er wordt ook een vergelijking getrokken met het strijdtoneel in Atjeh. ‘het is alsof wij te Atjeh tegen een buitenlandschen vijand moesten strijden’, verzucht het Bataviaasch Nieuwsblad.Ga naar eind5 Toch is de publieke opinie in Indië niet op de hand van Spanje. Dit heeft alles te maken met het feit dat men van mening is dat deze natie het als koloniale mogendheid heeft laten afweten. De Indische dagbladen spreken van een ‘zeer gebrekkige wijze waarop Spanje zijn beheer en bestuur als koloniale mogendheid heeft ten uitvoer gelegd’.Ga naar eind6 Tegelijkertijd heeft men in de kolonie weinig op met de andere partij in het conflict: de Verenigde Staten. En wel om een bijzondere, niet direct politieke reden. P.A. Daum verwoordde het in zijn krant aldus: Er is tusschen de Amerikanen en ons zulk een ontzaglijk groot verschil in levensrichting en beschouwing, dat wij meer dan de meeste andere europeesche volken als hun antipoden zijn te beschouwen. En dit gebrek aan uit overeenstemming voortvloeiende sympathie is wel zoo sterk, dat wij bij het bespreken van den gespannen toestand meermalen den wensch hoorden uiten, dat als het tot een oorlog kwam, beide partijen het onderspit mochten delven!Ga naar eind7 | |
[pagina 102]
| |
De staf van de Pedir-expeditie bivakkeert in kampong Kota Meuntroë. Vijfde van links zit Van Heutsz en geheel links (nog net zichtbaar) Snouck Hurgronje. De foto is genomen in juni 1898.
| |
[pagina 103]
| |
Eind april 1898 wordt echter alle aandacht weer opgeëist door een binnenlandse zaak. De kolonie wordt opgeschrikt door demonstratieve rebellie aan Atjehs noordkust. In de moskee te Garoet hebben enkele Atjehse hoofden, waaronder Teukoe Oemar, zich eensgezind achter Mohammad Daoed, de pretendent sultan, geschaard en tegelijkertijd de eed gezworen om de ‘Prang Sabil’ (heilige oorlog) tegen de Hollanders te voeren. Deze door het koloniale bestuur als ernstige provocatie opgevatte gebeurtenissen vormen de aanleiding tot de zogenaamde Pedir-expeditie. Alle grote Indische dagbladen berichten de daaropvolgende maanden vrijwel dagelijks over deze expeditie, die wordt geleid door Van Heutsz met Snouck Hurgronje aan zijn zijde. In de Indische pers staat men onverdeeld achter het Pedir-avontuur. De hoofdredacteur van de Semarangse krant De Locomotief schrijft bij de start bijvoorbeeld de volgende, als in jubelstemming geschreven, zinnen: De Pedir-expeditie wordt werkelijkheid. De troepen zijn vertrokken. Van harte wensch ik hun een schitterend succes, en den kolonel Van Heutsz de groote voldoening het begin van het einde des Atjeh-oorlogs in het geschiedboek te hebben geschreven.Ga naar eind8 De belangrijke Indische kranten sturen alle een correspondent naar het gebied om verslag te doen van de strafexpeditie. De strekking van die berichtgeving is eensgezind: het is een gerechtvaardigde zaak, de Atjehse hoofden zijn boeven (die aan het hoofd staan van ‘laffe bendes’) en er is na beëindiging van de onderneming lof, veel lof. Voor de manschappen (hun wacht een feestelijke intocht in Batavia), maar vooral voor het koppel Van Heutsz/Snouck Hurgronje. De laatste ontvangt vooral lof om zijn belangrijke strategische aandeel in het Pediravontuur.Ga naar eind9 ‘De combinatie Van Heutsz/Snouck Hurgronje was tijdens de Pedir-expeditie op z'n allerbest gebleken’, juicht de Java-Bode dan ook na afloop in oktober 1898.Ga naar eind10 | |
De ‘Padangsche halszaak’Wie een jaargang van een Indische krant doorneemt wordt natuurlijk ook getroffen door het zogenaamde kleine nieuws. Het nieuws over de wederwaardigheden van de inwoners van de kolonie waarin tegelijkertijd de koloniale samenleving zo goed getekend wordt. Zoals het bericht, in het Bataviaasch Nieuwsblad van 9 maart 1898, over een inlandse vrouw die door twee potige Europeanen wordt mishandeld. De mishandelde vrouw blijkt de moeder te zijn van een njai die de jongste van de beide Europeanen erop na houdt. De reden van het schandaal wordt dan in het bericht toegelicht: | |
