Indische Letteren. Jaargang 12
(1997)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||
De authenticiteit van De laatste generaal
| |||
De positie van de AroemponeIk begin met de positie van de koning, de Aroempone, in de Bonese samenleving van weleer. In de vorige aflevering hebben we gezien dat de Aroempone in Bone een heel bijzondere plaats innam. De koning was geen gewone sterveling maar een wezen dat was omgeven door een goddelijk aureool. Daarom viel aan de Aroempone altijd een groot eerbetoon ten deel, met name als hij zich in het openbaar vertoonde. Dit aspect van de oude Boeginese samenleving komen we ook in De laatste generaal tegen. Bijvoorbeeld in de episode waarin Aroempone een bezoek brengt aan Bontorihoe, het bergstaatje in het zuiden van Bone.Ga naar eind1 Mappa, de hoofdpersoon van De laatste generaal en aroe van Bontorihoe, wacht zijn vorst op aan de grens van zijn gebied en ziet van ver de koninklijke reisstoet ‘in het gezicht komen: de voorrijder met de lans, de tamboers te paard, de klarinettist, de vaandeldragers en de draagstoel getorst door tientallen dragers. Daarachter ruiters, tientallen ruiters met grote zonnehoeden van bont beschilderd stro [...] de dragers van de langgesteelde zonneschermen duwden Mappa opzij om de koning te kunnen beschaduwen; ruiters trokken voorbij [...].’
De overgrote eerbied die Aroempone betoond werd maakt Friedericy ook duidelijk in bijvoorbeeld de volgende episode. Mappa is pas be- | |||
[pagina 80]
| |||
noemd tot de krijgsoverste van het Bonese rijk en wordt voor de eerste maal bij Aroempone ontboden, 's avonds in diens slaapvertrek. Friedericy geeft van deze audiëntie en van Mappa's gevoelens van eerbied en ontzag de volgende beschrijving: ‘De koning, met een stapel zijden kussens in de rug op zijn groot ledikant gezeten, verwelkomde hem glimlachend en riep een slaaf uit een donkere hoek van de kamer te voorschijn om koffie, gebak en zoetigheden aan te bieden. Aroe Bontorihoe durfde nauwelijks te spreken. Hij hield het hoofd gebogen en verstond, onderuit naar Aroempone kijkend, ternauwernood wat deze, met een vriendelijk gezicht en zacht sprekend, in de eerste ogenblikken zei. [...] Hij voelde zich in de nabijheid van een koning. Aroempone was ver boven hem verheven, in kracht en macht. Aroempone was geen gewoon mens. Maar zoals Mappa hem daar in de kussen geleund zag, voelde hij [toch ook] behoefte deze oudere man te beschermen en te verzorgen.’Ga naar eind2
Hiervoor hebben we gezien dat een specifiek kenmerk van de Bonese staatsinrichting was dat ook vrouwen aroe konden worden. Ook dit aspect van de traditionele Bonese samenleving komen we in de De laatste generaal tegen. Zo volgt Mappa's moeder, I Base, haar oom die zonder nakomelingen overleed, op als aroe van Bontorihoe. Haar zuster is in het boek de aroe van Lamoeroe, een rijkje ten noorden van Bontorihoe. Verder heerst er in het eerste deel van het boek, dat speelt tussen 1870 en 1880, een vrouwelijke Aroempone in Bone, hetgeen ook in overeenstemming is met de historische werkelijkheid. Aan Aroempone Lapawawooi ging een vrouwelijke Aroempone vooraf. | |||
OorlogenIn de feodale Boeginese en Makassaarse samenleving nam naast de vorst de adel een oppermachtige positie in, een adel die zoals we zagen niet bijster veel nuttigs uitspookte. Het leven van de doorsnee edelman op het oude Zuid-Celebes was zoals gezegd voornamelijk gevuld met vechten, jagen, feesten, dobbelen en hanenkloppen. Dat is ook vrijwel exact het leven dat Friedericy de hoofdpersoon van De laatste generaal laat leiden. Vooral het oorlogvoeren vormt natuurlijk een belangrijk element in een boek waarvan de hoofdpersoon, Mappa, krijgsoverste is van het Bonese rijk. Behalve de oorlog tegen de Hollanders in 1905, waar de laatste hoofdstukken van het boek over gaan, beschrijft Friedericy ook een aantal oorlogen tussen Bone en het ten noorden daarvan gelegen rijkje Wadjo, waarmee het oude Bone ook in werkelijkheid voortdurend overhoop lag. Die oorlogen worden door Friedericy realistisch beschreven, met veel authentieke details, zoals bijvoorbeeld het ritueel van het trouw betuigen aan de Aroempone, voordat de troepen ten strijde trek- | |||
