Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |||||||||||||||
De Aroempone van Bone met een aantal leden van de rijksraad. Uit: Roger Tol, Een haan in oorlog. Tologna Arung Labuaja. Een twintigste-eeuws Buginees heldendicht van de hand van I Mallaq Daéng Mabéla Arung Manajéng. Dordrecht/Providence: Foris Publications, 1990 (foto KITLV).
| |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
De authenticiteit van De laatste generaal
| |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
geven van deze traditionele maatschappij aan de hand van die literatuur. Daarna zal in een volgende aflevering van dit blad dat beeld vergeleken worden met dat, wat Friedericy ervan geeft, in zijn roman De laatste generaal.
Als men het vroeger over Zuid-Celebes had, dan bedoelde men de linker benedenpoot van dat eigenaardig gevormde eiland Celebes, dat thans Sulawesi heet. Zuid-Celebes wordt bewoond door twee volken, de Boeginezen en de Makassaren. De Makassaren wonen in het zuidwestelijk deel van de eilandpoot, de Boeginezen in het oostelijke en noordelijke deel. In vroeger eeuwen was Zuid-Celebes een lappendeken van rijkjes en staatjes, maar altijd zijn twee daarvan de machtigste en grootste geweest: het koninkrijk Makassar of Gowa en het koninkrijk Bone. Gowa lag in het zuidwesten, Bone aan de oostkust van de Zuid-Celebespoot. Makassar werd bewoond door Makassaren, Bone door Boeginezen. Hoewel hun talen wat van elkaar verschillen zijn de Boeginese en Makassaarse volken en culturen zeer nauw aan elkaar verwant. Makassar werd al in de zeventiende eeuw door de VOC onderworpen. Een groot deel van haar grondgebied werd door de Nederlanders ingelijfd en dit werd het zogeheten gouvernementsgebied van Zuid-Celebes. Bone bleef nog heel lang onafhankelijk, totdat het in 1905 ook door Batavia veroverd werd. Hoewel een deel van Zuid-Celebes dus al vanaf de zeventiende eeuw onder Nederlandse overheersing stond en dit gebied voor een deel aan het Bonese rijk grensde, is laatstgenoemd gebied toch betrekkelijk lang terra incognita gebleven. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw begon men meer te weten te komen van de Bonese samenleving. Behalve aan de taalgeleerde B.F. Matthes, hebben we die kennis voornamelijk te danken aan Nederlandse bestuursambtenaren die in de tweede helft van de vorige en in het begin van deze eeuw werkzaam waren op Zuid-Celebes. Hun geschriften vormen de wetenschappelijke literatuur die ik voor dit onderzoek naar de mate van authenticiteit van Friedericy's roman De laatste generaal heb gebruikt.Ga naar eind2 In de nu volgende beschrijving van de feodale samenleving van Zuid-Celebes zal ik mij in hoofdzaak richten op het Bonese rijk, omdat De laatste generaal zich in dat gebied afspeelt. | |||||||||||||||
Het feodale BoneDe oppervlakte van het Bonese rijk bedroeg ongeveer een vijfde van die van Nederland. De bevolking telde in 1917 ongeveer een kwart miljoen zielen. De kern van het rijk was het gebied in en rond de hoofdstad Watampone. Van daaruit had het rijk zich vanaf de veertiende eeuw verder uitgebreid tot het zijn latere omvang kreeg. | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
Aan het hoofd van het Bonese rijk stond een koning, de Aroempone. Aroe betekent in het Boeginees ‘vorst’ en ‘pone’ is een verbastering van Bone. Zoals in vele traditionele samenlevingen geloofde men ook in Bone dat de koning van goddelijke afkomst was. In de ogen van de Bonieren was de Aroempone een nakomeling van de uit de hemel neergedaalde eerste vorst en in hun ogen was hij een soort opperwezen dat met een waas van heiligheid omgeven was. