Indische Letteren. Jaargang 13
(1998)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Verhalen die om woorden smeken
| |
KNIL-MolukkersDe Molukken is de benaming voor een eilandengroep van een slordige duizend eilanden in de Indonesische archipel ten westen van het huidige Irian Jaya. Fonkelende smaragden tussen twee oceanen in, met namen als Buru, Ceram, Ternate, Ambon, Saparua. In de koloniale tijd bevond zich onder de bewoners van die eilanden een groot aantal christelijke Molukkers. Het toenmalige KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, bestond uit Europeanen en inheemsen. Een deel van die inheemse militairen werd gevormd door de christelijke Molukkers, die dus in Nederlandse krijgsdienst waren. Dat zij streden voor de Nederlandse Leeuw en de Europese militairen bijstonden in hun taak om rust en orde in de kolonie te handhaven, lag voor hen in de lijn der dingen en was geen onderwerp van discussie. Dit is een belang- | |
[pagina 66]
| |
rijk historisch gegeven. Het is het beginpunt van alle gevoelens van woede, van miskenning, van wrok en agressie waar Molukkers na hun komst in Nederland mee kampten en nog kampen. Al die gevoelens hebben een weerslag gekregen in de verhalen van de Molukse Nederlander Frans Lopulalan. In 1949 erkende Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië. Nederlands-Indië werd de Republik Indonesia en Soekarno werd president. De christelijke Molukkers waren, met de soevereiniteitsoverdracht, van Nederlands onderdaan formeel tot Indonesisch staatsburger geworden, maar voelden weinig affiniteit met de door islamieten overheerste Republiek. Een aantal Molukse politici besloot in datzelfde jaar op het eiland Ambon een eigen onafhankelijke staat te proclameren. Ze noemden hem de Republik Maluku Selatan, de Republiek der Zuid-Molukken, een politieke benaming voor het grondgebied van deze nieuwe staat. Indonesische troepen veroverden echter enkele maanden later Ambon, en de regering in Jakarta heeft er vervolgens voor gezorgd dat de gehele Molukken tot op heden deel zijn blijven uitmaken van het grote geheel. Maar bij de christelijke Molukkers is het RMS-ideaal, het ideaal van de strijd voor een eigen, vrije staat in de Molukken, altijd in hun harten verankerd gebleven, ook bij de tegenwoordige tweede en derde generatie in Nederland. Frans Lopulalan.
| |
[pagina 67]
| |
Naar NederlandDirect na de onafhankelijkheid in 1950 ontstond er ten aanzien van de KNIL-Molukkers een logistiek probleem. Het koloniale leger hield op te bestaan. De KNIL-militairen, en dus ook de Molukse KNIL-militairen (zo'n 4000 man) moesten gedemobiliseerd worden. De demobilisatie van de Molukse militairen vond - om politieke redenen die hier te ver voerenGa naar eind3- uiteindelijk plaats in Nederland. En zo gingen in 1951, na veel heen-en-weer gepraat tussen Nederland en Indonesië, 12.500 personen (Molukse ex-KNIL militairen en hun families) op dienstbevel zogenaamd ‘tijdelijk’ naar Nederland. Het was geenzins de bedoeling van de Nederlandse regering dat de Molukkers zich in Nederland blijvend zouden vestigen: Molukkers, zo zei men, zouden nooit kunnen wennen in een hun vreemde en onbekende Nederlandse gemeenschap. Ze zouden te zijner tijd als Indonesische staatburgers weer terugkeren naar Indonesië.Ga naar eind4 Anders dan de Indo-Europeanen, werden zij dan ook niet geacht te assimileren. | |
In Nederland blijven?In Nederland blijven, dat wilden de Molukkers zelf ook helemaal niet: ze wilden terug naar een eigen gebied in de archipel en daar - met hulp van Nederland - alsnog proberen te strijden voor een onafhankelijke, autonome Republiek der Zuid-Molukken. In Nederland werd het in Ambon opgerichte RMS-kabinet voortgezet, en in de jaren zeventig werd ook door middel van gewelddadige acties als treinkapingen - uitdrukkingen van emoties waar nog geen woorden voor waren - geprobeerd de wereldopinie te beïnvloeden en zo ook de Nederlandse regering te dwingen om aandacht te krijgen voor het Molukse probleem. Nederland, vond