Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
[pagina 181]
| |
Weg met de Jezuïten!
| |
[pagina 182]
| |
daad de vreemdste denkbeelden bezit van Henriette. ‘Ik voor mij zou mij nooit eenen Maleijer tot vriend hebben gekozen, want, volgens de teekening, die papa van dit menschen-soort ophangt, dan zijn ze alles behalve aangenaam in hun uiterlijk voorkomen: eene donkerbruine huid, lang zwart haar, een groote platte neus en groote glinsterende oogen, kunnen immers niet tot schoonheid gerekend worden; en is het waarheid dat de Maleijers eene hoogheid in hun karakter bezitten, die aan woede grenst, dat zij trouweloos, moord- en roofzuchtig zijn, dan verwondert het mij niet alleen, dat mijn broeder zulk een kannibaal tot vriend heeft gekozen, maar ik zou hem ook liever den stal dan de beste logeerkamer hebben ingeruimd. Hij is intusschen rijk, schatrijk. Papa doet groote zaken met hem, en om deze reden moet men wat inschikken. Ik stel mij dus in onzen gast eenen Indischen Nabob voor, die aan eene Oostersche pracht gewoon, met minachting zal nederzien op onze wijze van leven, die op zijne wenken zal willen bediend worden en die de geringste ongehoorzaamheid op eene regt despotieke wijze zal weten te straffen. Wie weet het, van welke bloedige tooneelen ons huis de getuige zal zijn, en of de toonen onzer piano niet door het gegil en gekerm van de slagtoffers zijner onbeteugelde woede zullen vervangen worden. Één ding stelt mij nog al tamelijk gerust. Onze Nabob belijdt, zoo als mijn broeder schrijft, de Christelijke godsdienst.’ (p. 5). De eerste kennismaking blijkt enorm mee te vallen. Niet alleen spreekt de Maleier, die Nicolo heet, voortreffelijk Nederlands en is daarbij geverseerd in muziek en literatuur, hij is ook nog eens ‘een beminnelijk mensch’. En dan is, eerlijk gezegd, voor ons de lol er al af. Want wie in deze roman de door een Maleise bril gekeurde perceptie zoekt over het leven in Holland, of omgekeerd, het beeld van de Maleier in Nederlandse ogen, hij zoeke tevergeefs, behalve natuurlijk in de zojuist aangehaalde passage. Onze Nicolo is, zo blijkt gaandeweg, juist bijna alles behalve een Maleier,Ga naar eind1 hij is zo verschrikkelijk braaf en zuiver, en vooral zo vroom protestants, dat er haast sprake lijkt van political correctness avant la lettre. Nooit wordt er gewag gemaakt van zijn ‘anders zijn’; nergens, ook niet in die omstandigheden waar racisme gemakkelijk om de hoek kijkt, zoals bij confrontaties met diabolisch slechte vrouwmensen en dronken Hollanders, valt er een onvertogen woord over de etnische achtergrond van onze held. Nicolo, de Belanda coklat. | |
De werken van Van de WerkenOver de auteur, een pseudoniem van J.A. Carpentier AltingGa naar eind2 heb ik verder niets kunnen achterhalen in de handboeken der Nederlandse literatuur en biografische woordenboeken. Het titelblad van De Maleijer vermeldt achter de naam van de auteur nog de reclamekreet ‘schrijver van “De erfenis”’. Dit is het boek De erfenis: een oorspronkelijk Nederlands verhaal uit den tegenwoordigen tijd, een jaar eerder verschenen bij dezelfde | |
[pagina 183]
| |
uitgeverij. Andere werken van A. van de Werken heb ik niet aangetroffen.Ga naar eind3 In het zeer middelmatige, soap-achtige verhaal van De Maleijer figureren heel goede, oprechte protestantse personages enerzijds en uiterst slechte, altijd achterbakse roomse anderzijds. Nicolo is het toppunt van goedheid en onschuld. Hij treedt al snel in het huwelijk met bovenvermelde Henriette, maar moet dit huwelijk dan langdurig verdedigen tegen roomse kuiperijen. Het ene lage katholieke voorval na het andere wordt de lezer medegedeeld en de romanpersonages laten geen mogelijkheid ongebruikt om uit te weiden over allerhande godsdienstige kwesties in Nederland. Zo worden de vele bladzijden gevuld. In De erfenis wordt dezelfde boodschap uitgedragen.Ga naar eind4 Dit boek is te karakteriseren als een familiedrama met de verschillen tussen protestanten en katholieken als vruchtbare bodem. In tegenstelling tot De Maleijer is het géén brievenroman. Het is onze negentiende-eeuwse Reve wel toevertrouwd om vals uit de hoek te