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het bijzondere eerbetoon dat de Aroempone bewezen werd. Een goed voorbeeld daarvan vinden we bij Bakkers die de uitvaartplechtigheden van een Bonese koning heeft bijgewoond en beschreven.Ga naar eind3 Een bijzonder detail van die begrafenis was de wijze waarop de overledene grafwaarts werd gedragen. Dat gebeurde op een reusachtige draagbaar, waarop behalve de dode, een groot aantal familieleden en volgelingen naast vele dragers van de vorstelijke waardigheidssymbolen plaats hadden genomen. Om dat hele gevaarte te kunnen torsen was de lijkbaar voorzien van een twaalftal grote draagbomen waaronder honderden mannen plaats konden nemen. Deze reusachtige lijkbaar werd tenslotte gevolgd door een staatsiekorps van vele ruiters met ontblote lansen. Maar ook als een Aroempone nog in leven was en zich op reis begaf, ging dat volgens Matthes altijd ‘met een verbazende omslag gepaard, zodat er een massa menschen nodig is om zijne majesteit met zijn gansche stoet van bijwijven en hofdames alsmede een menigte bagage te transporteren’.Ga naar eind4 Verder vertelt Matthes dat de onafzienbare stoet van mensen welke de vorst op reis vergezelde, vooraf werd gegaan door een ruiter met een zeer lange piek waarvan het lemmet was bedekt met rood of groen laken en waaraan een belletje was vastgebonden. Dit wapen werd omhoog gehouden, zodat iedereen reeds van ver kon zien dat de vorst in aantocht was en zich, indien niet behoorlijk gekleed, bijtijds uit de voeten kon maken. Ruiters die de stoet tegenkwamen moesten afstijgen. En heel erg was het om nog voor de stoet langs de weg over te steken. Hierop stond een zware boete, zo niet de doodstraf, aldus Matthes.Ga naar eind5 De bijzondere positie van de Aroempone bleek ook uit het feit dat niemand hem zo maar mocht benaderen. Dat kon alleen maar met toestemming van de rijksbestuurder, de tomarilalang, de eerste staatsdienaar van de vorst. Deze had mede daardoor een zeer machtige positie en het gevolg kon ook zijn, aldus Bakkers, dat al was de vorst een rechtvaardig persoon, hij of zij toch vreemd kon blijven aan het onrecht en de willekeur die het volk werden aangedaan. Hoewel de Aroempone als een bovennatuurlijk persoon werd beschouwd moeten we niet denken dat hij ook absolute macht bezat. Ten opzichte van de hoogste edelen van het rijk, de rijksgroten die verenigd waren in de rijksraad, de hadat, was de vorst slechts een primus inter pares. Zonder de hadat kon hij geen besluiten nemen en het was ook | |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
de hadat die een nieuwe Aroempone uit de voor de troon in aanmerking komende vorstentelgen aanwees. Aan de andere kant was het natuurlijk ook zo dat hoe krachtiger de persoon van de vorst was, hoe groter zijn overwicht op de hadat. Zo was de invloed van de hadat onder de laatste Aroempone vóór 1905, Lapawawooi, zeer gering en werd het college door hem zelden of nooit bijeen geroepen.Ga naar eind6
Een bijzonderheid van de Bonese staatsinrichting was verder dat ook vrouwen Aroempone konden worden. Dit was in het rijk van Gowa anders. Wel zijn er in de geschiedenis van Bone meer mannelijke dan vrouwelijke Aroempones geweest. Vrouwen van hoge adel konden in het Bonese rijk ook hoofd of aroe worden van de kleinere vorstendommetjes waaruit het rijk bestond. Overigens waren volgens Bakkers die vrouwelijke aroes en Aroempones van Bone over het algemeen niet minder ‘trotsch en heerschzuchtig’ dan hun mannelijke collega's, maar eerder veel ‘despotieker’.Ga naar eind7
Op de Aroempone volgden in macht en aanzien de al genoemde rijksgroten, dan de naaste familieleden van de vorst, de zogeheten vorstentelgen, en de heersers of aroes van de onderhorige staatjes van het rijk en hun familieleden, tezamen de Bonese adelstand vormend. Die adel vormde de heersende klasse van het rijk en stond hoog in aanzien. Zoals in de meeste traditionele aristocratische maatschappijen vervulde de oude Bonese adel geen of weinig productieve functies. Integendeel, het leven van de doorsnee Bonese edelman bestond voornamelijk uit oorlogvoeren, jagen, het bijwonen van feesten, dobbelen en het houden van hanengevechten. Ook was het gebruik van opium onder de Bonese adel niet onbekend. We zullen het doorsnee tijdverdrijf van de Bonese edelman van vroeger eens nader bekijken. | |||||||||||||||