[pagina 81]
| |||
ken, het zogenaamde mangaroe. In het fragment dat nu volgt wordt zo'n mangaroe-ceremonie door Friedericy beschreven. Men kan daarbij zien dat die beschrijving veel overeenkomsten vertoont met het mangaroeritueel zoals dat door Matthes beschreven is. De mangaroeceremonie uit de De laatste generaal speelt zich af op het grote veld voor de kraton in Watampone aan de vooravond van een oorlog tegen Wadjo. Een grote menigte is samengestroomd op het veld en de Bonese edelen, onder wie ook Mappa, staan vooraan. Dan komt Aroempone naar buiten en kan het ceremonieel beginnen: ‘De trommen klopten. Een edelman, de kris in de krampachtig omhooggestoken rechterhand, zwoer trouw, de stem hees van opwinding, met licht gebogen rechterknie voor- en achterwaarts springend. Eensklaps werden zijn bewegingen onzeker en schokkend en vier of vijf mannen ontwapenden hem en brachten hem weg. Mappa voelde zich duizelig. Zijn hart klopte wild, meegesleept door de kloppende trommen.’ Even later is het zijn beurt om te mangaroe. ‘Hij trok zijn kris en boog de rechterknie, hij stak zijn kris in de hoogte, hij voelde zich trillen over zijn hele lichaam. Hij wilde luide zijn koning aanroepen, doch hij hoorde enkel een hees gefluister uit zijn hete mond komen. Hij spande alle spieren en de aderen zwollen op zijn voorhoofd. Toen klonk zijn zware stem bulderend boven de trommen uit: “Mijn Heer! O, mijn Heer!” schreeuwde hij en blind sprong hij voorwaarts en achterwaarts. “U zweer ik, dat ik voor u zal vechten. U zweer ik, dat ik voor u wil sterven. O, mijn Heer! Als ik mijn eed breek, mag ik vertreden worden als een worm! Want ik ben van u en alles wat ik bezit is van u! O, grootste van alle vorsten!” [...] Sterke armen omklemden hem. Verbijsterd en verlamd van vermoeidheid voelde hij koel water over gezicht en handen. Heel ver hoorde hij de trommen.’Ga naar eind3 | |||
JagenNaast oorlogvoeren vormde ook de hertenjacht een belangrijke element in het leven van de hoofdpersoon uit De laatste generaal, zoals het ook een geliefkoosde sport was van de traditionele Boeginese en Makassaarse adel. Een van de mooiste episodes uit het boek vind ik de beschrijving die Friedericy geeft van een grote hertenjacht in het gebied van Bontorihoe, waarbij Aroempone de eregast is. De episode begint als de Aroempone is gearriveerd en met zijn gevolg plaats heeft genomen op de tribune die is opgericht aan de rand van de vlakte waar de jacht zal plaats vinden. Mappa heeft als aroe van het gebied de koning met alle egards ontvangen en vraagt vervolgens verlof zich bij de jagers te mogen voegen. Friedericy schrijft dan: ‘Om de ronde schedel had hij [Mappa] de tooi van de hertenjager gewonden: de glanzend gesteven hoofddoek met omhoog strevende punt. [...] De om het middel gewonden, hoog opgenomen helrode en | |||
[pagina 82]
| |||
Afbeeldingen van voorwerpen uit het leven en de huishouding van de Boeginezen. Uit: Dr. B.F. Matthes, Etnographische atlas, bevattende afbeeldingen van voorwerpen uit het leven en de huishouding der Boeginezen, getekend door C.A. Schröder Jr., S. Batelt en Nap Eilers, dienende tot opheldering van het Boegineesch woordenboek. Z.pl., z.j. (foto KITLV).