men, had een schuld tegenover de Molukkers. Zij waren als militairen decennialang trouw geweest aan Nederland, nu moest Nederland hen trouw blijven. Ze hadden natuurlijk gelijk. Het getuigde van weinig loyaliteit om trouwe krijgsgenoten zo schaamteloos in de kou te laten staan. Letterlijk ook in de kou, want in de Nederlandse opvangcentra (‘woonoorden’), waarin de Molukse ex-militairen werden ondergebracht - voormalige Durchgangslager voor joden en zigeuners uit de Tweede Wereldoorlog, kazernes, kloosters (waar stop je zo gauw 12.500 mensen) - in die barakken was vaak geen warm water, en werd er in de keukens aanvankelijk door Nederlandse koks Nederlands eten gekookt:Ga naar eind5 aardappelen met koudgeworden jus, onverteerbare kost voor mensen die lopen op rijst met hete sambal. De Molukse mannen stonden nog iedere ochtend bij het krieken van de dag op appèl, handen in de zakken, met lange jassen over hun uniform, gehaald uit de meegenomen legerkist, want | |
[pagina 68]
| |
de militaire status was hun inmiddels ontnomen, maar ze moesten weerbaar blijven en zich blijven voorbereiden op een terugkeer naar de Molukken.Ga naar eind6 Ze zijn ruim 45 jaar later nog niet teruggekeerd naar hun geboortegrond, ze zijn nog steeds in Nederland en ze voelen zich nog steeds in de kou gezet door de Nederlandse overheid. Maar hun kinderen hebben inmiddels weer kinderen gekregen die Big Macs eten, naar de disco gaan en trouwen met Nederlanders. Het ideaal van een eigen, vrije Republiek in de archipel leeft nog, maar een definitieve terugkeer lijkt minder reëel naarmate de tijd verstrijkt. De nieuwe generatie Molukkers in Nederland werkt daarnaast ook aan een andere invulling van het oude ideaal, door vanuit Nederland hulp te bieden aan de provincie Maluku, te ijveren voor een betere scholing van Molukkers hier en meer aandacht te vragen voor hun problemen. | |
Onder de sneeuw een Indisch grafOver de bittere ervaringen van de eerste generatie Molukkers in Nederland, over de kinderjaren in zo'n Molukse barak en over de volwassenwording van het jongetje Frans in de tijd daarna, schreef Frans Lopulalan in 1985 een soms ontroerende, autobiografische roman, Onder de sneeuw een Indisch graf. ‘Moluks graf’ was correcter geweest, want een Molukker is geen Indo, maar, zegt Lopulalan, ‘zo'n titel moet zingen en dat doet het minder als het zou heten Onder de sneeuw een Moluks graf’.Ga naar eind7 Onder de sneeuw een Indisch graf dus, en die titel verwijst naar een bezoek van de hoofdpersoon aan de graven van zijn broer en zusje in Woerden, in de strenge winter van 1979.Ga naar eind8 De verhalen - eigenlijk twee novellen - heten kortweg ‘De barak’ en ‘De veertigste dag’. In het laatste verhaal staat het levenslot en de dood van Lopulalans vader centraal, de ex-KNIL-sergeant uit Saparua die op zijn 31ste ‘tijdelijk’ naar Nederland kwam en op 52-jarige leeftijd in Leerdam overleed. Het boek is, zegt Lopulalan, een eerbetoon aan de oudjes, aan een generatie die van de ene dag op de andere van ginds naar hier getransporteerd en permanent opgeslagen is, als een partij versterkers: een verkeerde investering en, helaas, met de voorraad blijven zitten.Ga naar eind9 De Molukse identiteit en de strijd om het behoud van die identiteit vormen belangrijke thema's in de roman. Het besef van wat het betekent om Molukker te zijn in een land vol kleinburgerlijke kaaskoppen, hetgeen wij zeker begin jaren vijftig ongetwijfeld waren. ‘Jongen’, zegt de moeder in het eerste verhaal ‘De barak’ tegen het jongetje Frans terwijl ze huilend de uien snijdt, ‘Jongen, als ze je vragen waar je vandaan komt, zeg dan nooit dat je uit Woerden komt, maar uit Porto op Saparua’ (‘De barak’, p. 28). De traditionele clangeest, de eeuwenoude van generatie op generatie gesproken verhalen over de voorouders en het Molukse verleden, de komst naar Nederland en het | |
[pagina 69]
| |