Een leven als een prinsHet krijgsbedrijf was een belangrijke bezigheid van de Bonese aristocratie. Er is door Bone in vroeger tijd heel wat oorlog gevoerd. Dat is ook lang zo doorgegaan. Zo werd er op het eind van de vorige eeuw, niet zo lang voordat Bone voorgoed door Batavia werd onderworpen, nog regelmatig oorlog gevoerd met het naburige Wadjo, een vorstendom ten noorden van Bone. Nu moeten we ons ook weer geen al te grootschalige voorstelling maken van deze oorlogen. Volgens de altijd wat cynische Bakkers hadden de oorlogen van Bone altijd min of meer het karakter van stroopen rooftochten, waarbij ‘het verbranden van kampongs en het roven van vee en mensen de grootste heldendaden zijn die er verrigt worden’. Verder waren de veldslagen die geleverd werden, volgens Bakkers, ook | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
meestal niet bijzonder bloedig, want de Boeginezen ‘verkwisten daarbij meer tijd met elkaar tandakkende uit te dagen en op een sarrende toon toe te schreeuwen, dan met het werkdadige van een oorlog’. ‘Gevechten’, aldus Bakkers, ‘waarin [de Bonieren] zo'n 20 doden en gekwetsten tellen worden als enorme veldslagen in hun kronieken of geschiedboeken opgetekend’ en daarin worden tevens de ‘bij die gelegenheid verrigte heldendaden bezongen’.Ga naar eind8 Een typisch Boeginees en Makassaars oorlogsritueel, dat vele malen beschreven is, is het ritueel dat wordt uitgevoerd vóór men ten strijde trekt, het zogeheten mangaroe. Voor het begin van de strijd worden de rijkssieraden of aradjang, waarover later meer, op het open veld gebracht en met bloed van offerdieren besmeerd. Daarbij vindt dan een ceremonie plaats waarbij de hoofden en prinsen ‘mangaroe’, dat wil zeggen al dansende en met de ontblote kris zwaaiende, een eed van trouw zweren aan de vorst in wiens naam men ten strijde trekt. Volgens Matthes werden daarbij door de deelnemers beloften voorgedragen, die bijvoorbeeld als volgt konden luiden: ‘Ik ben Uw gunsteling [...] het is mijn verlangen U in het midden van het slagveld bewijzen van mijn trouw te geven [...] zo de bergen naar beneden komen wil ik ze opvangen [...] al wie U niet gehoorzaamt, hem zal ik op leven en dood bevechten [...].’Ga naar eind9 Op zijn droogkomische wijze heeft Matthes ook de volgende beschrijving gegeven van een mangaroe-plechtigheid die hij had meegemaakt in Tanete, een rijkje ten noordwesten van Bone, dat altijd pro-Nederlands gezind is geweest: ‘De hoofden één voor één met loshangende, tot over het middel hangende haren, al tandakkende of dansende en met ontblote kris zwaaiende, ja soms vrij onstuimig op ons toespringende, betuigen hunne verkleefdheid aan de Vorstin [van Tanete] en het Hollandsche Gouvernement. [...] Soms vindt het mangaroe niet buiten plaats maar binnen het paleis in de grote voorzaal, op de bamboezen vloer. Hoe dan alles dreunt behoef ik nauwelijks te zeggen’, voegt Matthes er aan toe.Ga naar eind10
Zoals in bijna alle beschavingen is het ten strijde trekken een prachtige gelegenheid voor het uit volle borst zingen van krijgsgezangen. Zo ook op Zuid-Celebes. Matthes heeft de teksten van enkele daarvan opgetekend. Er komen strofen in voor als de volgende: ‘zwaait, zwaait met de wapenen [...] laat ze schitteren [...] daarginder over de bergruggen zonder end [...] op het slagveld waar helden als dappere kemphanen strijden [...]’ enz.Ga naar eind11
Als een Bonese edelman niet aan het oorlogen was, dan was hij wel op jacht, zou je zonder veel overdrijving kunnen zeggen. En dat deed hij in hoofdzaak op herten. De hertenjacht te paard was een zeer geliefde bezigheid van de adel van Zuid-Celebes. Zij zijn ‘hartstogtelijke liefheb- | |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
