Indische Letteren. Jaargang 12
(1997)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||
Aquarel door L. Székely. ‘A young European, frantically searching his shabby clothes for money, surrounded by his creditors’, ca. 1925. Székely werkte van 1924-1930 op Sumatra als tekenaar bij het weekblad Sumatra. De aquarel is wellicht in opdracht van dit weekblad gemaakt. [HISDOC: m 48].
| |||||
[pagina 99]
| |||||
Een ‘lasterlijk geschrijf’
| |||||
[pagina 100]
| |||||
Het plan wordt goedgekeurd en nog vijfhonderd koelies en drie Europeanen worden erheen gestuurd om onder zijn leiding het oerwoud te herscheppen in een rubberplantage. Jaren gaan voorbij, en de nieuwe plantage wordt een bloeiende onderneming. Het boek eindigt met de ontvangst door de ikpersoon van een brief uit Hongarije, waarin wordt verteld dat zijn vader is overleden en zijn broer gesneuveld. Het is dan 1918, als de Eerste Wereldoorlog net voorbij is. | |||||
KritiekIn het jaar van verschijning heeft het boek niet veel opzien gebaard. In Hongaarse kranten en tijdschriften zijn geen artikelen of boekbesprekingen over Öserdöktöl az ültetvényekig aangetroffen. In tegenstelling tot het tweede boek van László Székely, Rimboe, komt Van oerwoud tot plantage niet voor in de uitgave die reacties op pas verschenen literaire werken bevat.Ga naar eind4 Over recensies in de Hongaarse pers, als die er al geweest zijn, is dus niets bekend. Met betrekking tot Tropenfieber is er een reeks buitengewoon korte boekbesprekingen aanwezig in het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. De meeste ervan benadrukken de nuchtere verhaaltrant van de auteur en het eeuwige gevecht tussen zwart en blank, of het eveneens eeuwige gevecht tussen mens en natuur. Overigens zijn de Duitse reacties van weinig belang; ze beperken zich verder tot een oppervlakkige beschrijving van de inhoud. Om verschillende redenen veel interessanter zijn de recensies in de Nederlandse pers. Toen het boek in oktober 1935 in Nederland verscheen,Ga naar eind5 werd het in de pers gematigd enthousiast ontvangen. Voor sommige critici was het aanleiding om uit te barsten in een aanklacht tegen het Nederlandse koloniale bewind, zoals Roel Houwink in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. (Hij komt echter tot de conclusie dat het boek van Székely zelf geen aanklacht is.)Ga naar eind6 Anderen, zoals de journalist van De Nieuwe Gids, die met ‘M.’ ondertekent, benadrukken juist de andere kant van het boek: Het is een boek [...] dat eerbied afdwingt voor den koenen ondernemingsgeest van de kolonisten, die het oerwoud herschiepen tot plantage en de koloniale rijkdommen van Nederland aanzienlijk vergrootten.Ga naar eind7 Volgens Het Vaderland is ‘de Nederlandse koloniale literatuur verrijkt’ met deze beschrijving van de Deli-planter. De recensent verzuimt echter niet om het werk van László Székely met dat van zijn vrouw, Madelon Székely-Lulofs, te vergelijken: | |||||
[pagina 101]
| |||||
Székely stond welwillend tegenover Deli, welwillender in ieder geval dan zijn echtgenote, mevr. Székely-Lulofs, en daarom heeft hij ook vermeden excessen zoo breed uit te meten als zijn echtgenote dat bijvoorbeeld in Rubber heeft gedaan. De recensent van Het Vaderland, die zich J.L.G. noemt, besluit zijn boekbespreking met de constatering, dat Székely met zijn werk ‘een monument voor den Deliplanter van tempo doeloe’ heeft opgericht.Ga naar eind8 De Indische Post huldigt Székely's werk omdat het boek ‘een onopgesmukt, natuurgetrouw beeld van de eerste tijden van het cultuurleven in Deli’ geeft. De recensent stelt aan het einde van zijn artikel vast dat dit werk vrij is van overdrijving en het is goed om bij een beschouwing van het tegenwoordige Deli de verdiensten van de pioniers van jaren geleden niet te vergeten. Daarom juichen wij de verschijning van dit werk toe.Ga naar eind9 Hierna ebben de lovende woorden echter weg. In De Stem lezen we in een boekbespreking dat het werk van Székely ‘den minnaar van het leven meer zal bevredigen dan den minnaar van de bellettrie’. Na deze weinig vleiende opmerking concludeert de journalist: ‘Het behoort tot wat men de pseudoliteratuur zou kunnen noemen.’Ga naar eind10 De boekbespreker van de Winschoter Courant legt het accent op het feit dat Székely de echtgenoot van Madelon Székely-Lulofs is en dat Van oerwoud tot plantage een aanvulling is op haar werk.Ga naar eind11 In deze laatste twee besprekingen wordt Székely volledig in de schaduw van zijn echtgenote geplaatst en worden zijn kwaliteiten als schrijver in twijfel getrokken. Ook de recensent van Groot-Nederland past in dit rijtje critici. Hij schrijft over ‘Meneer Székely’ die ‘het ook eens proberen wil’ met datgene, waarmee zijn echtgenote al zoveel succes had geboekt.Ga naar eind12 In de reactie van de NRC is opmerkelijk, dat de journalist de Duitse en de Nederlandse editie met elkaar vergelijkt en constateert dat er verschillen bestaan tussen de twee versies. In deze boekbespreking wordt de Duitse vertaling de goede vertaling genoemd.Ga naar eind13 In de tot nu toe genoemde reacties wordt het verhaal vrijwel altijd boeiend genoemd, een boek dat tempo heeft en eenvoudig geschreven is; en meestal wordt de schrijver gecomplimenteerd met zijn goede beheersing van het Nederlands. Wie absoluut geen goed woord voor het boek over hebben, zijn de nationalistische journalisten in Nederlands-Indië en Nederland. H.C. Zentgraaff, hoofdredacteur van de Java-Bode, die de boeken van Madelon Székely-Lulofs nog vóór hun verschijning de grond in boorde, ging niet zachtzinnig met Székely om. Zowel in de Java-Bode als in De Locomotief haalde Székely de voorpagina: op dezelfde dag verscheen hetzelfde artikel in beide dagbladen, in de Java-Bode onder de weinig zeggende titel ‘Tropenleven’,Ga naar eind14 in De Locomotief onder de niets verhullende kop: | |||||