| |||
[pagina 83]
| |||
groene sarong liet de zware kuiten zien. De koning van Bone knikte. Mappa boog diep, de rechterhand aan de hoofddoek, wierp zich op zijn nerveuze, isabellakleurige hengst en galoppeerde weg, de hertenlans met de strik in top in de rechterhand. [...] De gele vlakte, waarop de koning uitzicht had, leek verlaten. Van de omringende heuvels, licht begroeid aan de voet en blauw bebost op de kruin, klonk het zenuwachtige hoge geblaf van de honden, het scherpe slaan op blik en ijzer en het heldere geroep van de drijvers. Boven de heuvels klommen, ondanks het vroege uur, ijle, grijze stapelwolken langzaam omhoog. Het fijne, gevederde loof van de knoestige tamarinde, die voor een deel de tribune overhuifde, hing roerloos. Alles wachtte. [...] Tot - van heel ver - een stem kwam [...] die riep: “Djonga! Djonga! Een hert! Een hert!” [...] Dáár sprong, bruin boven geel, het hert in nood boven de grasstengels uit en op dat ogenblik begon het gevolg op de tribune de jagers luid en hartstochtelijk aan te vuren. [...] “Goed zo”, mompelde Aroempone, “goed zo”, want het hert kwam dichterbij, door honderden jagers in de richting van de tribune gedreven. Soms nam het een sprong waardoor het hoog boven de alang-alang uit kwam, de voorpoten gekromd, de achterpoten gestrekt, het gewei koninklijk gedragen. Het dier kwam nader en nader, de grote vochtige ogen al duidelijker zichtbaar. Op korte afstand werd het gevolgd door vijf ruiters, die de rottanstrik aan het eind van de bamboestok gereed hielden om deze in volle galop om de hals van het hert te leggen en het dier dan - met steigerend paard - om te trekken. [...] Het hert trachtte te ontwijken, maar midden in een hoge boogsprong, vlak voor de koning van Bone, kreeg het de strik om het gewei. Het stortte neer, veerde op, snelde weg, de van de stok losgetrokken lus meedragend en werd toen neergetrokken door het steigerende paard van Aroe Bontorihoe, dat het uiteinde van de rottan aan het borststuk had. Aroe Bontorihoe steeg snel af en stapte met grote passen, zijn kris trekkend, naar het hert en sneed het met behendige bewegingen de keel af. [...] Toen veegde hij zijn hand schoon aan een graspol en kwam in eerbiedige houding voor Aroempone staan. Deze knikte en zei alleen: “Straks zal ik je belonen”. [...] Die morgen, terwijl de zon hoger klom, de heuvels waziger werden, daarboven zich wolk op wolk stapelde, werden vier en tachtig herten neergelegd, waarvan meer dan dertig voor de voeten van de koning.’Ga naar eind4 | |||
Dobbelen en hanenkloppenBehalve ten strijde trekken en te paard achter het hert aanjagen was het dobbelen en wedden voor Mappa zijn lust en zijn leven. Ook in dat opzicht presenteert Friedericy hem dus als een typische feodale edelman van Zuid-Celebes. Friedericy verwoordt Mappa's passie voor deze bezigheden als volgt: ‘In de nachten, dat hij, bij het olielicht of houtvuur, de ogen gericht op | |||
[pagina 84]
| |||