bers van het jagen op herten, en daarbij stoute ruiters’, schreef BakkersGa naar eind12. ‘Jagen is in de gouvernementslanden nog altijd de meest geliefkoosde uitspanning en vrijwel een privilege van de adel’, schreef KooremanGa naar eind13. En Rookmaaker merkte op: ‘hertenjachten zijn vanouds bij hoog en laag een geliefkoosde sport’.Ga naar eind14 Het ging er bij een hertenjacht op Zuid-Celebes als volgt aan toe. Door middel van klopjachten, waarvoor het boerenvolk uit de naburige kampongs was opgetrommeld, werd het wild uit de bossen op de heuvels de vlakte ingedreven, waar hoofden en andere aanzienlijken te paard, met een lans voorzien van een strik, de herten opwachtten. De bedoeling was dan om te paard het hert na te zetten en de strik om het gewei te krijgen. Lukte dat dan werd het hert omvergetrokken en vervolgens afgemaakt. Het mooiste was natuurlijk om die laatste akte plaats te laten vinden vóór de geïmproviseerde tribune, waar de koning en andere aanzienljke toeschouwers verzameld waren. De populariteit van de hertenjacht was zo groot, dat bij grote jachtpartijen het aantal ruiters soms wel duizend of meer bedroeg. Reeds vroeg hadden de vorsten van Zuid-Celebes bossen voor de instandhouding van de herten gereserveerd, waarin uiteraard niemand zonder toestemming van de vorst mocht jagen. Dat heeft echter niet kunnen voorkomen dat het wilde hert op Zuid-Celebes thans volledig is uitgestorven.Ga naar eind15
Naast het krijgsbedrijf en de jacht was het geven en het bijwonen van feesten een belangrijke en geliefkoosde bezigheid in het feodale Zuid-Celebes. De Boeginese en Makassaarse edelman was het namelijk aan zijn stand verplicht het geld te laten rollen en een grootse staat te voeren. En een van de beste manieren om te laten blijken dat men daartoe heel goed in staat was, was het geven van grote feesten waar een onbeperkte gastvrijheid heerste. Op Boeginese en Makassaarse feesten, schreef Friedericy in zijn dissertatie, ‘werden vroeger en ook nu nog wel, duizenden gasten gespijzigd en werden er honderden buffels geslacht’.Ga naar eind16 Kooreman schreef: ‘de feesten van de Boeginezen en Makassaren zijn altijd min of meer openbaar. Uitnodigingen ontvangen slechts de aanzienlijkste gasten en de naaste verwanten en voor het overige kan iedereen komen die lust heeft’.Ga naar eind17 Feesten waren er voor allerlei gelegenheden en in allerlei soorten en maten. De grootste feesten werden natuurlijk aan het hof van de koning gegeven. Bakkers beschrijft een feest aan het hof in Watampone ter gelegenheid van de plechtige viering van de derde verjaardag van een nakomeling van de Aroempone. Het bereiken van die leeftijd gold als een belangrijk moment in iemands levensloop. Al dagen voordat de eigenlijke plechtigheid zou plaatsvinden, schrijft Bakkers, kwamen van heinde en ver de gasten toegestroomd. Dag en nacht vonden er hanengevechten en dobbelpartijen plaats. Op de dag van de eigenlijke ceremonie | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
nam een ieder volgens zijn rang en stand plaats in de grote voorzaal van het paleis en vond het eigenlijke ritueel plaats. Toen dit was afgelopen ging men weer over tot eten en drinken, wat volgens Bakkers toch de hoofdzaak van de meeste feesten was. Er was natuurlijk ook muziek, maar daar was Bakkers niet erg van gecharmeerd. Hij sprak van de ‘niet weinig vervelende tonen’ van de instrumenten en van ‘oorverdovend’ lawaai.Ga naar eind18
Een belangrijk onderdeel van elk feest was zoals gezegd het dobbelen. Kooreman schreef dat lieden die niet dobbelen op Zuid-Celebes een uitzondering vormden. ‘Het is als het ware een volkshartstocht. Op elk feest zijn altijd inlandse en Chinese woekeraars die geld lenen tegen hoge rente. Een feest zonder dobbelen is geen feest.’Ga naar eind19 Bakkers was van mening dat velen een feest bezochten vooral omdat zij gedreven werden door hun dobbelzucht en elders schreef hij: de Boeginezen en Makassaren ‘zijn in de regel hartstogtelijke dobbelaars’.Ga naar eind20 Kennelijk heeft het Nederlands-Indische gouvernement na 1905 geprobeerd om het dobbelspel aan banden te leggen, zij het vergeefs, want in Friedericy's dissertatie kunnen we lezen: ‘dobbelpartijen waaraan ook lieden van adel meedoen zijn uiterst moeilijk op te sporen’.Ga naar eind21