[pagina 102]
| |||||
‘Indië weer in discrediet: Familie Székely opnieuw in actie’, en met als ondertitel: ‘Onder het mom der kunst wordt de schrijversgave lustig misbruikt. Indië: Land van bruten en abnormalen. Ook de heer Székely slaat aan het schrijven.’Ga naar eind15 Zoals deze titel al doet vermoeden, werd het een vernietigende bespreking door Zentgraaff. Nadat hij de lezers aan de verwerpelijke romans Rubber en Koelie van Madelon Székely-Lulofs herinnerd heeft, karakteriseert hij het schrijven van Székely als ‘een gevolg van gezinsbesmetting’. Zentgraaff geeft vervolgens zijn eigen interpretatie van het boek en besluit: Dit alles brengt die goede heer Székely nu in de wereld, en wij zullen ons eens informeren of dit echtpaar wellicht grote kinderen heeft, want die zullen dan binnenkort ook wel met een of andere gore roman over Indië komen en dan zijn wij in de eerste twintig jaren nog niet van hen af. Enkele weken later zijn de Székelys weer voorpaginanieuws in de Java-Bode, en weer in negatieve zin: Niet lang geleden signaleerden wij het bedrijf der familie Székely-Lulofs, die - man en vrouw - de Europeesche bevolking van Indië door het slijk halen in romans, die in het buitenland ‘good sellers’ zijn.Ga naar eind16 De journalist van de NSB-krant Volk en Vaderland was evenmin blij met de eersteling van de Hongaarse schrijver. De titel van zijn artikel verraadt dat al: ‘Vuige laster als broodwinning’. Ook deze krant noemt Székely in één adem met zijn ‘beruchte’ echtgenote, in wier boeken ‘elke bladzij een leugen over Indië bevat en een belediging is voor al wat daar leeft en werkt met den inheemsen arbeider’. Het artikel eindigt met de bedreiging, dat het echtpaar slechts door kan gaan met schrijven ‘tot het tijdstip, dat de NSB het recht heeft èn de macht om daartegen straffend op te treden’.Ga naar eind17 Toen het inderdaad zo ver kwam dat de NSB zich die middelen verwierf, ging László Székely - zij het vooral om andere redenen - spoedig terug naar Hongarije.Ga naar eind18 In harmonie met de laatste drie artikelen is de gedetailleerde recensie in De Avondpost. Ook deze recensent vergelijkt Van oerwoud tot plantage met de romans van Madelon Székely-Lulofs en hij stelt vast: ‘ook in dit boek komt, behalve dan de schrijver zelf, [...] bijna geen enkel behoorlijk menschentype voor.’ De personages noemt hij gedegenereerd, bruut en honds, aan wie ‘niets dierlijks’ vreemd is.Ga naar eind19 Hoewel de reacties op de verschijning van het eerste werk van László Székely zeer uiteenlopend zijn, zorgde het boek niet voor algemene opwinding. Alleen een paar nationalistische journalisten toonden zich verontwaardigd. Dit veranderde echter snel. | |||||
[pagina 103]
| |||||
Een schandaalIn 1937, anderhalf jaar na de verschijning van Van oerwoud tot plantage, wordt er in de pers weer druk over het boek geschreven; er is sprake van een ware perscampagne tegen Székely. Weer haalt hij de voorpagina, deze keer in het Bataviaasch Nieuwsblad. Zoals gebruikelijk als het om voorpaginanieuws over László Székely gaat, wordt ook deze keer geen lofzang aangeheven. Uit de kop van het artikel - ‘Leugens’ - blijkt al dat de journalist van deze krant niet minder zachtzinnig met Székely omgaat dan Zentgraaff. De journalist noemde zijn werk ‘in hoge mate leugenachtig en tendentieus’.Ga naar eind20 Een paar weken later is het bericht naar Nederland overgewaaid en schrijft De Telegraaf een artikel met de veelzeggende titel: ‘Het lasterlijk geschrijf van Székely over Deli’.Ga naar eind21 Ook het Algemeen Handelsblad betitelt het werk van Székely als ‘lasterlijk geschrijf’.Ga naar eind22 In Indië werd de zaak deze keer zo ernstig opgenomen, dat er in de Volksraad over de kwestie werd gedebatteerd. Daar werd het boek een ‘leugencampagne in het buitenland ten aanzien van Deli’ genoemd. W.H. van Helsdingen, de voorzitter van de Volksraad, pleitte voor gerechtelijke vervolging van de ‘dader’ (Székely dus). Maar K.L.J. Enthoven, de directeur van justitie, vond dat niet nodig.Ga naar eind23 De Java-Bode wijdde een uitvoerig verslag aan deze zaak.Ga naar eind24 Sinds het Amerikaanse Congres in 1929 een wetsvoorstel had aangenomen dat inhield dat geen tabak mocht worden ingevoerd uit landen waar op de plantages dwangarbeid werd toegepast,Ga naar eind25 was men in Nederlands-Indië uiterst gevoelig voor publicaties waarin wantoestanden op plantages in Sumatra aan de kaak werden gesteld. Wat dat aangaat is de opwinding in de pers en tijdens de zitting van de Volksraad niet verbazingwekkend. Maar opmerkelijk is wel dat het pas nu gebeurd, en niet twee jaar eerder. Waarom werd er anderhalf jaar na de verschijning van Van oerwoud tot plantage in de pers weer zo druk over het boek geschreven? De aanleiding daartoe gaven enkele in het Engels vertaalde fragmenten uit het boek in het Amerikaanse tijdschrift Harpers Magazine. Van oerwoud tot plantage werd in 1936 als feuilleton in dit Amerikaanse tijdschrift gepubliceerd. Maar hoe komt het dat hetzelfde boek in 1935 niet en nu wel zoveel opschudding verwekte? Het Algemeen Handelsblad dacht het antwoord op die vraag gevonden te hebben, toen men een passage uit Harpers Magazine vergeleek met hetzelfde fragment uit de Nederlandse editie van Van oerwoud tot plantage. Men stelde vast dat er tussen de Nederlandse uitgave en de Engelse versie grote verschillen bestonden. Op grond daarvan kwam het Algemeen Handelsblad tot de conclusie dat Székely in deze zaak volstrekt onschuldig was: de Engelse vertaling gaf een absoluut vertekend beeld van het oorspronkelijke werk. Nadat men nadere informatie had ingewonnen bij de Nederlandse uitgever, Elsevier, legde men uit hoe dat kon: | |||||
[pagina 104]
| |||||
‘Delianer 1927’. Karikatuur door E. von Wechmar, 1927.