de tongko, met stapels zilver voor zich zat, voelde hij zich leven. Leven zoals hij leefde tijdens de hertenjacht; zoals hij leefde toen hij de Wadjorezen versloeg.’Ga naar eind5 Reeds op jonge leeftijd was Mappa trouwens al ‘ingewijd in het oude, opwindende dobbelspel, dat tongko heet en waarbij vee en land niet zelden inzet werden’.Ga naar eind6 En ook op latere leeftijd bleef het Mappa's grote verslaving, toen hij als krijgsoverste in Watampone woonde en nog maar zelden in zijn bergstaatje Bontorihoe kwam. ‘Doch als hij in Bontorihoe verbleef’, zo lezen we in De laatste generaal, dan ‘belegde hij grote dobbelfeesten, die dagen achtereen het gespuis van Zuid-Celebes bijeenbrachten: lieden van de hellingen van de Grote Buik, de gedoofde vulkaan, die oprees daar, waar de grote rijken Bone, Gowa en Bantaëng elkaar raakten.’Ga naar eind7
Naast het dobbelen was Mappa als rechtgeaard Boeginees natuurlijk ook verzot op wedden en hanengevechten. ‘Op zijn zestiende jaar was hij’ al ‘een befaamd houder en kenner van vechthanen’, heet het in De laatste generaal,Ga naar eind8 en in een andere passage lezen we: ‘Het wedden bedreef hij bij de hanengevechten. Dan bracht hij zijn eigen geliefde hanen in de baan en wist hij niet van eindigen. Zijn inzetten werden, naarmate de dag vorderde, groter en onbesuisder en al zijn kennis van vechthanen - die hij toch in grote mate bezat - scheen hem te verlaten.’Ga naar eind9 | |||
De boerenOok de keerzijde van het prinsenleven van de feodale adel van Zuid-Celebes, de uitbuiting van het boerenvolk, laat Friedericy in De laatste generaal niet onvermeld. Zo heeft Mappa voor zijn liefhebberijen veel geld nodig. Niet voor kleren en juwelen, niet voor vrouwen en ook houdt hij niet van opiumschuiven, ‘maar wat geld kostte was het dobbelen en wedden’.Ga naar eind10 En om aan geld te komen liet Mappa de boeren van het bergstaatje Bontorihoe zwaar bloeden. Dat had hij trouwens al kunnen leren van zijn moeder die vóór hem aroe van Bontorihoe was geweest. Deze I Base was ‘hebzuchtig en gierig’. Zij perste ‘uit het bergvolk [...] meer aan belastingen dan welke mannelijke dwingeland in de Boeginese landen voor mogelijk hield’, schrijft Friedericy.Ga naar eind11 Ook Mappa wist in dit opzicht van wanten. Als krijgsheer in Watampone wonend, ging hij tweemaal per jaar naar zijn gebied Bontorihoe om daar de bevolking uit te kleden. En daarbij ging hij ‘nog grondiger te werk dan zijn moeder. Zij was thuisgebleven en had van daaruit de dorpshoofden getiranniseerd; de zoon, die door zijn hertenjacht iedere boer, elke sawah en elke akker kende, was er zelf op uitgetrokken en had geëist, geëist zonder eind. En hoewel het volk had geleverd wat het kon, had menig landbouwer, omdat hij beneden de schatting was gebleven, vee en grond verloren.’Ga naar eind12 ‘In Bontorihoe leed het volk onder de druk van zijn niet te verzadigen hebzucht.’Ga naar eind13 | |||
[pagina 85]
| |||
Maar niet alleen langs de min of meer legaal-feodale weg kwam Mappa aan zijn inkomsten. Hiervoor hebben we gezien dat het boerenvolk van Zuid-Celebes in het feodale verleden ook veel te lijden had van criminaliteit en veediefstal op grote schaal en dat ook de adel niet vies was van deze praktijken. Ook dit element vinden we weer terug in De laatste generaal. Mappa vult zijn feodale inkomsten aan met die verkregen uit de misdaad. ‘Hij had, door zijn speelzucht verkerende in kringen van rijke deugnieten, misdadigers en vogelvrijen, betrekkingen aangeknoopt met leiders van grote veedievenbenden’ en hij was ‘een van de geheime beschermers van een wijdvertakte organisatie van veedieven geworden. Een organisatie, die paarden en karbouwen stal uit de Gowase grensstreken’, zo luidt het in De laatste generaal.Ga naar eind14 | |||
