Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Oscar Mohr in de tuin van het Stichtingshuis aan de Djalan Gadjah Mada nr. 13 (fotocollectie familie Mohr).
| |
[pagina 131]
| |
‘Allemaal zuivere kebudajaan’
| |
Sticusa en het Accoord van Linggadjati: culturele samenwerkingDe Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland en IndonesiëGa naar eind4 werd opgericht in februari 1948. Dit was een direct gevolg van het Accoord van Linggadjati, een wankel compromis tussen Nederland en de Republiek waarvan het ontwerp-akkoord eind 1946 werd geparafeerd. In het akkoord werd onder andere vastgelegd dat Nederland en | |
[pagina 132]
| |
de Republiek zouden samenwerken bij de opbouw van een federale staat, de Verenigde Staten van Indonesië. ‘Samenwerken’ was echter een begrip dat door beide zijden van meet af aan verschillend werd geïnterpreteerd. Van Republikeinse kant wilde men gezamenlijke verantwoordelijkheid en gezamenlijk overleg op voet van gelijkheid met Nederland. Nederland daarentegen wilde de soevereiniteit over Indonesië behouden tot daadwerkelijk een federatie was gevormd. ‘Opgelegde samenwerking op Nederlandse voorwaarden’, noemden de Indonesiërs dat. In dat Accoord van Linggadjati stond ook een paragraaf over culturele samenwerking. Die paragraaf is altijd blijven staan in alle verdere ontwerp- en echte akkoorden die nog zouden volgen. Gebaseerd op deze Linggadjati-gedachte werd in de periode 1946-1947 door een kleine groep Nederlandse en Indonesische intellectuelen ook daadwerkelijk geprobeerd om samen op cultureel gebied iets tot stand te brengen, buiten de politiek om. De oprichting in Djakarta in 1947 van het tijdschrift Opbouw-Pembinaan, met een Nederlands-Indonesische redactie, is daar een voorbeeld van. De politieke animositeit intervenieerde echter voortdurend in deze pogingen tot culturele samenwerkingverbanden en veroorzaakte nog in datzelfde jaar de ontbinding ervan. | |
Eén formidabel verkeersongelukAls Mohr dan in januari 1949 als vertegenwoordiger voor Sticusa in Djakarta arriveert, zitten Nederland en Indonesië in een zoveelste fase van hun dekolonisatieproces. De Tweede Politionele Actie heeft een maand daarvoor plaatsgevonden, in december 1948. Het idee van opnieuw culturele samenwerking en van het stimuleren van contact met de westerse cultuur als de wapens na twee Politionele Acties nog roken, is een bizarre onderneming, die op dat moment door veel Indonesiërs als een zoveelste politieke manoeuvre wordt gezien. Mohr komt in feite met een onmogelijke opdracht naar De Gordel van Smaragd. Er heerst een bittere stemming in Djakarta onder Nederlanders en Indonesiërs. Er is teleurstelling en wederzijds wantrouwen, er is een sfeer van ‘wat kan het nog schelen, wat geeft het allemaal’. In de politieke chaos worden Indonesiërs en Nederlanders voortdurend tegen elkaar aangedonderd, en er is niet alleen blikschade. ‘Wat we meemaken is één formidabel verkeersongeluk’, schrijft Mohr.Ga naar eind5 In de brieven van Oscar Mohr die bewaard zijn gebleven, afkomstig uit de periode 1950-1952,Ga naar eind6 observeren we dit verkeersongeluk door zijn ogen. Het bijzondere van zijn observaties in die periode van dekolonisatie is, dat ze zo ‘gewoon’ zijn en daardoor vaak hun tijd ver vooruit. Mohr is niet exemplarisch voor zijn tijd, maar zijn brieven zeggen veel over de tijdgeest. Wie was Oscar Mohr, en wat wilde hij in Indonesië? | |
[pagina 133]
| |
Kosmopoliet met uitstralingOscar Mohr was een kosmopoliet, in 1907 geboren in St.-Petersburg uit een Nederlandse vader en een Russische moeder. Dertien jaar en één Russische revolutie later, keert hij met zijn ouders terug naar Nederland. Voor de oorlog is hij onder andere journalist bij het Algemeen Handelsblad, de The Times en de The London Times. Tijdens de oorlog zit hij in de illegaliteit en, na zijn arrestatie in 1942, in verschillende kampen in Nederland en Duitsland. Terug uit Duitsland, ‘met het onverdiende geschenk van voort te mogen leven’,Ga naar eind7 werkt hij bij de Directie Voorlichting Buitenland van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In 1948 maakt hij onder andere deel uit van de Nederlandse delegatie in de Veiligheidsraad in Parijs. Een zeer inspirerende, energieke man met een enorme uitstraling. Een man met een bijna onbegrensde belangstelling, met kennis van Slavische en klassieke talen, van exacte wetenschappen, kunst, muziek en politiek, en bovendien een voortreffelijk brievenschrijver. Een man ook zonder de loden last van een koloniaal verleden. Aan zijn vrouw Daisy schrijft hij in 1951 vanuit een dienstreis op Sumatra over een ontmoeting met een Indonesiër: Ik heb een paar uur gezeten op een grote steen, terwijl de vloed opkwam. Op de andere hoek van die steen zat een vent die blijkbaar ook niets te doen had. Ik denk dat we