| |||||
[pagina 105]
| |||||
Dat is mogelijk omdat de V.S. niet is aangesloten bij de Berner conventie betreffende de auteursrechten en zich dien ten gevolge van Europeesche auteursrechten niets aantrekt. Bij bovengenoemde omwerking van het boek is de passage, waarom het hier gaat, zeer sterk van taal en bedoeling veranderd en daardoor kan deze inderdaad de betiteling krijgen van lasterlijk geschrijf, dat dus geheel voor rekening komt van de Amerikanen zelf. Om het verschil tussen de twee versies te illustreren, citeert de journalist - in vertaling - dezelfde passage uit Harpers Magazine en uit Van oerwoud tot plantage. Deze passages volgen hier; links het fragment uit Harpers Magazine, rechts de passage in de Nederlandse editie:
| |||||
[pagina 106]
| |||||
De verschillen zijn inderdaad aanzienlijk, maar het is de vraag of, zoals het Algemeen Handelsblad stelt, de Amerikaanse vertaler daarvoor verantwoordelijk is.Ga naar eind26 Want als men dezelfde passage uit de Hongaarse versie met die in Harpers Magazine vergelijkt, blijkt het fragment uit het Amerikaanse tijdschrift vrijwel letterlijk met het Hongaarse origineel overeen te komen. Op dezelfde dag dat dit artikel in het Algemeen Handelsblad verscheen, stuurde Székely een brief aan mr. W.G. Peekema, regeringsgemachtigde voor Algemene Zaken in Buitenzorg. Székely probeert zich hierin te rechtvaardigen. Hij citeert enkele gunstige besprekingen van zijn boek in Nederland en zegt dat hij niet wil ontkennen, dat het zeer wel mogelijk is, uit de fragmenten uit Harpers Magazine, die n.b. door een slordige vertaling in het Engelsen hier en daar een andere betekenis gekregen hebben, zulke gedeelten te lichten, die zoo op zich zelf een buitengewoon verkeerde indruk wekken, hetgeen echter niet mijn schuld is, daar deze gedeelten een geheel ander karakter krijgen in hun verband met het boek en in hun verhouding tot de opbouwende en prijzende gedeelten.Ga naar eind27 Székely schrijft hier aan Peekema niet de waarheid. Hij is er zichtbaar ongelukkig mee, dat het schandaal dat hij bij de Nederlandse vertaling van het boek had willen vermijden, nu als gevolg van de Amerikaanse vertaling alsnog dreigde te ontstaan. Hij probeert zich eruit te redden door te beweren dat zijn boek foutief in het Engels vertaald is. Daarbij beroept hij zich op de Nederlandse uitgave, hoewel hij geweten moet hebben dat er tussen de Nederlandse en de Hongaarse editie aanzienlijke verschillen bestonden; zoals hij eveneens geweten moet hebben, dat de Amerikaanse versie op het Hongaarse origineel terugging. Men zou kunnen zeggen dat Székely zich hiermee handig uit de moeilijkheden heeft gered, daarbij onbewust maar in belangrijke mate geholpen door het Algemeen Handelsblad. Gelukkig voor hem heeft de journalist van dit blad zich niet de moeite getroost om de Duitse editie ter hand te nemen. Daarin komt namelijk deze passage bijna letterlijk met de Hongaarse overeen. László Székely kon opgelucht adem halen, het schandaal was voorbij, hij was de affaire zonder noemenswaardig gezichtsverlies te boven gekomen, al pleit het niet voor zijn karakter en getuigt zijn handelwijze van een twijfelachtige moraal. Want het oorspronkelijke werk was, gemeten naar de criteria van het Algemeen Handelsblad, wel degelijk een ‘lasterlijk geschrijf’. Székely kon het schandaal ontlopen, omdat de Nederlandse uitgave van zijn boek zo sterk van het origineel afwijkt, dat het eigenlijk geen vertaling meer kan worden genoemd. | |||||
[pagina 107]
| |||||
VergelijkingDe verschillen die het Algemeen Handelsblad had ontdekt vormen slechts het topje van de ijsberg. Wie de Duitse, Hongaarse en Nederlandse uitgaven met elkaar vergelijkt, ontdekt talrijke verschillen. Sommige van die verschillen zijn zo ingrijpend dat het boek daardoor, zoals uit bovenstaand voorbeeld viel op te maken, van karakter verandert. Men zou in vergelijking met het Hongaarse origineel, en in mindere mate met de Duitse vertaling, de Nederlandse editie zelfs als een gecensureerde bewerking kunnen karakteriseren. De vraag is natuurlijk, wie daar verantwoordelijk voor is. In de tweede druk van Van oerwoud tot plantage wordt Madelon Székely-Lulofs als de vertaalster aangewezen, maar nergens staat waar die toeschrijving op berust.Ga naar eind28 Daar komt nog bij dat die tweede druk van 1991 dateert, als zowel László en Madelon al tientallen jaren dood zijn. De eerste druk daarentegen vermeldt geen vertaler, wat erop zou kunnen wijzen dat László Székely zijn boek zelf vertaald heeft. Evenmin duidelijk is welke editie aan de Nederlandse vertaling ten grondslag heeft gelegen. Op de titelpagina van de tweede druk staat ‘Vertaald uit het Hongaars’, maar in 1992 heeft Anneke Soethout overtuigend aangetoond, dat die bewering niet correct kan zijn.Ga naar eind29 In een vergelijking van de Nederlandse met de Duitse vertaling levert zij het onomstotelijke bewijs, dat de vertaler in elk geval gebruik heeft gemaakt van de Duitse editie. De Nederlandse uitgave wemelt van germanismen en foutieve vertalingen. Een van de vele voorbeelden die zij opsomt, is de vertaling van de uitdrukking ‘Ich gebe ihr den Laufpas’ (p. 304). Dat betekent in goed Nederlands: ‘Ik zeg haar de dienst op’. In de Nederlandse editie staat echter: ‘Ik geef haar den looppas’ (p. 302). Een nog sterker voorbeeld is de vertaling van de uitspraak: ‘“Der neue Klondyke”, meint in höhnischem Ton Lohuis, ein kleiner blonder Holländer’ (p. 43). In de Nederlandse editie staat: ‘“Het nieuwe Klondyke!” zegt honend Ton Lohuis, een kleine, blonde Hollander’ (p. 39). De vertaler heeft het Duitse zelfstandig naamwoord ‘der Ton’ dat in het Nederlands toon of stem betekent, voor de Nederlandse voornaam Ton aangezien. Zo werd Lohuis, die op een honende toon iets zegt: Ton Lohuis. Ook in het Hongaarse origineel heet deze Nederlander Lohuis, en niet Ton Lohuis. Maar naast deze overtuigende bewijsplaatsen voor een vertaling uit het Duits, viel het Soethout op dat er van een letterlijk vertaling geen sprake was: op sommige plaatsen was er flink geschrapt, op andere waren hele stukken toegevoegd. Soethout kwam, ervan uitgaande dat de Duitse versie een letterlijk vertaling was van het Hongaarse origineel, tot de conclusie dat de Nederlandse versie uit het Duits moest zijn vertaald, maar dat de Nederlandse vertaler zich daarbij grote vrijheden had toegestaan. Een vergelijking echter tussen de Hongaarse, de Duitse | |||||
[pagina 108]
| |||||
Tabak- en rubberonderneming Tandjoeng Morawa, Deli. Jonge tapbare aanplant
en het openen van de tapsnede (ca. 1938).