Een ander vast onderdeel van elk feest waren de al genoemde hanengevechten waarbij stevig werd gewed. Zo beschrijft TipGa naar eind22 een inhuldigingsfeest van de regent van Malawa, een streek in het gouvernementsgebied ten noorden van Makassar, dat plaats vond in de jaren-1890. Het was een groot feest waarbij ook de hanengevechten - Tip spreekt van ‘hanenkloppen’ - niet ontbraken. Daarvoor waren van heinde en ver, zelfs ‘uit het verre Boni’, de goede vechthanen aangevoerd. Rookmaaker schreef: ‘mag men de verhalen van het volk geloven dan waren in de vorstentijd de hanengevechten niet van de lucht’.Ga naar eind23 In de Boeginese en Makassaarse literatuur geldt de haan ook als een toonbeeld van dapperheid. Matthes geeft de volgende passage om dat te illustreren: ‘Gij zijt thans als eene hen. Dat waart gij vroeger niet. Toen waart gij als een wakkere haan [...].’Ga naar eind24 Naar de smaak van Matthes was de haan op Zuid-Celebes een veel te populair dier. Hij schreef: de Boeginezen en Makassaren ‘aanschouwen hunne kemphanen met innig welgevallen en ze verzorgen ze meestal beter dan hun anders waarlijk niet te versmaden rossen. Maar al te dikwijls was het mij een ergernis te zien hoe zelfs voorname prinsen bezig waren om hunne hanen te koesteren en zelfs ter versterking de poten met brandewijn in te wrijven [...].’Ga naar eind25 Ook het gebruik van opium was bekend onder de feodale Boeginese en Makassaarse adel. Zo had Bakkers het over het ‘Celebes met zijn heerszuchtige en roofgierige vorsten en vorstjes waaronder niet zelden | |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
grote dobbelaars en opiumschuivers’.Ga naar eind26 Vooral aan het Bonese hof schijnt het gebruik aan het eind van de vorige eeuw populair te zijn geweest. Het was daar tevens een statussymbool geworden, als we tenminste Friedericy mogen geloven, die in zijn dissertatie schreef: ‘onder de laatste vorst van Bone hadden de mannelijke leden van de decadente hofadel minstens één berucht opiumschuiver in hun gevolg, als een levend bewijs dat zij rijk en royaal waren. Een opiumschuiver heeft immers behoefte aan veel geld en blijft slechts bij de heer die hem dat in ruime mate verschaft.’Ga naar eind27 En toen in 1905 de Nederlands-Indische regering, aan de vooravond van de expeditie tegen Zuid-Celebes, Bone aan een blokkade onderwierp en daarmee de invoer van onder meer opium bemoeilijkte, schreef de vorst van Bone aan Batavia: ‘de opiumschuivers zullen, wanneer zij opium willen kopen en geen opium te koop is en ik hun ook niet daarvan kan voorzien, eendrachtelijk zijn om kwaad te stichten, terwijl ik mij met den hadat [rijksraad] van Boni er buiten zal houden, want ik kan niet voor alles wat hun aangaat, instaan. De opiumschuivers toch wenschen liever te sterven dan te lijden wegens gebrek aan opium.’Ga naar eind28 | |||||||||||||||
De boer betaalt het gelagDe Boeginese en Makassaarse adel leefde er dus goed van in vroeger tijden. En hoewel de boerenbevolking van Zuid-Celebes tot op zekere hoogte meegenoot van de feestelijkheden, het dobbelen en het hanenkloppen, was het uiteindelijk diezelfde boerenbevolking die op moest draaien voor de hoge kosten van het prinsenleven van de adel. De herendiensten die de boeren op Zuid-Celebes op moesten brengen en waarvan dit alles betaald moest worden, waren namelijk talrijk. Zo waren het de boeren die de domeingronden van vorsten en adel moesten bewerken, die het hout moesten kappen en vervoeren voor de bouw van hun huizen. Wenste een vorst of andere grote een feest te geven, dan werden de vrijen opgeroepen voor het leveren van materiaal voor en het bouwen van de feestloodsen. Begaf een edelman zich op reis dan werden de boeren opgetrommeld om de bagage te vervoeren. Wilde een vorst een hertenjacht op zijn domeingronden houden, dan werden de omwonende boeren bijeengeroepen om het wild op te drijven. In tijden van oorlog waren het de boeren die gesommeerd werden de versterkingen aan te leggen, enzovoorts.Ga naar eind29 Wat deze verplichte herendiensten voor de bevolking nog zwaarder maakte was dat deze niet alleen werden gevorderd door hen die er recht op hadden, maar ook door ‘bijna iedere prins of invloed hebbende anakaraeng [edelman], die in dit rijk maar al te veel worden aangetrof- | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