verdriet, de heimwee en de herinnering, maar ook de Maleise taal, het RMS-ideaal en de eigen Molukse religie vormen onmisbare onderdelen van een identiteit die de jonge Frans van zijn ouders met de paplepel krijgt ingegoten. Maar tijden veranderen, ook voor Molukkers, zeker als ze al zo lang in Nederland zijn en niets permanenter blijkt dan een tijdelijke maatregel. In het tweede verhaal, ‘De veertigste dag’, is het achttien jaar later. De familie (Frans, vader, moeder, broer) heeft na enkele jaren de barak in Woerden moeten verruilen voor een doorzonwoning in een nieuwe Molukse woonwijk in Leerdam. Frans is inmiddels vernederlandst, het proces van individualisering heeft ook bij hem sporen achtergelaten en daarmee is de afstand tot het Molukse milieu van zijn ouders groter geworden: hij is getrouwd geweest met en gescheiden van een blanke vrouw, hij gaat niet meer naar de Molukse kerk en hij woont nu niet meer in de Molukse wijk in Leerdam. Maar de sterke verbinding met de mensen die hem zijn voorgegaan in de geschiedenis - zijn ouders, zijn grootouders, zijn voorouders - die verbinding is gebleven, en hij verloochent zijn Molukse identiteit niet. Hij wil zich alleen het Molukker-zijn door niemand laten voorschrijven. ‘Dat betekende een drama: de verantwoordelijke vader, de verantwoordelijke leider van de troep moest toezien hoe zijn kind zich steeds meer doof hield voor zijn marsorders. Het was mijn vader niet gegeven met geduld naar mij te kijken. Te beseffen dat ik, wat hèm heilig was, op mijn eigen wijze in mijn ransel had opgeborgen’.Ga naar eind10 En Nederlanders blijven kleinburgerlijke kaaskoppen, met name in Leerdam: Indien er een God bestaat, zal Hij zich vermoedelijk nogal overbodig gevoeld hebben in dat milieu, waarin Hij zich vervangen zag door kleinburgerlijke angsten, middenstand en verkeersregels. Verkeersregels? Jazeker, verkeersregels, want een Leerdammer die zich in het verkeer waagt zal zich stipt aan de regels houden. Men stelle zich voor dat een fietser in Leerdam bij een overzichtelijke kruising aankomt. Over de hele wereld, in Trinidad, Tokio, Straatsburg, Beiroet, Los Angeles en Buenos Aires rijden talloze fietsen en motorvoertuigen, maar slechts heel weinigen zijn uitverkoren om door Leerdam te komen. De kans dat het kruispunt volledig verlaten zal zijn is zeer groot, maar een Leerdammer op de fiets zal zich die gedachte nooit eigen maken. Hij zal alleen dat verkeersbord zien met het woordje STOP. Slingerend op zijn voertuig zal hij richting aangeven. In de doodse stilte zal het knarsen van zijn remmen mijlenver te horen zijn op het moment dat hij zijn rijwiel tot stilstand brengt en afstapt. Eerst zal hij een blik naar links werpen, daarna zal hij zich ervan vergewissen dat er ook van rechts geen gevaar te duchten is. Niet voordat hij nogmaals de verkeerssituatie ter linkerzijde aan een gewetensvol onderzoek heeft onderworpen | |
[pagina 70]
| |
zal hij de fiets weer bestijgen om kommervol zijn tocht voort te zetten. | |
Dakloze herinneringenIn 1994, negen jaar na Onder de sneeuw een Indisch graf, verschijnt Lopulalans Dakloze herinneringen (DH), notities van een schrijver over de dingen die vergeten dreigen te worden, een boek als weeshuis voor de herinneringen aan zijn ouders in Nederland, hun verdriet en hun eenzaamheid. Een boek waarin de vragen gesteld worden die hij aan zijn vader had willen stellen: waarom bent u in het KNIL gegaan, waarom is de geschiedenis zo gelopen, en waarom heb ik er zo'n verdriet van: [...] Waarom, Vader? Waarom? Er is geen waarom, zegt die vader. ‘Er zijn alleen verhalen, soldatenzoon. Leg dat mijn kleinkinderen uit. Leg ze uit dat er verhalen zijn, die met de juiste woorden verteld dienen te worden’. (DH, p. 54-55) In het universum van het particuliere verhaal vindt Lopulalan zijn plaats. ‘En het is alleen dit ene particuliere verhaal waaraan ik mijn identiteit ontleen. Het verhaal waarnaar ik altijd zal terugkeren’. (DH, p. 58). Het verhaal bijvoorbeeld dat de ik-figuur een jongetje was, dat voor het eerst met zijn gevreesde vader in de trein op weg was naar een vergeten bestemming. Zijn vader