| |||||
[pagina 109]
| |||||
en de Nederlandse versie van Van oerwoud tot plantage leert, dat de kwestie nog iets ingewikkelder ligt dan Soethout veronderstelde. Bij de vergelijking hieronder tussen de Hongaarse,Ga naar eind30 de Duitse en de Nederlandse versie van Van oerwoud tot plantage is in alle drie de gevallen gebruikgemaakt van de eerste druk.Ga naar eind31 De Duitse vertaling is van de hand van Mirza von Schüching. Uit de vergelijking blijkt dat de drie versies opmerkelijke verschillen vertonen. Niet al die varianten zijn even belangrijk. Soms is er sprake van vergissingen. Twee van zulke vergissingen zijn hierboven al genoemd als bewijs voor het feit, dat bij de Nederlandse vertaling van de Duitse versie gebruik is gemaakt. Er zijn soortgelijke vergissingen, die aantonen, dat de vertaler bij zijn of haar werk eveneens het Hongaarse origineel ernaast had liggen. Eén voorbeeld: op pagina 199 beschrijft Székely hoe de ikpersoon aankomt in een van de laatste nederzettingen, aan de rand van het oerwoud. De hoofdstraat van de nederzetting bestaat uit een paar vervallen hutjes. Voor ‘vervallen hutjes’ gebruikt hij de Hongaarse term ‘kulipintyó’. Dit woord heeft met ‘koelie’ niets te maken, maar de twee eerste lettergrepen worden in het Hongaars op dezelfde manier uitgesproken als ‘koelie’ in het Nederlands. Dit kan de Duitse vertaalster in verwarring hebben gebracht. Zij heeft namelijk ‘kulipintyó’ met ‘Kulibehausung’ vertaald. In de Nederlandse uitgave wordt deze fout weer gecorrigeerd, al wordt vervolgens de oorspronkelijke uitdrukking vervangen door het neutrale woord ‘woning’ (p. 258). Een groot aantal varianten wordt veroorzaakt door veranderingen van namen, getallen en tijdsaanduidingen. Een aantal van die veranderingen vloeit voort uit het feit dat Székely in zijn boek opzettelijk namen van personen en plaatsen heeft gewijzigd. Zo schrijft hij in het ‘Woord Vooraf’ bij de Nederlandse editie, dat ‘namen van personen en plaatsen zijn gefingeerd’ (p. VII).Ga naar eind32 Maar niet alleen Székely heeft namen van plaatsen en personen veranderd. In de Duitse editie wordt ernaar gestreefd om typisch Hongaarse namen van personen te vervangen door minder natiegebonden namen. In de Nederlandse editie zijn deze veranderingen grotendeels tenietgedaan: daar vindt men weer de typisch Hongaarse namen. Ook uit deze varianten blijkt dat bij de Nederlandse vertaling van het Hongaarse origineel gebruik is gemaakt. Naast deze persoonsgebonden naamvarianten is er ook een aantal zaakgebonden wijzigingen te vinden. Op de eerste bladzijde van de Hongaarse en ook van de Duitse uitgave kan men de naam van het schip lezen waarmee de ikpersoon en zijn vriend naar Sumatra varen, de Prinz Ludwig. In de Nederlandse editie is de naam van dit schip veranderd in de Koningin der Nederlanden. De reden daarvoor is hoogstwaarschijnlijk dat de Koningin der Nederlanden het Nederlandse publiek bekender in de oren klonk. Deze boot voer geregeld tussen Nederland en Indië. | |||||
[pagina 110]
| |||||
Een soortgelijke verandering onderging de naam van het kustbootje dat de passagiers van de oceaanstomer aan de Indische wal zette. Dit bootje draagt in de Hongaarse (p. 7) en in de Duitse versie (p. 7) de naam Hercules. In de Nederlandse editie is deze naam veranderd in Jansen. Voor beide veranderingen biedt de NRC van 28 november 1935 een verklaring. Het viel de recensent van Van oerwoud tot plantage toen al op, dat er verschillen bestonden tussen de Nederlandse en de Duitse vertaling: Met een vriend, die het reisgeld had weten te bemachtigen, aanvaardden de jonge mannen de reis. (Volgens de Duitse vertaling met een boot van de Norddeutsche Lloyd, volgens het Nederlandse boek met de Koningin der Nederlanden! Dit verschil is al even moeilijk te verklaren als het feit dat de Jansen, het goede oude stoombootje, dat in vroeger jaren de passagiers van boord naar Belawan v.v. bracht, in het Duitse boek Hercules wordt genoemd, een gebrek aan hoffelijkheid jegens de dierbare Jansen, dat iedere oud-Deliaan bijna in toorn zal doen ontsteken!)Ga naar eind33 Hieruit blijkt dat de naam Jansen van het kustbootje een begrip was op Sumatra's Oostkust. Het was het bootje dat jarenlang de passagiers van de grote schepen aan wal bracht. De oorzaak voor de verandering is dus voor de hand liggend: Jansen was bij het Nederlandse publiek bekend en daarom is Hercules in Jansen veranderd. Er zijn veel van zulke aanpassingen aan de Nederlandse, en in de Duitse vertaling aan de Duitse, lezer. Verwijzingen naar Hongaarse gerechten, plaatsnamen en gebruiken zijn weggelaten of door algemene begrippen vervangen, omdat die een Duitser of een Nederlander net zo weinig zeggen als ‘hutspot’ of ‘boerenkool’ een Hongaar. Dat geldt ook voor de meer specifieke verwijzingen naar bekende plekken in Budapest: als Székely over de Váci straat vertelt, weet bijna iedere Hongaar, waar die straat ligt, wat daar te vinden is, waarom die bijzonder is, enz. Maar een buitenlander zal zich bij de Váci straat niets anders voorstellen dan een gewone straat. Het is hetzelfde als men tegenover een Hongaar ‘Het Leidse Plein’ of ‘De Dam’ zou noemen. Om die reden zijn veel van dergelijke verwijzingen in zowel de Duitse als de Nederlandse vertaling geschrapt of veranderd. Daarbij valt op dat vooral de Duitse vertaalster probeerde de tekst minder specifiek Hongaars te maken. De Nederlandse editie heeft in vergelijking daarmee het Hongaarse karakter van het boek beter bewaard. | |||||
[pagina 111]
| |||||
Veranderingen in de representatie van de koloniale samenlevingHoewel bovengenoemde varianten van belang zijn, omdat ze aantonen dat bij de Nederlandse vertaling van zowel de Duitse als de Hongaarse editie gebruik is gemaakt, zijn de varianten die betrekking hebben op de situatie in Nederlands-Indië veel interessanter. Het is opvallend dat in de vertalingen beschrijvingen van wantoestanden op de plantages in Deli, of ontbreken, of worden afgezwakt. Dit geldt voor zowel de Duitse als de Nederlandse vertaling, maar in de laatste in veel sterkere mate. Wat de aanpassingen in de Duitse vertaling betreft moet de verklaring daarvoor waarschijnlijk gezocht worden in het politieke klimaat in Duitsland in de jaren dertig. De vertaalster wil kennelijk de schijn vermijden dat blanken in de koloniën onrechtvaardig zouden handelen. Het is duidelijk dat zij met de veranderingen de bedoeling had de onrechtvaardigheden en mishandelingen door blanke kolonisten te verbergen of te rechtvaardigen. In de Nederlandse editie lag dit onderwerp nog gevoeliger. Stelselmatig worden passages vermeden die afbreuk zouden kunnen doen aan het ontzag voor de Europeanen. Zo begint de auteur hoofdstuk vijftien in het Hongaarse origineel met een uitgebreide beschrijving van het werk op de ontginning. Hij tekent een scherp beeld van de monotone arbeid, zonder zon- en feestdagen en zonder kerkgang. Twee keer in de maand is het