[pagina 104]
| |
De jonge inlandsche vrouw kwam eenigen tijd geleden bij haar moeder klagen over de behandeling van haar toean en bad haar een middel te verzinnen, om van haar meester af te kunnen komen. Een doekoen werd daarop geraadpleegd en deze, de zaak overdacht en overwogen, gaf den moeder na eenige hocus pocus eenige sirihbladeren, die, zoo zij door de dochter werden gekauwd in het bijzijn van den gehaten man, dezen wel spoedig van haar zouden doen vervreemden. De jonge Europeaan beschouwde vervolgens de moeder van zijn njai als het kwade brein achter de ‘goena-goena’. Vrezend dat gebruik van de sirihbladeren hem groot onheil zou brengen, ontstak hij in woede en ging hij in het gezelschap van zijn vader verhaal halen bij de beklagenswaardige moeder. Ik laat nu weer even de journalist van het Bataviaasch Nieuwsblad aan het woord: Deze werd niet gespaard! Met zekeren wellust sloegen zoowel de vader als de zoon de weerlooze vrouw los. En toen zij moe waren van 't slaan; toen het slachtoffer uit verscheiden hoofdwonden bloedde, - toen werd zij bovendien nog gedreigd met een aanklacht bij de politie, indien zij het erf dorst te verlaten, en moest zelve nog haar met bloed bemorste kleeren aan de put gaan wasschen, om althans die sporen der mishandeling te doen verdwijnen! Het is fraai! Er zijn natuurlijk ook ernstiger zaken die zich in het Indië van 1898 afspelen. Een zo'n zaak bracht de kolonie in dat jaar flink in beroering en beheerste maandenlang de Indische media. Het is de zaak die bekend staat onder de naam: de Padangsche halszaak. Het is een voorbeeld van excessief machtsmisbruik en een falend binnenlands bestuur. In januari 1898 wordt de strafzaak tegen de wegenopziener Ferdinand Wilhelm van der Heijde geopend. De Indische dagbladen doen daarvan - niet zelden letterlijk - uitgebreid verslag. Van der Heijde, 31 jaar oud en geboren in Padang, is, om het maar eens eufemistisch uit te drukken, geen lieve jongen. Hij staat terecht op beschuldiging van moord op de dwangarbeider Ijap a Lie. Gaande het proces wordt echter duidelijk dat de moord op deze dwangarbeider slechts het spreekwoordelijke topje van de ijsberg is. Als wegenopziener blijkt Van der Heijde jarenlang de door het gouvernement aan hem toevertrouwde dwangarbeiders te hebben bedreigd, mishandeld en vermoord. Als ware hij God, heeft | |
[pagina 105]
| |
Van der Heijde naar willekeur beschikt over het welzijn en het leven van de hem toevertrouwde arbeiders. Wanneer het hem beliefde ruimde hij ze uit de weg. Simpelweg door ze eigenhandig te executeren en het lijk vervolgens in een kuil langs de weg te laten verdwijnen. Soms ook gaf hij een dwangarbeider bevel een lotgenoot te vermoorden met het dreigement dat bij weigering degene zelf zou worden vermoord. Pieter Brooshooft noemde het lot van deze dwangarbeiders erger dan dat van slaven onder de wreedste meester en, zo schreef hij in De Locomotief: Een liefhebber zou, met evenveel recht als Mevrouw Beecher Stowe en Perelaer sensatieromannen schreven over slavernij en opium, over onze dwangarbeiders een boek kunnen schrijven, dat in zenuwschokkende tooneelen George Kennan's Siberië zou evenaren.Ga naar eind11 Van der Heijde wordt veroordeeld tot de strop voor de moord op minstens vijf dwangarbeiders. Maar dan, niet lang na zijn veroordeling op 5 april 1898, gebeurt het: de schurk weet op spectaculaire wijze te ontsnappen uit de gevangenis van Padang. Zoals het een echte slechterik betaamt heeft ook Van der Heijde het vermogen om anderen in te palmen. In dit geval een vrouwelijke ex-gedetineerde, de Javaanse Marianna. Van buiten de gevangenis helpt zij de man op wie zij in de