FeestenOok het leven aan het hof in Watampone en de feesten aldaar komen in De laatste generaal aan de orde en de beschrijvingen die Friedericy ervan geeft doen heel sterk denken aan die van bijvoorbeeld Bakkers en Kooreman. Al in een van de eerste hoofdstukken maken we kennis met een groot feest aan het Bonese hof. Met vele andere groten van het land hebben ook Mappa's moeder, als aroe van Bontorihoe, en haar gemaal uitnodigingen voor het feest ontvangen. I Base ‘voelde zich gestreeld door de invitatie, was nieuwsgierig hoe de koningin en de hofadel leefden en dacht met een bonzend hart aan het ogenblik, waarop zij het paleis zou betreden’. Na een vermoeiende reis van zeven dagen te paard, van Bontorihoe naar Watampone, kwam Aroe Bontorihoe met haar gevolg in Watampone aan. Het gezelschap werd ondergebracht in een groot, binnen de kratonmuren gelegen logeergebouw, dat gonsde van de stemmen van honderden gasten uit alle delen van het land. De avond viel. In de voorkamer en in de vertrekken aan weerszijden van de gang naar het achterhuis werden kleine petroleumlampen ontstoken. Daar zaten mannen te praten en sirih te pruimen terwijl de vrouwen zich ophielden in het binnenhuis en de kinderen speelden op het erf en onder de woning, tussen de zware palen. Dan volgt de beschrijving van de feesten in en om de kraton, feesten die dagen en nachten achtereen doorgingen. Ik geef hier een fragment: ‘[Aroe Bontorihoe] zat in de rijen van vrouwen van hoge adel langs een van de lange wanden van de grote troonzaal. Tegen de bont gekleurde hoge achterwand van sierlijk houtsnijwerk zat de koningin op een lage zetel, omringd door de hofdames, die haar naaste omgeving vormden. Daarnaast zat Aroempone's gemaal te midden van de edelen die tot de hofadel behoorden, op fijne matten. Hun brokaten jakken glommen zacht als zij zich bewogen. [...] De zaal was geheel gevuld met gasten. De ceremoniemeesters en bedienden, die zorgden voor het | |||
[pagina 86]
| |||
Kaart van Zuid-Celebes met daarop Bontorio. Uit: Paul und Fritz Sarasin, Reisen in Celebes. Wiesbaden, 1905 (foto KITLV).
| |||
[pagina 87]
| |||
aandragen van spijzen en dranken, hadden moeite zich een weg te zoeken tussen de rijen op matten gezeten leden van de Boeginese adel. [...] In de zaal was het vrij stil. De op gedempte toon gevoerde gesprekken vervlogen in het rumoer, dat van buiten doordrong. Het was het gestadige monotone geluid, dat een menigte van duizenden mensen maakt en dat verwant is aan het ruisen van de zee. Daarboven uit klopten de trommen en snerpte de poei-poei. [...] De bedienden, jongelingen van adel, het bovenlichaam naakt, droegen voortdurend meer spijzen aan. Door de zware muskusparfums van de hofdames dreven de geuren van gebraden hertenvlees, gebakken vis en specerijen. Het was op het heetst van de dag. [Aroe Bontorihoe] begon zich na enkele uren te vervelen’.Ga naar eind15