hari-besar, de dag waarop ‘de planters zich in de club verzamelen en ongelofelijke hoeveelheden alcohol in de maag gieten’; de volgende ochtend gaan ze ‘met rode ogen en hoofdpijn’ naar hun werk. Dit beeld van de kolonisten - dat in de Hongaarse en in de Duitse editie een halve pagina beslaat - wordt in de Nederlandse tekst weggelaten (p. 211). Naast dergelijke weglatingen staan er soms ook toevoegingen in de Nederlandse tekst, die bedoeld zijn om het beeld van de blanke kolonist te verfraaien. Een prachtig voorbeeld daarvan is de beschrijving van de verbazing van de ikpersoon over de verschillen tussen het ongecultiveerde oerwoud en de moderne stad: Dan moet ik eraan denken, dat ongeveer vijftienduizend kilometer hier vandaan, ginds, over den wijden oceaan, ergens aan een Noorder strand een blond ras leeft, dat daar een land is van zeven millioen inwoners, een klein land, welks zonen met onverzettelijke wilskracht, koene doodsverachting en onmenschelijk zwoegen al deze welvaart hebben geschapen; dat zij met bloed en zweet hier stap voor stap hun overwinning op het onverbiddelijke oerwoud hebben moeten bevechten.....(p. 43) Deze lofzang op de Hollandse kolonist zoeken we zowel in de Duitse | |||||
[pagina 112]
| |||||
als in de Hongaarse versie tevergeefs. In het algemeen valt op dat in de Nederlandse vertaling de Europese planters doorgaans veel heldhaftiger beschreven worden dan in het origineel. Om die reden ontbreken in de Nederlandse versie nagenoeg alle fragmenten, waarin de ikpersoon of een andere planter huilt of tot tranen toe geroerd is. Als in het boek de ikpersoon eindelijk wordt verlost van zijn grootste kwaal - heimwee naar het Hongaarse eten - en een gerecht vindt, dat hij van thuis kent - gekookte maïs - propt hij huilend van vreugde - volgens de Hongaarse (p. 108) en de Duitse versie (p. 161) - de ene maïskolf na de andere in zijn mond. In de Nederlandse editie eet hij zijn maïskorrels slechts ‘bijna tot tranen geroerd’ op (p. 144). Als een vriend en collega van hem vertelt over zijn aankomst en eerste tijd op Sumatra, zegt die in de Duitse (p. 222) en in de Hongaarse (p. 146) versie dat hij elke avond in bed heeft gehuild. In de Nederlandse versie staat alleen dat hij niet kon slapen (p. 190); van huilen is geen sprake. Twee pagina's verderop herinnert de ikpersoon zich de dag dat een vriend van hem terugging naar Europa en hoe hij bij de muur van een pakhuis in de haven huilde. Hij huilde uiteraard slechts in de Hongaarse (p. 147) en de Duitse uitgave (p. 224), in de Nederlandse editie is hij weliswaar radeloos, maar zijn ogen blijven droog (p. 193). Een te emotionele, jankende planter was in 1935 blijkbaar onaanvaardbaar voor de Nederlandse lezer. Zulke veranderingen betreffen niet alleen het beeld van de kolonist op zich, maar eveneens dat van de verhouding tussen de planter en de inlandse contractarbeider. ‘De Javaanse koelie kwam met een geweldige bons op zijn rug op de grond neer en lag er als een vastgebonden varken’, schrijft Székely in het Hongaarse origineel over een koelie die weggelopen was en door de Bataks werd gevangengenomen. De Bataks bonden hem vast en brachten hem naar het emplacement. Ze gooiden hem voor het centrale gebouw op de stenen stoep neer. De uitgeputte en half bewusteloze, bleke koelie werd ter plekke hardhandig ondervraagd door Klaassen, de administrateur: ‘Waarom ben jij weggelopen, jij anak setán?! - snauwde de baas en gaf de koelie een grote schop’ (p. 102). De twee bovengenoemde citaten ontbreken in de Duitse versie. Alles wat verwijst naar de manier waarop de koelie behandeld wordt (het eerste citaat en de schop van Klaassen), is weggelaten. In de Duitse vertaling heeft Klaassen een passieve rol: hij raakt de Javaan niet eens aan (p. 152). In de Nederlandse versie ziet hetzelfde tafereel er weer anders uit. De koelie wordt hier niet geschopt en na afloop van de ondervraging geeft Klaassen het bevel de koelie los te maken en de volgende dag naar het gerechtshof te sturen (p. 136). Het is opmerkelijk hoe in de vertaling het gedrag van de planter gerechtvaardigd wordt. De planter doet niets - althans in Nederlandse | |||||
[pagina 113]
| |||||
editie - wat tegen de regels of de wet is. Hij gedraagt zich correct tegenover de weggelopen koelie, hij scheldt of schopt niet en bovendien stuurt hij de wegloper naar het gerechtshof. Daarmee is het beeld geschapen van de Deli-planter als een rechtsgetrouw burger; maar het is een beeld dat het tegenovergestelde is van dat in het origineel. Een soortgelijke voorval vinden we op pagina 120 van de Hongaarse editie: een weggelopen koelie wordt teruggebracht en door Klaassen en de hoofd-mandoer ondervraagd en afgeranseld: ‘Met enorme kracht kwam de vuist van Klaassen op het gezicht van de kleine Javaan neer.’ Vervolgens slaat de hoofd-mandoer de kleine Javaan met een met spijkers beslagen stok. In de vertaling van Mirza von Schüching raakt de blanke kolonist Klaassen de koelie niet aan en wordt hij alleen door de hoofd-mandoer met een stok bewerkt (p. 181). In de Nederlandse uitgave ontbreekt de hele passage. Uit deze voorbeelden blijkt dat men er in Tropenfieber, maar vooral in de Nederlandse uitgave alles aan deed om de omgang met de koelies en de situatie in Nederlands-Indië florisanter voor te stellen dan in de Hongaarse editie het geval was. Hoewel Székely in de oorspronkelijke tekst scherpe kritiek had geuit op de koloniale toestanden en op het gedrag van de planters in Deli ten aanzien van de inheemse bevolking en vooral de koelies, werd deze kritiek in beide vertalingen afgezwakt. In Tropenfieber werd er nauwkeurig op gelet dat een blanke geen misdrijf beging, geen Inlander in elkaar sloeg of zich op een andere manier misdroeg. Wat betreft het beeld van de koelies, de arbeidsomstandigheden en andere Delische toestanden komt de Duitse versie met het origineel overeen. In de Nederlandse editie ging men nog een stapje verder dan de Duitse vertaalster. Hier werd niet alleen het soms weerzinwekkende gedrag van de Deli-planter ontkend, maar werden ook passages die betrekking hadden op de miserabele omstandigheden waarin de koelies leefden en de grove omgang met het werkvolk geschrapt. Sterker nog, er werden zelfs passages toegevoegd die de blanke kolonisten verheerlijkten, hoewel daar in de Hongaarse uitgave geen sprake van was. | |||||
Veranderingen in de representatie van de ‘Inlander’Een ander opmerkelijk verschil tussen enerzijds de Nederlandse en anderzijds de Hongaarse en de Duitse editie is de manier waarop de inheemse bevolking wordt uitgebeeld: de ‘Inlanders’. Het is opvallend dat in de Nederlandse editie uitgesproken negatief over de Inlanders wordt gesproken. In het Hongaarse origineel en in de Duitse vertaling daarentegen wordt slechts op een neutrale toon geobserveerd. Als Székely het over de ‘szerecsenek’ (zwarten, negers) heeft, dan | |||||
[pagina 114]
| |||||
Bloeiende tabaksplanten te Deli, z.j.