heeft hem met een zak boterhammen en een geïllustreerd avonturenboek in het hoekje bij het raam gestald. De trein baant zich een weg door het snel opdoemende winterduister en als de lichten in de coupé ontstoken worden, ziet het jongetje in het raam het spiegelbeeld van die bijna obsceen hooghartige man, wiens barse gelaatstrekken hij dertig jaar later iedere morgen voor de spiegel van de badkamer van onder zijn eigen stoppelbaard tevoorschijn zou toveren. En het jongetje is opeens vergeten dat die vader hem de vorige dag nog op een draai om de oren onthaald heeft, omdat hij zich jegens zijn moeder onhoffelijk had gedragen. Het jochie denkt: Het dondert niet waar we heengaan, als Papa maar bij me is. [...] | |
[pagina 71]
| |
het niet langer aan, m'n jongen. Ik weet niet wat erger is, die dingen van vroeger in Indonesië, de Japanners, de Bersiap, of die Hollanders hier, die het allemaal niets kan schelen. Ik moet nu gaan, m'n jongen. Je moet onthouden dat je altijd mijn lieveling bent geweest, mijn hartslag, mijn erfgenaam. Gedraag je daar ook naar. Werp je schaduw beschermend over het leven van je moeder, over het leven van je broers en zusters. Wees een goed familiehoofd voor mijn kleinkinderen.’ [...] Lopulalan schopt in Dakloze Herinneringen echter ook tegen zijn eigen volk en tegen een aantal Molukse heilige huisjes, zoals het ‘uit sociaalmaatschappelijk mededogen’ opgerichte Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (in 1995 voor een deel opgegaan in een landelijke minderhedenorganisatie), volgens Lopulalan bevolkt door ‘weerzinwekkende hooggeleerde kletsmajoren’, en ‘goedbetaalde aanstelleritis-lijders’ (DH, p. 25), die keurig zeggen wat de blanke heren en dames hun voorschrijven. Ook het in 1990 opgerichte Moluks Historisch Museum in Utrecht, gesubsidieerd door de Nederlandse overheid en bedoeld als een vorm van eerherstel voor de Molukse ex-KNIL militairen, moet het ontgelden. Het museum is in Lopulalans optiek ‘een Heilige Koe van aapachtige analfabeten, die de misvatting er op nahouden dat [...] zij woorden als “integratieve identiteitsconcepten” na maandenlange training voor de spiegel in de badkamer [...] zonder stotteren tegenover Hare Majesteit de Koningin durven uit te spreken’ (DH, p. 31). Van Molukse zijde worden hem deze uitspraken niet in dank afgenomen; hij maakte er veel vijanden mee in zijn eigen Molukse gemeenschap. ‘Het was net alsof ik uit mijn eigen dorp werd getrapt’, zegt hij in een interview.Ga naar eind11 | |
Molukse identiteitIdentiteit en etniciteit zijn concepten waar tegenwoordig met name in de antropologie veel over gedicussieerd wordt. Je hoort ergens bij omdat je zelf vindt dat je er bij hoort, en omdat anderen dat ook zo vinden, op basis van bepaalde gemeenschappelijke kenmerken als fysieke karakteristieken, taal, geschiedenis en religie. Maar in deze tijd van globalisatie en wereldburgerschap, zeggen antropologen, bezit een mens in feite verschillende (culturele) identiteiten, die hij kan aan- en uittrekken zoals hij dat doet met een winter- en een zomerjas. Ook Lopulalan heeft er daarvan wellicht een paar in de kast hangen. Zijn ouders hadden op Saparua nog deel uitgemaakt van een pure Molukse samenleving. | |
[pagina 72]
| |
Frans kent die alleen uit de vele verhalen, meegenomen en opgeborgen in de legerkist, symbool voor de relatie met het verleden. De normen en waarden van die samenleving (‘het met elkaar delen, het daadwerkelijk begaan zijn met het lot van anderen. Dat als je niet genoeg hebt, je toch het laatste weggeeft wat je hebt’Ga naar eind12) zijn hem van jongs af aan bijgebracht: een Molukse jas die hij dagelijks aanheeft en die z'n ouders ook mooi vonden. Toch ontstaat er in Nederland onvermijdelijk een kloof tussen de eerste en tweede generatie. Lopulalan trekt af en toe ook eens een Nederlandse duffel aan, of hij draagt hem over zijn Molukse heen, want het is koud in Nederland. Maar hij blijft zich afzetten tegen de Nederlanders (‘Ik veeg mijn gat af aan die vervloekte