fen. Zij zijn voor het volk tijdrovend en drukkend’, schreef BakkersGa naar eind30. En bij KooremanGa naar eind31 lezen we: ‘bij het eisen van herendiensten wordt ruim spel gelaten aan willekeur’. En het bleef voor de boeren niet alleen bij het vorderen van herendiensten. De Boeginese en Makassaarse aroes en karaëngs konden minderen ook boetes opleggen, als dezen zich schuldig maakten aan gebrek aan eerbetoon of aan het usurperen van statussymbolen, die aan de adel waren voorbehouden. Kooreman geeft daarvan een aantal voorbeelden zoals: het niet van zijn paard stijgen bij het passeren van een edelman; het te veel recht opstaand en met de punt naar voren gevouwen dragen van de hoofddoek, een parmantigheid die klaarblijkelijk alleen aan aanzienlijken was toegestaan; het bouwen van een huis met een aantal palen boven iemands stand - het maximaal toegestane aantal was vijfentwintig en dat was het voorrecht van slechts de allerhoogsten in den lande; het verzuimen een aroe of karaëng te laten bedienen door de jonge vrouwen van het huis waar hij op doortocht te gast was; enzovoorts.Ga naar eind32 Het boerenvolk van Zuid-Celebes was niet of nauwelijks in staat om zich te verweren tegen deze uitbuiting door en de knevelarijen van de adel. Daar zijn vrijwel alle auteurs het over eens. Daarvoor was de macht en het overwicht van de adel te groot. Bovendien bestond er geen onafhankelijke rechtspraak, want die werd uiteraard door diezelfde adel uitgeoefend.
Maar niet alleen van herendiensten en knevelarijen had het volk in het feodale Zuid-Celebes te lijden. Ook de criminaliteit, die bij gebrek aan een goed politie- en justitie-apparaat tot grote bloei kwam, was een plaag voor de Boeginese en Makassaarse bevolking. Zo schreven de Zwitserse natuuronderzoekers en ontdekkingsreizigers Paul en Fritz Sarasin, die in 1902 door de bergen van Zuid-Bone trokken: ‘er bestaan hier overal georganiseerde roversbenden die van de brandschatting van de boeren leven’.Ga naar eind33 Vooral karbouwen en paarden waren een geliefkoosd doelwit van de dieven. In zijn dissertatie schreef Friedericy: ‘Veediefstal is een uitermate populair misdrijf onder de Boeginezen en Makassaren. Het wordt beschouwd als een opwindende sport. Er zijn streken waar een man niet voor vol wordt aangezien, zelfs geen vrouw kan krijgen, als hij nooit vee heeft gestolen.’ Ook Tip had het er over dat veediefstallen ‘dikwijls als een soort sport of behendigheidsspel werden bedreven’ en op een andere plaats schreef hij: ‘de karbouwenkraal wordt onder de woningen gebouwd uit vrees voor de overal rondzwervende veedieven’.Ga naar eind34 En ook op het terrein van de misdaad was het de adel weer die ten nadele van de boeren haar partij meeblies. Zo schreef KooremanGa naar eind35 dat veel diefstallen werden gepleegd, niet alleen door jongelieden uit de | |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
laagste, maar ook uit de hoogste klassen. ‘Zelfs onder de hoofden treft men lieden aan, die in hun jeugd beruchte dieven waren; dit antecedent benadeelt hen volstrekt niet in het oog hunner kamponggenoten, die daarin veeleer een bewijs van moed zien.’ En in zijn dissertatie schreef Friedericy: ‘het is mogelijk dat sommige edellieden aan het hoofd staan van een organisatie van veedieven en als bendeleiders ruime inkomsten genieten, zonder dat ooit voldoende bewijsmateriaal tegen hen kan worden verzameld. Zij worden blindelings gehoorzaamd en vrijwel nimmer verraden.’Ga naar eind36