Het oogsten van Deli-tabak, z.j.
| |||||
[pagina 115]
| |||||
wordt dit in de Nederlandse versie stelselmatig met ‘nikkers, nikkertroep’ weergegeven. Het woord ‘szerecsen’ doet in het Hongaars ietwat oubollig en exotisch aan, maar het woord heeft zeker geen negatieve lading. In de Nederlandse vertaling wordt er voor termen met een onmiskenbaar negatieve betekenis gekozen. Op pagina 11 van de Duitse vertaling (p. 9 van het origineel) wordt de ontmoeting tussen de ikpersoon en een kennis beschreven. Ze praten over een derde die op Sumatra zit. De ikpersoon is verbijsterd: ‘Was zum Kukuck, hat er sich unter die Neger begeben?’ De Duitse versie komt met het origineel overeen. In de Nederlandse vertaling staat echter (p. 6.): ‘Wat moet hij daar tussen de nikkers?’ Het oorspronkelijke, neutrale woord is dus veranderd in een negatieve aanduiding. Een aantal pagina's verder herhaalt het verschijnsel zich. De vriend van de ikpersoon komt bij hem en zegt dat hij het geld voor de reis naar Nederlands-Indië heeft. Ze kunnen binnenkort vertrekken. De ikpersoon denkt terug aan het gesprek met zijn vader, de vorige avond. Toen verklaarde zijn vader hem voor gek vanwege zijn plannen. Hij antwoordt aan zijn vriend ontstemd: ‘Wer zum Teufel wird denn dahin gehen zu den Negern.’ In de Nederlandse editie luidt het antwoord: ‘Wie zou er nou zo gek zijn om daar naar die nikkertroep te gaan?!’ (p. 16) De ondergeschikte rol, de minderwaardige positie van de Inlanders komt in het origineel herhaaldelijk naar voren: Der weiße Herr amüsiert sich, wie er will, und der farbige Boy ist dazu da, die Scherben und verschütteten Speisen wegzufegen und dafür zu sorgen, dab die Herren zufriedengestellt werden. Deze zin uit Tropenfieber (p. 76), die met het origineel overeenstemt (p. 54), is in de Nederlandse versie slechts gedeeltelijk weergegeven. De taak van de inheemse bedienden wordt in een gunstiger daglicht gesteld. Volgens de Nederlandse vertaling moeten ze ervoor zorgen dat ‘de heren tevreden zijn’, maar dat ze ‘Scherben und verschüttete Speisen’ moeten opruimen, wordt er niet bij gezegd (p. 68). Op deze manier wordt de ondergeschikte positie van de inheemse bedienden minder benadrukt. Bovendien wordt de planter minder grof voorgesteld: hij gooit kennelijk niet met servies en eten. ‘Zij mag de hoofdtrap niet gebruiken’, staat in de Hongaarse en in de Duitse versie over de njai van de ikpersoon (p. 145 in de Hongaarse en p. 221 in de Duitse versie). Waarschijnlijk vond men dit verbod voor de inlandse vrouw te vernederend, te discriminerend, en heeft men deze zin daarom niet opgenomen in de Nederlandse uitgave (p. 189). Terwijl in het origineel en in Tropenfieber in een reeks gevallen slechts geobserveerd wordt, worden in de Nederlandse editie stukken tekst | |||||
[pagina 116]
| |||||
zodanig veranderd, dat men zich niet aan de indruk kan onttrekken dat men in de Nederlandse versie opzettelijk iedere keerde superioriteit van het blanke ras wilde benadrukken. De auteur geeft op pagina 273-274 van de Duitse editie, evenals in het origineel (p. 178), een beeld van het werk op de ontginning en van de mentaliteit van de Europeanen en van die van de Inlanders. Het voor de Europeanen moordende klimaat en de druk van bovenaf maken de planters harder, driftiger en grover. Als gevolg daarvan worden de mandoers het ook, hoewel zij niet begrijpen waarom men zo veel haast heeft. In dit geval observeert en constateert de schrijver de feiten. In de Nederlandse uitgave wordt er nog een interpretatie aan verbonden. Daar wordt gesuggereerd dat administrateurs en assistenten - de blanken dus - weten ‘dat elke minuut er op aan komt, dat tijd geld betekent’, maar dat de Inlanders dit niet beseffen: dat kunnen ze niet ‘want ze zijn Oosterlingen’ (p. 235). Deze tegenstelling tussen onwetende Inlanders en slimme blanken is noch in Tropenfieber noch in het origineel aanwezig. Tegen het einde van het boek blikt de ikpersoon terug en vertelt dat er in Deli in de loop der tijd veel veranderingen hebben plaatsgevonden; met de koelies gaat men op een andere manier om (p. 216 in de Hongaarse en p. 334 in de Duitse versie), de contractanten wassen zich tegenwoordig na het werk en gaan daarna naar de bioscoop. Ook volgens de Nederlandse uitgave gaan zij naar de bioscoop, maar wassen doen de koelies zich nog steeds niet (p. 278). Uit deze voorbeelden blijkt dat het Hongaarse origineel en de Duitse vertaling wat de beschrijving van de Inlander aangaat vrijwel altijd met elkaar overeenkomen. De Nederlandse versie is daarentegen opmerkelijk negatief over de Inlanders. Deze negatieve houding uit zich niet alleen in grovere termen dan in het origineel en in Tropenfieber werden gebruikt, maar ook door talrijke andere veranderingen die het verhaal een geheel ander karakter verlenen. De Inlanders worden vaak als minderwaardige, domme wezens beschreven, die meer van een dier hebben dan van een mens. En als men deze voorstelling eenmaal gecreëerd heeft, is het heel gemakkelijk de superioriteit van de blanke kolonisten te benadrukken. | |||||
De Nederlandse vertalerGezien deze ingrijpende veranderingen in de representatie wordt de vraag wie voor deze ingrepen in de tekst, d.w.z. wie voor de Nederlandse vertaling verantwoordelijk is, belangrijker. Het ontbreken van de naam van een vertaler op de titelpagina wekt de suggestie dat László Székely het boek zelf voor de Nederlandse lezer heeft vertaald en bewerkt. Dat is op het eerste gezicht ook niet onaannemelijk. Székely heeft een aantal vertalingen van boeken uit het Hongaars in het Neder- | |||||
[pagina 117]
| |||||