driekleur’, laat hij een oom in Dakloze herinneringen uitroepen (DH p. 88, 89)) en scheldt tegelijkertijd op Molukkers die via door de Nederlandse overheid gesubsidieerde inspraakorganen optreden namens ‘de’ Molukse gemeenschap en hem verwijten dat hij niet over ‘de’ problematiek van ‘de’ collectieve Molukker schrijft. Lopulalan vindt zichzelf een echte Molukker, maar vinden de andere Molukkers dat ook? In het Molukse maandblad Tjengkeh wordt hem in 1985 in een open brief fijntjes onder de neus gewreven dat hij weliswaar geen hoge dunk van belanda's schijnt te hebben, maar dat hij daar wel ‘veelvuldig tussen verkeert’.Ga naar eind13 | |
Verhalen vertellenIn de Molukse gemeenschap in Nederland ontwikkelt zich de laatste jaren langzamerhand een bescheiden literaire schrijftraditie, een vorm van individuele expressie waarmee Molukkers gezien hun oriëntatie op orale cultuur nooit vertrouwd zijn geweest. Lopulalan was de eerste Molukker die zo'n dertien jaar geleden bepaalde Molukse gevoelens verwoordde in een Nederlandstalige roman over ‘een’ - niet ‘de’ - Molukse familie in Nederland. Onder de sneeuw een Indisch graf kreeg bij verschijning veel aandacht in de media. In de Molukse gemeenschap vormde de roman een absoluut novum: geen Molukker zou het dertien jaar geleden in zijn hoofd gehaald hebben op zo'n manier zijn gevoelens aan de buitenwereld te verkopen. Lopulalan plaatste zich daarmee qua vorm en stijl buiten de Molukse en in een westerse literaire traditie, al neemt het vertellen van de verhalen - de essentie van wat hij leerde van zijn vader - in zijn twee boeken de belangrijkste plaats in. De Nederlandse schrijvers Nescio (‘Ik hecht aan intimiteit, aan details, net als Nescio’), Wolkers (‘Ik heb geleerd van Wolkers. Bijvoorbeeld hoe je een vaderfiguur neerzet’) en Brakman noemt Lopulalan als de schrijvers waar hij van houdt, maar dan wel weer, zegt hij, omdat die mensen zo goed verhalen kunnen vertellen. Biesheuvel vindt hij ook goed, en Slauerhoff.Ga naar eind14 Indische en Indonesische schrijvers noemt hij niet. Het thema in zijn boeken is zonder twijfel een Moluks thema. Een Moluks auteur in Nederland hoeft zich in zijn proza niet af te zetten | |
[pagina 73]
| |
tegen zijn ouders op zoek naar een identiteit (veelvoorkomend thema bij de tweede generatie Indo-auteurs), hij moet zijn identiteit in dat land vol kaaskoppen alleen zien te bewaren. De betekenis van de eigen ouders, die in de identiteitsontwikkeling van de volgende generaties Molukkers de belangrijkste schakel vormen, is dan ook het meest persoonlijke thema dat een Molukker kan kiezen.Ga naar eind15 | |
Indische literatuurEen ‘echte’ Molukse jongen uit Woerden die een Nederlandstalige roman schrijft waarin hij het verhaal vertelt van zijn Molukse familie uit het voormalige Nederlands-Indië. Waar zouden we Lopulalan in een literatuurgeschiedenis onderbrengen? Mij lijkt het dat zijn boeken, net als de romans van de tweede generatie Indische Nederlanders, tot de Indische bellettrie behoren, niet vanwege de achtergrond van de auteur of het tropische decor, zoals Nieuwenhuys doet in zijn Oost-Indische Spiegel (dan zou Lopulalan er in beide gevallen buiten vallen), maar op grond van de tekst. In 1996 pleit Henk Maier in zijn artikel ‘Indische literatuur. Bezinningen op een definitie’ voor een ruimere benadering van het begrip, ter voorkoming van ‘ghettovorming’.Ga naar eind16 ‘Indische literatuur’ is dan ‘literatuur in het Nederlands waarin Indië een rol speelt’. Frans Lopulalan schrijft literair werk in het Nederlands, en de voormalige kolonie speelt er een prominente rol in. Indische bellettrie dus, als deel van de Nederlandstalige literatuur.
Lopulalan zelf intussen, zal zich aan deze discussie weinig gelegen laten liggen en gewoon zijn verhalen blijven vertellen. ‘Verhalen die om woorden smeken’ (DH, p. 88) en die hij in de oude legerkist van zijn vader altijd met zich mee zal dragen en weer door zal geven aan zijn kinderen, en die weer aan hun kinderen, en zo verder. |
|