Een onderdrukkende adel, een grote criminaliteit, afwezigheid van politie of justitie, hetgeen met zich meebracht dat iedere Boeginees of Makassaar bewapend was - het zal niemand verbazen dat de feodale Boeginese en Makassaarse samenleving een zeer gewelddadige was. KooremanGa naar eind37 kon dan ook schrijven: ‘zelden gaat een groot feest voorbij zonder diefstal, roof en moord’. En TipGa naar eind38 turfde in het ressort dat hij bestuurde in drie maanden tijd niet minder dan zevenentwintig moorden en zware verwondingen. En dat waren dan alleen nog de gevallen die aan het bestuur waren gemeld. Voeg daar nog bij het karakter van de Boeginezen en Makassaren, waarvan BakkersGa naar eind39 vond: ‘zij zijn trotsch, heersch- en wraakzuchtig; eigenschappen die niet zelden aanleiding geven tot twist en bloedige gevechten of amokpartijen’ en waarover Friedericy in zijn dissertatieGa naar eind40 schreef: de Boeginezen en Makassaren hebben een ‘uitermate opvliegend karakter’. Ook de latere onderzoeker, Chabot, beschreef het mannelijk ideaal in de Boeginese en Makassaarse samenleving nog als volgt: ‘Een man behoort strijdbaar en moedig te zijn, steeds bereid iemand uit te dagen [...] hij behoort handig te zijn in het debat, en een goed verteller van sterke verhalen [...] men vergelijkt een man gaarne met een haan, fier en steeds bereid tot het gevecht [...] een man is steeds zwervend [...].’Ga naar eind41 | |||||||||||||||
Bissoes en aradjangTot slot van deze beschrijving van het feodale Zuid-Celebes wil ik het nog hebben over een heel ander aspect van die samenleving, en wel de godsdienst. In de traditionele Boeginese en Makassaarse godsdienst springen twee elementen dadelijk naar voren, de priesters en de rijkssieraden of aradjang. Eerst iets over de priesters, de bissoes en sanro's, respectievelijk de priesters van het hof en de gewone dorpspriesters. De bissoes en sanro's van Zuid-Celebes waren nazaten van een oude animistische priesterstand, die bijna overal elders in de Indische archipel, onder invloed van de islam, verdwenen was. De bissoes en sanro's trof men vooral nog in de Boeginese landen aan. | |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
Die Boeginese priesters hebben altijd zeer de aandacht getrokken van de Nederlandse waarnemers. Het waren dan ook in hun ogen wonderlijke personages. Meest mannen namelijk, die waren gehuld in vrouwenkledij en die zich verder ook als vrouwen gedroegen en die bovendien veelal homoseksueel waren. De bissoes waren ongehuwd en leefden met elkaar. Ziedaar een combinatie die vooral op onderzoekers uit de tweede helft van de vorige eeuw een schokkende indruk maakte. Zo schreef Matthes over de bissoes: zij bedrijven ‘zekere onnatuurlijke zonde, waarvan men de naam liever niet noemt. [...] Voor mij hadden zij steeds iets walgelijks, vanwege hun vrouwelijke kleding en manieren; doch vooral omdat zij soms een soort van gemeenzaamheid hadden die wij ongaarne bij mannen aantreffen. Ik wil dan ook wel bekennen dat de omgang met deze wezens geenszins in mijn smaak viel en dat het alleen in het belang mijner studiën was dat ik mij met hen bezig hield.’Ga naar eind42 De bissoes waren de meest vooraanstaande priesters in de Boeginese landen. Zij vervulden een belangrijke rol bij het ceremonieel dat verbonden was met de aradjang van het rijk, waarover straks meer. De sanro's vervulden dezelfde rol met betrekking tot de aradjang van de kleinere gemeenschappen. De laatsten hadden verder een belangrijke rituele functie bij de belangrijke momenten in een mensenleven, zoals geboorte, huwelijk en overlijden, alsook bij de voornaamste stadia in de landbouw. Verder waren zij ook genezers. Met de ondergang van de vorstenhoven van Gowa en Bone in 1906 nam de betekenis van de bissoes sterk af. RookmaakerGa naar eind43 schreef in 1924: ‘de oude heidense priesters en priesteressen hebben denkelijk een paar jaar geleden voor het laatst gedanst’.Ga naar eind44