In deze en andere episodes van het boek benadrukt Friedericy de decadentie van het Bonese hof, die ook door andere auteurs is gesignaleerd in de laatste decennia voor de ondergang van het Bonese rijk in 1905. Hij doet dat onder meer door de wat boerse, uit de binnenlanden afkomstige I Base met een kritisch oog te laten kijken naar het elegante hof in de hoofdplaats. Zo stoort zij zich aan ‘de verfijnde, hoofse manieren van de Watamponese adel’, aan de hofdames die ‘aanstellerig spraken’ en ‘giechelden achter beringde handen’, aan ‘al deze elegante mannen en vrouwen’.Ga naar eind16 Elders laat Friedericy haar schelden op de ‘mooie met juwelen beladen hoeren van Watampone’, de ‘schandknapen’, de ‘bleke, uitgeteerde opiumschuivers’ en de ‘dobbelaars’ aan het hof.Ga naar eind17 Ook in een andere episode uit het boek komen we het decadente hofleven in Watampone tegen. Mappa en zijn broer Tappa zijn in de betreffende episode op jonge leeftijd, op last van Aroempone, opgenomen in de Watamponese hofhouding. Zij worden door iedereen aan het hof allerhartelijkst bejegend. Vooral de wat meisjesachtige Tappa, die ‘werd aangehaald door mannen en vrouwen’, voelde zich meteen op zijn gemak in de nieuwe omgeving. Met de wat stoerdere Mappa was dat minder het geval. Na ‘zich verschrikt te hebben laten knuffelen door zachte hofdames, verwijfde edelen en hofpriesters’ en ‘nadat een jonge edelman hem met zachte woorden en snoepgoed mee naar bed had genomen’ en ‘al te innig werd’, had hij van schrik de benen genomen en was teruggevlucht naar Bontorihoe.Ga naar eind18 | |||
GodsdienstNiet in de laatste plaats speelt ook die wonderlijke godsdienst van het oude Zuid-Celebes, met zijn merkwaardige priesters en geheimzinnige, met magische krachten geladen aradjang, een zeer belangrijke rol in De laatste generaal; het wordt door Friedericy allemaal op schitterende wijze beschreven. En ook hier hebben zijn beschrijvingen een hoog realiteitsgehalte. Al direct in het eerste hoofdstuk van het boek maken we kennis | |||
[pagina 88]
| |||
met die priesters en aradjang van Zuid-Celebes. De moeder van Mappa, I Base, is net in Bontorihoe aangekomen waar zij de nieuwe aroe is geworden. Al spoedig maakt de sanro van Bontorihoe zijn opwachting bij zijn nieuwe vorstin. ‘Hij was gekleed in de rode losse jurk van de maagden, droeg een zwart glimmend meisjeskapsel, op de grenzen - aan slapen en voorhoofd - bijgeschilderd met zwarte lak en had paarsrood geverfde lippen. Hij bewoog zich als een jonge vrouw, want hij was wandoe, een man in wiens lichaam een vrouwelijke ziel huist. [...] Hij drukte Aroe Bontorihoe's hand tegen het boerse gezicht, waarvan de grofheid door kapsel en verf nog duidelijker uitkwam. [De sanro van Bontorihoe had een] lage mannenstem.’Ga naar eind19
Deze sanro was de bewaker van de aradjang van Bontorihoe die bewaard werden op de duistere zolder van het zwarte aroehuis van Bontorihoe. De voornaamste van die aradjang was de heilige kris van Bontorihoe en verder bestonden de aradjang van Bontorihoe uit ‘lansen, andere krissen, borden en pullen, een bosje haar van de eerste aroe van Bontorihoe, kortom alle heilige voorwerpen, die in handen van de aroe moeten zijn, wil het land gelukkig zijn’.Ga naar eind20 Het Boeginese geloof in de geheimzinnige krachten van de aradjang en het geloof dat het gevaarlijk kan zijn voor niet-bevoegden om hen aan te raken en te zien, wordt door Friedericy belicht in de volgende episodeGa naar eind21. Mappa is dan ongeveer zeven jaar oud. Naast de hoofdpaal van het zwarte aroehuis van Bontorihoe waarin hij opgroeit, staat in het grote voorvertrek een smalle, steile ladder die naar een donkere zolder leidt, welke in alle oude Boeginese en Makassaarse woningen te vinden is. Mappa weet dat daarboven de aradjang zich bevinden en dat hij er onder geen beding heen mag om ze te bekijken en in handen te nemen. Hij zal dan ziek worden en misschien zelfs sterven. Maar als een magneet wordt hij naar de verboden plek getrokken en op een middag, als iedereen een dutje doet en de kust veilig is, beklimt Mappa de ladder naar de donkere zolder. ‘Het rook er naar gebrande wierook, stof en oud hout.’ Als Mappa's ogen aan het duister zijn gewend ziet hij vaag de omtrekken van een huisje van bamboe en hout, de verblijfplaats van de aradjang. Na veel aarzelen doet hij voorzichtig de deur van het huisje open. Daarbinnen heerst diepe duisternis en zijn alleen geuren waar te nemen. ‘Hij rook door de wierookgeur heen oud ijzer en vochtige doeken.’ Heel behoedzaam gaat Mappa het huisje binnen en tast in het rond. ‘En opeens drong het tot hem door! Hij voelde mensenhaar. In heftige angst sloeg hij de armen uit en gilde hoog en doordringend. Hij draaide zich om, stootte zich, hoorde achter zich een schuivend geluid en werd op het hoofd getroffen met een stok.’ Als Mappa weer bijkomt, zit de sanro naast hem. Deze was op het gegil afgekomen en had Mappa bewusteloos op zolder gevonden. De sanro | |||
[pagina 89]
| |||
is bang dat de aradjang vertoornd zullen zijn - Mappa is wel de zoon van een aroe, maar zelf nog geen aroe - maar hij zal proberen de aradjang weer goedgunstig te stemmen en een zwarte haan aan hen offeren. Veel later, als Mappa zijn moeder als Aroe Bontorihoe is opgevolgd, mag hij de aradjang wel zien en moet hij ze als de nieuwe aroe eer bewijzen. Met de dan inmiddels oud geworden sanro beklimt hij weer de steile trap naar de donkere zolder. ‘De priester, oud en stijf, gekleed in de vlamrode jurk der maagden, ging Mappa voor [...] Mappa voelde zich beklemd. Sedert die ene maal, in zijn prille jeugd, was hij niet meer op de zolder geweest. Hij ging zitten alsof hij te gast was bij de koning. Daar stond het stille, donkere huisje, dat nooit uit zijn herinnering verdwenen was.’ De sanro opende het huisje en zette offergaven neer, ‘gebraden kip en karbouwenvlees, rijst van het heilige veld, waarvan de opbrengst voor de heilige kris was, en vruchten’. Vervolgens ging de sanro het huisje binnen en kwam met iets naar buiten. ‘Het was een mand, een oude beschimmelde mand. Mappa rook nu geuren [...] van oud ijzer en vochtige doeken.’ De sanro wikkelde het voorwerp uit de doeken en toen ‘zag de jonge aroe de heilige kris van Bontorihoe. Het gerimpelde, boerse, oude vrouwenhoofd scheef keek de sanro op het wapen in zijn handen neer.’ Hij reikte de kris aan Mappa over. ‘Mappa hield de adem in. In zijn handen lag de kris, die het wonderdadige eigendom geweest was, veertig geslachten geleden, van de eerste Aroe Bontorihoe. De schede was oud en viel bijna in tweeën.’Ga naar eind22