gevangenis verliefd geworden is met een wapen en een gereedstaande dos-a-dos. Na een vuurgevecht en een dode is de sensationele uitbraak-poging gelukt en verdwijnt Van der Heijde in het oerwoud. Bijna drie weken later volgt de ontknoping. Eentje die wat heroïek betreft zou passen in de allerbeste Hollywood-westerntraditie. Op 22 april wordt de voortvluchtige eindelijk gesignaleerd. En wat een lef, nog wel in een pisangtuin in de buurt van zijn ouderlijk huis. Vervolgens wordt min of meer een heel leger naar de tuin gestuurd; driehonderd gewapende mannen worden naar de plaats gedirigeerd om Van der Heijde te omsingelen. Ik laat nu even de verslaggever van De Locomotief aan het woord: Van der Heijde wilde een doorbraak forceren. Waarna hij zich tot Marianna wendde met de woorden: ‘Alles is gedaan; ik wil sterven als een man. Verlaat mij, anders loop je gevaar doodgeschoten te worden.’ Zij wilde hem echter niet verlaten.Ga naar eind12 Dan breekt er een vuurgevecht los. Van der Heijde doodt een van zijn belagers, maar wordt vervolgens zelf geraakt. Ondanks de dodelijke wond blijft hij overeind en weet hij nog anderen met zijn wapen te verwonden. Dan wordt hij weer geraakt, maar nog blijft hij doorvechten. Ten slotte, na hevig bloedverlies, zakt hij in elkaar. Van der Heijde wordt gearresteerd en zwaargewond naar de gevangenis vervoerd. Ik laat nu weer de verslaggever van De Locomotief aan het woord: | |
[pagina 106]
| |
Het kroningszakdoekje van ‘mijn’ Nenek Parmi. Tijdens de kroningsfeesten op Java door haar (zij was toen een meisje van ongeveer tien jaar) ‘bemachtigd’. Gezien de goede staat van het kleinood moet zij het jarenlang gekoesterd hebben.
| |
[pagina 107]
| |
Hij bleef evenwel koel en zwijgend. Op de halte Parit-Malintang poogde hij zelfs nog overeind te staan, doch zakte dadelijk weder neer. Toen begon hij te vomeeren, vertoonde zich het doodzweet en te kwart voor middernacht blies Van der Heijde den laatste adem uit; tot het laatste toe is hij bij zijn volle kennis gebleven.Ga naar eind13 Hoewel er een nauwelijks verholen bewondering voor Van der Heijde in het Locomotief-aitikel doorklinkt, is men in de kolonie uiteraard opgelucht dat deze schurk zijn straf uiteindelijk niet heeft kunnen ontlopen. Maar er zat nog een kant aan de zaak. Van der Heijde was natuurlijk niet de enige die schuld had; alles had immers plaats kunnen vinden onder de formele controle van het Binnenlands Bestuur. Het was vooral Brooshooft die met een beschuldigende vinger in die richting wees: Een streng onderzoek naar de waarheid van de hoogst ernstige verdenking, rustende niet slechts op de controleur Helderman maar ook op den Resident Kooreman, is hoogst nodig [...].Ga naar eind14 Want, zo vervolgt hij: Dan is onder hun oogen stelselmatig een schandelijk onrecht gepleegd aan arme, ongelukkige kerels, die zich niet konden verweren, en niet veroordeeld waren tot een dergelijke menschonteerdende behandeling.Ga naar eind15 | |
De kroningsfeestenMaar er is natuurlijk één gebeurtenis die in 1898 de meeste aandacht krijgt in de Indische pers: de kroningsfeesten ter gelegenheid van de inhuldiging van Wilhelmina. Al in januari worden er in de kranten oproepen gedaan om de Indische kroningsfeesten te helpen organiseren en - vooral - te helpen financieren. Reeds in maart heeft het centraal comité van de kroningsfeesten in Batavia het programma gereed en wordt door haar in de Bataviase kranten een open brief geplaatst waarin wordt opgeroepen om op ‘onbekrompen wijze’ financiële bijdragen te leveren. Het lijkt wel, als men de krantenartikelen leest, alsof men in de kolonie - en zeker in Batavia - de kroningsfeesten tot een prestigezaak heeft gemaakt, want het gebedel om geld is de daaropvolgende maanden niet van de lucht. ‘Het geldt de eer van Batavia, het geldt de eer van al deze Koloniën, waarvan ter gelegenheid der Kroningsfeesten deze plaats meer dan ooit, het middenpunt zal zijn’, lezen we bijvoorbeeld in het Bataviaasch Nieuwsblad van 23 maart 1898. De kroningsfeesten, die duren van 30 augustus tot en met de inhuldiging, worden in de kolonie, dat moet gezegd, dan ook groots gevierd. Eind augustus en begin september staan de Indische kranten volledig | |