Het tweede belangrijke element in de traditionele godsdienst van Zuid-Celebes zijn de rijkssieraden of aradjang. Bij de Boeginezen en Makassaren spelen de aradjang een veel belangrijker rol dan bij andere volken in de Indische archipel. Evenals de bissoes en sanro's zijn de aradjang overblijfselen uit een vroeger animistisch verleden. De term ‘aradjang’ is Boeginees. Het bevat de stam ‘radja’ wat ‘groot’ betekent. In de literatuur vindt men nog vele andere termen gebruikt voor de aradjang, waarmee ik echter hier de lezer niet lastig wil vallen. Ik hou me aan de term ‘aradjang’, mede omdat deze ook door Friedericy in zijn letterkundig werk wordt gebruikt. Volgens oude overleveringen stammen de meeste aradjang af van de allervroegste vorsten en hoofden van de betreffende rijkjes. De aradjang kan men het best definiëren als geheimzinnige voorwerpen, die met zeer veel eerbied in het verblijf van de vorst of het hoofd worden bewaard en die dragers zijn van geheimzinnige voorouderlijke krachten, welke op de vorst of het hoofd in kwestie overgaan, omdat en zolang hij de aradjang onder zich heeft. Elk jaar werden op Zuid-Celebes | |||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||
grote feesten gehouden ter gelegenheid van de rituele reiniging van de aradjang. Aradjang konden voorwerpen van allerlei aard zijn, zoals vlaggen en wapens, beeldjes, gewone gebruiksvoorwerpen zoals vazen en borden, of ploegen en visnetten. BakkersGa naar eind45 heeft een uitgebreide inventaris gemaakt van de aradjang van het Bonese rijk, compleet met afbeeldingen. Die aradjang van Bone omvatten onder meer zwaarden en krissen; een vlag van de zeventiende-eeuwse VOC-admiraal Speelman die Makassar onderwierp en die daarbij gesteund werd door de vorst van Bone, Aroe Palakka. Op die vlag ziet men twee in elkaar gevouwen handen en een zon en een maan afgebeeld. Op de rand staat geschreven: ‘Door OnseDe vlag die de VOC-admiraal Speelman aan de toenmalige vorst van Bone, Aroe Palakka, ten geschenke heeft gegeven. Uit: M.T.H. Perelaer, De Bonische expeditien. Krijgsgebeurtenissen op Celebes 1859-60. 2 dln. Leiden, 1872 (foto KITLV).
| |||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||
Kragten Bleyven de Handen Vast’, en ‘Zo lang de Zon en Maan scheyne: zal De E:Comp.E met Boni vast vereenigt bleyve:’. Verder een pajong die ooit door Bone werd veroverd op het vorstendom Loewoe in het noorden van Zuid-Celebes; een rode katoenen vlag die zo verteerd was dat de afbeeldingen die er op stonden niet meer te onderscheiden waren; trommen waarvan men geloofde dat die waren meegekomen met de eerste vorst van Bone en verder nog curieuze zaken als de gedroogde placenta van een vroegere Bonese vorst, gewikkeld in diens hoofdhaar. Aan de aradjang werd een grote wonderdadige kracht toegeschreven. In zijn dissertatie schreef Friedericy hierover: ‘Deze wonderdadige kracht is zo groot dat de meeste rijkssieraden slechts door de priesters en door de vorst of het hoofd in wiens bezit zij zich bevinden mogen worden aanschouwd. Indien andere personen de rijkssieraden zouden zien zouden zij spoedig sterven of op zijn minst zwaar ziek worden. Sommige rijkssieraden zijn naar men gelooft nog nooit door iemand aanschouwd. Ook de bewaarder zelf denkt er niet aan ze uit hun bergplaats te halen.’Ga naar eind46 De aradjang speelden een belangrijke rol in de Boeginese en Makassaarse samenleving. Bij misoogsten, natuurrampen, epidemieën en wat dies meer zij werd aan de aradjang geofferd teneinde deze onheilen af te weren. Ook bij belangrijke stadia van de grondbewerking hadden zij een functie en tenslotte was hun rol in oorlogstijd belangrijk. Bepaalde aradjang werden altijd ten strijde meegenomen. De overwinning in de strijd werd steevast aan de aradjang toegeschreven, evenals dat in het andere kamp gebeurde met de nederlaag. De aradjang van de overwinnaar was krachtiger gebleken dan die van de verliezer.
Tot zover het beeld van de feodale Boeginese en Makassaarse samenleving gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur. In een volgende aflevering zal ik de vraag aan de orde stellen hoe authentiek en reëel het beeld is dat Friedericy van deze samenleving heeft gegeven in zijn roman De laatste generaal.
A.P.E. Korver was van 1969 tot 1988 docent geschiedenis aan de UvA. Sindsdien is hij werkzaam als auteur. Hij promoveerde in 1982 op een dissertatie over de opkomst van de Sarekat Islam in Indonesië in de jaren 1910. | |||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||
Literatuur
|
|