lands op zijn naam staan, soms in samenwerking met zijn vrouw, maar ook alleen.Ga naar eind34 Ook staat vast dat hij na een jarenlang verblijf in Nederlands-Indië de Nederlandse taal goed kon spreken en schrijven. Maar de vraag is, of zijn Nederlands ondanks de aan hem toegeschreven vertalingen wel goed genoeg was. Volgens zijn vrouw was zijn Nederlands niet foutloos.Ga naar eind35 En de tweede dochter van Madelon Székely-Lulofs herinnert zich in een interview dat Székely bij zijn vertalingen uit het Hongaars de ‘ruwe vertaling’ maakte, die Madelon vervolgens ‘fatsoeneerde’.Ga naar eind36 Zo zal het ook gegaan zijn bij de vertaling van Van oerwoud tot plantage. En omdat haar kennis van het Hongaars te wensen over liet,Ga naar eind37 heeft Madelon bij het ‘fatsoeneren’ van Székely's ruwe vertaling gebruik gemaakt van de Duitse vertaling. Dat verklaart het opmerkelijke verschijnsel dat de Nederlandse vertaling deels gebaseerd is op de Duitse, zoals het onderzoek van Soethout uitwees, en deels rechtstreeks teruggaat op het oorsponkelijke Hongaarse werk. Dat Madelon nauw bij de vertaling betrokken was, blijkt onmiskenbaar uit een aantal veranderingen die betrekking hebben op de rol van de blanke vrouw in de koloniale samenleving. Het is bekend dat Madelon en Székely niet hetzelfde dachten over de rol van de blanke vrouw in Nederlands-Indië. In het decembernummer van Orang Peladang (De ladangboer) staat een interview met het echtpaar Székely, waaruit blijkt dat Székely en zijn vrouw over de rol van de blanke vrouw in Nederlands-Indië, en in het bijzonder over het trouwverbod, duidelijk met elkaar van mening verschilden.Ga naar eind38 Het trouwverbod hield in dat een planter slechts na zes jaar trouwe dienst, en dan nog onder bepaalde voorwaarden, toestemming kon krijgen om te trouwen. In de praktijk betekende dit dat de blanke kolonisten ongehuwd naar Sumatra vertrokken en daar in concubinaat leefden met een Aziatische vrouw. Pas vanaf 1922 zou het verboden worden om zulke trouwbepalingen in het arbeidscontract op te nemen, en vanaf dat jaar komen er steeds meer gehuwde kolonisten naar Sumatra.Ga naar eind39 Székely, die de situtatie van vóór en na 1922 uit eigen ervaring kende, was nog steeds een voorstander van het trouwverbod, Madelon Székely-Lulofs, die één van de eerste Europese plantersvrouwen was in Sumatra, dacht er heel anders over. Dit verschil van mening leidt tot enkele opvallende wijzigingen in de Nederlandse versie van Van oerwoud tot plantage. In de plantersclub discussiëren twee collega's van de ikpersoon, Woods en Haaremberg, over het wel of juist niet trouwen met een Europese vrouw. Geen van twee kan de andere van zijn gelijk overtuigen en de discussie loopt uit op een vechtpartij, maar de andere planters dwingen hen om snel weer vrede te sluiten. Als de planters een paar minuten later weer aan hun whisky-soda zitten, begint Woods de discussie opnieuw. Hij is van mening dat Indië geen wereld voor vrouwen | |||||
[pagina 118]
| |||||
is, dat het zeer veel veranderingen met zich mee zal brengen als er in Deli Europese vrouwen komen; veranderingen die niet per se gunstig zijn. De andere planters stemmen daarmee in. In de Nederlandse versie ontbreekt deze hervatting van de discussie (p. 207). In een ander fragment wordt door de auteur beschreven, dat de maatschappij het trouwverbod heeft opgeheven. De schrijver schetst een beeld van de nieuwe, net uit Europa gekomen assistenten, van wie enkelen al getrouwd zijn: De plompe, helblonde jonge Nederlandse vrouwtjes zijn glunderend de rimboe ingetrokken. Hoe heerlijk is het met de tweeëntwintigjarige echtgenoot alleen te zijn! Alleen in de idylle van het oerwoud, waar ze niet door ongewenste gasten gestoord worden. Maar de werkelijkheid, het alledaagse leven op de plantage valt de vrouwen lelijk tegen: En het verliefde Hollandse vrouwtje kan niet begrijpen waarom de brave, jonge, blonde echtgenoot zo veranderd is. Waarom is hij niet meer zo lief tegen haar als thuis in Deventer? Waarom heeft hij geen zin meer om haar te kussen? Waarom is hij zo zwijgzaam en prikkelbaar geworden? De rimboe is toch net zo als zij zich die heeft voorgesteld? [...] Maar de jonge echtgenoot ligt er uitgeput bij, wil niet eten, wil niet spreken, ligt er maar als een lijk. De jonge vrouw van de planter zit thuis en wacht de hele dag tot haar man thuis komt: En dan schrijft ze naar huis dat ze ongelukkig is, omdat Piet niet meer van haar houdt; als hij thuis komt van zijn werk is hij grof, prikkelbaar en chagrijnig. En haar ogen zijn rood van het huilen, als de door de vermoeiende werkdag uitgeputte man zich 's avonds naar huis sleept. Was het trouwverbod dan toch goed? Dit lange pleidooi van anderhalve pagina tegen het opheffen van het trouwverbod in de Hongaarse (p. 161-162) en in de Duitse versie (p. 246-248), is in de Nederlandse vertaling verdwenen en vervangen door een passage, waarin het tegenovergestelde wordt beweerd: De liberale Amerikaansche Maatschappij heeft het trouwverbod opgeheven. Ook bij het laatste transport sinkehsGa naar eind40 zijn enkele getrouwden. Blonde, jonge menschen, de man tweeëntwintig, de vrouw eenentwintig. Samen trekken ze naar de wildernis en wat Woods als onmogelijk verklaard heeft, voltrekt zich nu | |||||
[pagina 119]
| |||||
toch: de jonge, Hollandsche vrouwtjes blijven op hun post, slaan zich dapper door het rimboebestaan en trachten hun man het leven te verlichten en te vergemakkelijken, (p. 212-213) Székely en zijn vrouw verschillen niet alleen met elkaar van mening over het trouwverbod, maar in het algemeen denkt Madelon anders over de positie van de blanke vrouw in de koloniale samenleving dan haar echtgenoot. Zij is geneigd die flinker voor te stellen dan haar echtgenoot. Eén voorbeeld: de ikpersoon voert een gesprek met een planter op het terras van een hotel en vraagt hem of hij er niet af en toe naar verlangt om met een blanke vrouw te praten. De planter antwoordt van niet en zegt over blanke vrouwen (p. 186 van de Hongaarse en p. 287 van de Duitse versie): Die hebben alleen maar hoofdpijn, hebben het warm en kijken chagrijning als je iets meer drinkt dan gewoon. Voor mij is een njai ideaal. En die zijn hier genoeg. In de Nederlandse editie wordt de argumentatie, waarom de planter geen blanke vrouw wil hebben, beperkt tot de vaststelling ‘dat zoo'n blanke vrouw altijd alleen maar haar neus optrekt, als je eens een beetje boven je theewater raakt’ (p. 245). Last van hitte en hoofdpijn hebben de Europese vrouwen van Madelon