[pagina 108]
| |
in het teken van Oranje en de jonge koningin. Het doet het andere nieuws, zoals de al maandenlang internationaal geruchtmakende Dreyfus-affaire, volledig naar de achtergrond verdwijnen. Er worden zelfs speciale ‘kroningsedities’ uitgebracht. In de kranten verschijnen naast natuurlijk de uitvoerige verslagen van de feestelijkheden ook integraal de teksten van de toespraken die door de Europese en inheemse hoogwaardigheidsbekleders zijn gehouden. Daarnaast treffen we in de Indische dagbladen een wel heel opmerkelijke tekst aan, namelijk die van een islamitische heilbede voor de jonge koningin.Ga naar eind16 | |
Daum en het Indische culturele levenDe euforie over de inhuldiging en de feestelijkheden daaromheen is nog niet weggeëbd of men wordt opgeschrikt door twee sterfgevallen. Eerst bereikt het bericht de kolonie dat keizerin Elizabeth van Oostenrijk door een Italiaanse anarchist is vermoord. De Indische kranten reageren geschokt op de dood van deze, later door Romy Schneider als Sissy onsterfelijk gemaakte, keizerin. ‘Een algemeene kreet van afgrijzen gaat door de wereld’, is de opening waarmee het Bataviaasch Nieuwsblad een van de aan de moord gewijde artikelen begint.Ga naar eind17 Nauwelijks hiervan bekomen wordt er half september uit Nederland vernomen dat P.A. Daum is overleden. In de Indische pers reageert men met verslagenheid. Uitvoerig wordt in de verschillende artikelen stilgestaan bij het verlies van de man die zo'n belangrijke rol heeft gespeeld in het Indische maatschappelijke en culturele leven van zijn tijd. ‘Een warm en hartstochtelijk strijder voor de belangen van Indië’, noemt Karel Zaalberg hem in Daums eigen krant, het Bataviaasch Nieuwsblad.Ga naar eind18 En de hoofdredacteur van de Java-Bode, Van Geuns, schreef: ‘Zijn heengaan doet een leegte ontstaan. Hij was een persoonlijkheid, meer nog, hij was een talentvolle persoonlijkheid die voor de Indische maatschappij veel gedaan heeft.’Ga naar eind19 Daums betekenis voor de Indische maatschappij en het Indische culturele leven in het bijzonder was inderdaad niet gering. In de vele herdenkingsartikelen wordt dit bij herhaling benadrukt. Niet alleen vanwege zijn actieve rol als schrijver van Indische literatuur, maar bijvoorbeeld ook vanwege zijn rol als wegbereider van de (serieuze) Indische kunstkritiek. Nederlands-Indië was immers in de jaren negentig van de vorige eeuw inmiddels een kolonie van ‘blijvers’ geworden. Dat was onder meer zichtbaar in de toenemende aandacht voor en behoefte aan de ‘schone kunsten’. Het is Daums verdienste dat hij in dit verband het belang van een goede, serieuze kunstkritiek inzag. Hij bracht dat in de praktijk in ‘zijn’ Bataviaasch Nieuwsblad; door zelf kritieken te schrijven en door een getalenteerde jongeling daartoe de mogelijkheid te bieden: de latere schrijver en kunstcriticus Hans van de Wall.Ga naar eind20 | |
[pagina 109]
| |
Het is diezelfde Hans van de Wall overigens die in 1898 als recensent van het Bataviaasch Nieuwsblad naar aanleiding van een benefietvoorstelling de noodzaak van een ‘volwaardiger’ toneelleven in de kolonie bepleit: Zoo vaak ik verneem, dat een liefhebberij-gezelschap ten voordele der slachtoffers van de een of andere ramp een uitvoering geven wil, bedenk ik altoos met een zucht, dat 'n ongeluk nooit alleen komt... Het Indische culturele leven zou na 1898 een belangrijke Indische toneelschrijver én een bloeiender toneelleven rijker zijn. |
|