In De laatste generaal ontmoeten we ook de priesters aan het Bonese hof, de bissoes. De eerste keer vindt dat plaats in een wat huiselijke ambiance. We zagen reeds dat Mappa en zijn broer Tappa waren opgenomen aan het hof in Watampone, dat het Mappa daar niet beviel, maar Tappa wel. Laatstgenoemde verkeerde, zo lezen we, ‘na een week dagelijks in de verblijven van de bissoes, de hofpriesters. Drie van deze als vrouwen geklede mannen trachtten om strijd de gunst van Tappa te verwerven. Zij liefkoosden hem, twistten om hem en berustten tenslotte verbaasd mokkend in zijn onverwacht besluit om zich voorgoed te hechten aan de oude hoofdbissoe, die hem 's nachts bij zich nam om zich het kille skelet te warmen.’Ga naar eind23 In een andere episode zien we de bissoes in een meer officiële functie. De episode speelt aan de vooravond van een oorlog van Bone tegen Wadjo op het plein voor de kraton van Watampone. De heilige vlaggen en wapens van Bone worden gewijd. ‘Op de maat van de kloppende trommen’ en ‘begeleid door de snerpende poei-poei’ dansten de ‘hofpriesters hun heilige dansen’ ter ere van ‘de machtige aradjangs van het grote Bonese rijk. [...] De oude hoofbissoe, die niet als vrouw gekleed was, doch wel een vrouwelijk kapsel droeg, danste, in met briljanten gesloten, nauwsluitend zwart damasten jak en strak om het middel gevouwen, blauw-zwarte sarong [...] Hij danste met ingetogen vurigheid. | |||
[pagina 90]
| |||
De berg Bowonglangi (iets ten zuiden van Bontorio) geeft een indruk van het bergachtige karakter van het gebied rond Bontorio. Uit: Paul und Fritz Sarasin, Reisen in Celebes. Wiesbaden, 1905 (foto KITLV).
| |||
[pagina 91]
| |||
In het verweerde, bleke gezicht waren de ogen gesloten; met de magere, lange handen aan de zwart omspannen armen schreef hij sierlijke arabesken.’ Ook de andere bissoe's dansten, ‘nasaal een zweverige wijs zingend’.Ga naar eind24 Ook de rol van de aradjang in oorlogstijd en het geloof van de Boeginezen dat zij het zijn die uiteindelijk de uitkomst van de strijd bepalen komt in De laatste generaal veelvuldig ter sprake. Zo nam Mappa op zijn veldtochten altijd de krijgsaradjang van zijn eigen staatje Bontorihoe mee, de ‘onoverwinnelijke lans van La Badoe’, waaraan was geofferd volgens het oude ritueel, dat alleen de oude sanro van Bontorihoe kende. Na een van zijn overwinningen op Wadjo laat Friedericy Mappa dan mijmeren: ‘Hoe wijs was dit alles geweest. Want de slag was in één dag geëindigd in een panische vlucht van de Wadjorezen.’Ga naar eind25 | |||
ConclusieIn deze aflevering heb ik geprobeerd aan te tonen dat Friedericy er in zijn roman De laatste generaal naar heeft gestreefd om een zo realistisch mogelijk beeld te geven van de traditionele samenleving van Zuid-Celebes. Friedericy heeft dat zelf ook met zoveel woorden aangegeven toen hij in 1947 aan zijn uitgever schreef: ‘de achtergrond van de roman Bontorio is niet alleen historisch maar ook - en nu krijgen we een paar ellendige woorden - sociologisch en ethnologisch. [...] Hoe zouden wij [anders] een mens kunnen leren kennen als wij niet weten in welke samenleving hij heeft geleefd? Tussen haakjes: in mijn vrije tijd placht ik [...] ethnoloog te zijn; ik promoveerde op een ethnologisch proefschrift. [...] Ik wil maar zeggen dat ik theoretisch een beetje weet waarover ik praat.’Ga naar eind26
Alleen Mappa was geen historische figuur. De echte ‘laatste generaal’ van het Bonese rijk was de kroonprins Abdul Hamid die tijdens de oorlog van 1905 tegen de Hollanders sneuvelde. Op de vraag of Mappa echt had bestaan heeft Friedericy geantwoord: ‘Ja en nee. Ik heb een krijgsoverste gekend, die op [hem] leek. [...] Dit is zeker: [hij zou] geleefd kunnen hebben.’Ga naar eind27 | |||
[pagina 93]
| |||
Literatuur
|
|