komen. Hij spuit lustig zijn venijn over de verraderlijke katholieken, roomsen en jezuïeten. Daar zijn dan ook de aardigste passages te vinden. In het voorbericht van De Maleijer refereert de auteur aan de Vrede van Munster (1648) en vervolgt: ‘Men wist het toen, men had Spanje en Rome met derzelver Jezuïten tot zwijgen gebragt, en onze vaderen juichten zeker in de verbeelding dat zij zich zelve en hunne nakomelingen, dat zij den grond voor altijd van dat helsch gespuis hadden verlost. Maar ziet, twee eeuwen zijn er verloopen en het Jezuïtisme, dat monster door de hel uitgebraakt, heeft nog eenmaal den kop opgestoken en met zijnen zwadder Europa en ons vaderland bezoedeld [...].’ Iets verder in het voorbericht staat hij stil bij het in oprichting zijnde standbeeld van Willem I, ‘die vermoord werd door het lood van eenen Jezuït’, en roept: ‘neen! wij willen niet dat Nederland andermaal eene prooi der Jezuïten worde, wij willen het volk, dat ons vertrouwt, niet aan de klaauwen dier vorsten-moordenaars overgeven! [...] En hoedanig ook de wetten mogen zijn, die ontworpen worden, zoo lang de Jezuïten in Nederland zijn, zal er aan geen volksgeluk kunnen worden gedacht! Daarom nu schreef ik ook dit boek. [...] Liefde voor vaderland en koning, liefde voor het Protestantisme, maar bovenal, achting voor het Christendom doet mij spreken’, aldus A. van de Werken. Zijn ware intentie is echter het best weergegeven met de woorden ‘Weg met de Jezuïten!’ in een fulminatie tegen ‘het overdreven Mysticisme en het afschuwelijk Jesuitisme’ (pp. 362-371).Ga naar eind5 | |
Angst en walging voor RomeDe traditionele felle haat bij de Noord-Nederlandse protestanten voor de katholieken uit het zuiden kreeg een krachtige impuls na de Belgische opstand van 1830 die tot de afscheiding van België leidde. In | |
[pagina 184]
| |
de woorden van Van de Werken: ‘sedert 1830 vooral zijn de tijden veranderd. Vreemde Roomschen, uit het zoo noodlottig met ons vereenigd geweest zijnde België, tot ons overgekomen, hebben het vuur van Godsdienstige tweespalt doen ontbranden en wat vóór dien tijd misdadig zou geweest zijn, dat is thans pligt, dure pligt geworden.’ (De erfenis, pp. iii-iv). Men was in het bijzonder bang dat in Nederland de rooms-katholieke hierarchie hersteld zou worden, een angst die in 1853, na de herziening van de grondwet in 1848, werd bewaarheid met het herstel van de rooms-katholieke bisdommen in Nederland. Van de Werken had in 1847 het ongeluk al met leedwezen op zich zien afkomen: ‘Rome, dat ondier, dat vreedzame woningen binnendringt, dat zijn spoor met bloed teekent, dat welpen teelt, die Nederland zullen verteeren, dat ondier blijft ongemoeid! Hinc omnes illae lacrymae!’Ga naar eind6 (De erfenis, p. 363). | |
Een objectief verslagVan de Werken acht het van groot belang een waarheidsgetrouw beeld te geven. Denk niet dat hij maar wat fantaseert. Zo staat in De erfenis ‘[..] alle zaken, in dit geschrift behandeld, hebben geschiedkundige waarheid tot grondslag. Het is dus geene fictie, wat hier geleverd wordt. [...]’ (p. vii). En in De Maleijer voegt hij twee echtheidskenmerken toe. In een voetnoot wordt verklaard waarom er in plaats van tekst sterretjes staan: ‘Hier volgt een uitvoerig verslag van het in den vorigen brief medegedeelde, hetgeen wij, om noodelooze herhaling te vermijden, hebben achterwege gelaten.’ (p. 345). En - met een haast Multatuliaanse wending - gaat de auteur in een ‘Naschrift’ op bezoek bij zijn zelf geschapen held (p. 371).Ga naar eind7 Deze reality markers heeft Van de Werken toegevoegd aan zijn voornaamste kunstgreep. Immers, voor een echt objectief verslag had hij een buitenstaander nodig als rapporteur. Daarvoor heeft hij een Maleier gecreëerd. Maar die Maleier is geen Maleier maar een uit de Filippijnen afkomstige Indo, en gedraagt zich zo onwaarschijnlijk dat hier eigenlijk sprake is van literaire belediging van een rijksgenoot. Dit ondermijnt het hele betoog en het zou me niet verwonderen wanneer een verstandig protestants lezer zijn eigen dwalen had ingezien en ogenblikkelijk was ingetreden in een monsterlijke, door de hel uitgebraakte jezuïetenorde. |
|