Lulofs niet; bij haar berust de afwijzing door de planter van de blanke vrouw uitsluitend op het dubieuze argument dat de planter er niet tegen kan, als zulke vrouwen klagen over zijn dronkenschap. In de Nederlandse uitgave wordt gesuggereerd dat in Indië alleen dappere vrouwen aanwezig zijn die zonder uitzondering hun mannetje staan. Als in het origineel - net als in de Duitse vertaling - een zwakke, ziekelijke vrouw wordt voorgesteld, dan wordt dat in de Nederlandse editie verzacht of eenvoudigweg genegeerd. Waar de beschrijving van de situatie van de plantersvrouw in het boek van Székely in het geding is, voegt Madelon Lulofs haar eigen mening en ervaring toe. Een andere ingreep die aan Madelon moet worden toegeschreven, is de verdwijning van een heel hoofdstuk in de Nederlandse vertaling. Hierin wordt de aankomst van een nieuw koelietransport beschreven. Een jonge Javaan die geen antwoord geeft als zijn naam wordt afgeroepen, wordt door de mandoer en de ondermandoeren afgetuigd. Daarop maakt hij amok. Hij vermoordt twee van de mandoers en een assistent. Iedereen slaat in paniek op de vlucht, totdat de amokmaker door de. administrateur, Klaassen, wordt doodgeschoten. Dit hoofdstuk van elf pagina's, dat een hoogtepunt vormt in de beschrijvingen van het lot van de Inlanders, is in Tropenfieber (p. 177-188) zowel als in het origineel aanwezig. Waarschijnlijk liet Madelon dit hoofdstuk weg, omdat zij vrijwel hetzelfde verhaal in haar boek Koelie heeft verwerkt dat drie jaar eerder in Nederland was verschenen, zoals Soethout al opmerkte.Ga naar eind41 | |||||
[pagina 120]
| |||||
‘Delianer 1927’. Karikatuur door E. von Wechmar, 1927.
| |||||
[pagina 121]
| |||||
ConclusieUit bovenstaande vergelijking blijkt dat tussen Öserdöktöl az ültetvényekig, Tropenfieber en Van oerwoud tot plantage wezenlijke verschillen bestaan. De toestanden op Deli, het beeld van de planter en de Inlander, hun onderlinge verhouding, de problematiek van het trouwverbod en de rol van de Europese vrouw in de koloniale samenleving: dit alles komt door de aangebrachte veranderingen in een ander licht te staan. Niet alleen worden er passages over koloniale verschijnselen en toestanden geschrapt, maar ook worden zinnen en passages soms zo verdraaid, dat ze vaak het tegendeel suggereren of beweren van wat oorspronkelijk de bedoeling was. De sfeer van het boek is daardoor zozeer veranderd, dat Van oerwoud tot plantage een heel ander boek is geworden dan Öserdöktöl az ültetvényekig. En dit terwijl het László juist ging om een waarheidsgetrouw beeld te schetsen van het leven in Deli, of, zoals hij het zelf noemt, een ‘stemmingsbeeld’ te geven van het plantersleven in de jaren twintig van deze eeuw: dit boek is meer ‘Stemmingsbeeld’ dan levensbeschrijving, stemming, sfeer, atmosfeer van mij en met mij nog vele honderden kameraden, mijn ondervindingen en de ondervindingen van vele andere jonge menschen, die eens één en hetzelfde noodlot deeldenGa naar eind42 Dit ‘stemmingsbeeld’ is in de Nederlandse versie zo ingrijpend veranderd, dat er sprake is van een ander beeld. De conclusie moet wel zijn dat men in de Nederlandse vertaling sterk rekening heeft gehouden met het toenmalige politieke klimaat in Nederland en voor alles heeft willen vermijden dat het boek een schandaal zou verwekken. Het ligt voor de hand om hierin de hand te zien van Madelon Székely-Lulofs, die er niet voor terugschrok om, als het haar uitkwam, ingrijpende veranderingen aan te brengen in het werk van haar echtgenoot. Zij kende de Nederlandse gevoeligheden op dit gebied ook beter dan Székely. Veelzeggend in dit verband is een uitlating van haar in een brief aan Herman Robbers, waarin zij over haar pas uitgekomen tweede roman Koelie schrijft: waar ik de behandeling van den koelie in Deli door de Europeaan beschrijf, ben ik zeer mild gebleven. Van feiten als af laten maken van een koelie door een hoofdmandoer (op order van de assistent) omdat zoo'n koelie lastig was, heb ik geen woord geklikt, hoewel iedereen in Deli weet dat zulke dingen gebeurd zijn. Over ergerlijke mishandelingen door Europeanen die ik persoonlijk herhaaldelijk gezien heb, schreef ik niet [...].Ga naar eind43 Toen Székely het manuscript van zijn vertaling ter correctie aan zijn vrouw overhandigde, heeft hij het boek in meer dan een opzicht uit | |||||
[pagina 122]
| |||||
handen gegeven. Madelon Lulofs beperkte zich niet tot een simpele correctie. De tekst werd voor het Nederlandse publiek ‘salonfähig’ gemaakt, wat in feite een gecensureerde versie van het oorspronkelijke werk inhield. Censuur die nodig was om moeilijkheden met de overheid te vermijden, en waarmee Székely in elk geval achteraf, gezien zijn uitlatingen in de brief aan W.G. Peekema, heeft ingestemd. Men moet Madelon Lulofs nageven dat zij er uitstekend in geslaagd is het aanstootgevende karakter van het boek te temperen en soms zelfs om te buigen. Dat is de reden dat men niet in 1935 naar aanleiding van Van oerwoud tot plantage, maar pas na het verschijnen van enkele fragmenten in Harpers Magazine in woede ontstak en het werk van László Székely als een ‘lasterlijk geschrijf’ kwalificeerde, en dat men pas toen in de Volksraad debatteerde over de vraag of de auteur gerechtelijk vervolgd moest worden. We hebben in het Nederlands immers te maken met een boek dat in veel opzichten een andere strekking heeft dan in het Hongaars. Het is dan ook de hoogste tijd dat er van dit belangwekkende boek een nieuwe, ongecensureerde vertaling verschijnt.
Gábor Pusztai is als docent Nederlands verbonden aan de Universiteit van Debrecen, Hongarije. Hij bereidt een proefschrift voor over de rol van László Székely en Madelon Székely-Lulofs als intermediair tussen de Nederlandse en Hongaarse letterkunde.
Olf Praamstra is als universitair docent verbonden aan de opleiding Nederlands van de Vrije Universiteit Amsterdam en de vakgroep Nederlandkunde van de Rijksuniversiteit Leiden. Onlangs verscheen een door hem samengestelde bloemlezing uit de brieven van Conrad Busken Huet, Een vastgeraakte lokomotief. |
|