twee heel verschillende manieren hadden om ons niet te vervelen, nadat we eerst een gesprek hadden gevoerd over de voordelen en nadelen van een wit en een bruin vel, onder verschillende weersomstandigheden. Hij vond tenslotte dat hij beter uit was met een bruin vel, want als het warm is, is dat het meest praktisch, en als het koud is, moet een witte vent toch nog een hoop kleren aan. Dus als het nou was dat de wilde beesten je niet zouden zien in de sneeuw, dan was het toch ook niets, want het enige wat ze dan niet zouden zien, is je gezicht. In de context van de vaak zwaar koloniale sfeer onder de Nederlanders in Indonesië, die je ook uit Mohrs brieven proeft, en de opnieuw heftige Indonesische propaganda tegen Nederland in de Nieuw-Guineakwestie in diezelfde tijd, is zo'n onbevangen gedachtenwisseling over een wit en een bruin vel op die steen aan een strand van Sumatra niet de gewoonste zaak van de wereld, al wordt zij ons door Mohr wel zo gepresenteerd. Wat zocht deze kosmopoliet in Indonesië? Wat dacht hij er te kunnen bereiken? Samenwerking? Nederlanders hadden in het algemeen geen behoefte aan Indonesiërs. Bovenal hadden Indonesiërs geen behoefte aan Nederlanders. En dat was nu precies het kernprobleem dat Mohr | |
[pagina 134]
| |
zo intens bezighield en dat hij als een uitdaging moet hebben gezien: hoe schep je een begin van eerlijke verstandhouding tussen mensen die bij zo'n formidabel verkeersongeluk betrokken zijn en hoe kunnen zij daarna als verstandige mensen met elkaar omgaan? ‘Op de bodem van de vastgelopen verhouding tussen Indonesië en Nederland ligt het diepe menselijke probleem, dat onze kinderen en kindskinderen nog dringender zal bezig houden dan ons’, schrijft hij profetisch rond 1950: ‘hoe moeten Oost en West het met elkaar vinden’.Ga naar eind4 We kunnen proberen helemaal van elkaar af te komen, eens en voorgoed een einde te maken aan de ambivalente verhouding met al haar complicaties en ergernissen. Het moet mogelijk zijn tot een correcte onverschilligheid te komen zoals dat gebruikelijk is onder verstandige mensen. Dan doen we de beste zaken, dan hebben we de minste ruzie. Dan hebben we de vrede die heerst tussen IJsland en Paraguay.Ga naar eind10 Voor Mohr is een dergelijke optie volkomen oninteressant. ‘De eenvoudigste van alle waarheden’, schrijft hij, ‘is dat we elkaars naasten zijn. Het is niet gemakkelijk zich daarnaar te gedragen maar het moet.’Ga naar eind11 De fameuze tegenstelling Oost-West omschrijft hij als een gevaarlijke dooddoener, een gemakkelijke, domme leus. ‘We hebben met elkaar te maken’, zegt hij in 1952, we kennen elkaar, we hebben elkaar zo langzamerhand alles naar het hoofd gegooid wat we bij de hand hadden - het wordt tijd dat we leren zien en leren zeggen aan anderen wat er van waar is, dat West en Oost niet met elkaar kunnen leven. [...] Eens zullen we het allemaal moeten leren om met elkaar te leven op één planeet, of we het willen of niet. We have got to like it. Er zit niets anders op.Ga naar eind12 Wat kon redding brengen in zo'n situatie? Hoe creëer je een eerlijke verstandhouding tussen groepen van mensen die vol zitten met sentimenten en rancunes? Mohrs antwoord is: door contact via de hoogste toppen van beide culturen. Geen keroncong maar gamelan, geen postzegel-tentoonstellingen maar Picasso. Hij verwoordt zijn taak als: [...] een zuiver kanaal openhouden naar de Europeesche wereld, ervoor zorgen dat ook het beste wat Europa op geestelijk gebied voortbrengt hier bereikbaar is en niet alleen de foefjes en de cosmopolitische prulleboel, en zoveel mogelijk tegengaan dat men een caricatuur van het Westen blijft aanzien voor onze ware trekken.Ga naar eind13 In Mohrs visie hadden die hoogste toppen van de westerse cultuur - de westerse kunst vooral, maar ook de godsdienst en de wetenschappen - Indonesiërs iets extra's te bieden, en Indonesiërs zouden er wijs | |
[pagina 135]
| |
aan doen hiervan te profiteren en gebruik te maken van de inzichten die in West-Europa waren ontwikkeld. Zuivere, oprechte bedoelingen, werkelijke belangstelling voor de andere cultuur, volstrekte betrouwbaarheid en geestelijke integriteit van Nederlandse kant: dat waren voor Mohr daarbij de absolute voorwaarden. ‘Allemaal zuivere kebudayaan en geen politieke of economische bijbedoelingen. Hetgeen God zij geloofd de zuivere waarheid is’, schrijft hij aan Daisy.Ga naar eind14 | |
Het Stichtingshuis: geestelijk centrum en verzamelpuntIn Djakarta moet het Stichtingshuis op Djalan Gadjah Mada een centrum worden van literatuur, beeldende kunst en muziek, waar Nederlanders en Indonesiërs elkaar kunnen ontmoeten en van gedachten kunnen wisselen. Mohr zoekt daarvoor, niet verwonderlijk, contact met de Indonesische intelligentsia, de jonge generatie vooral. ‘Mensen die bepalend zullen zijn voor de geestelijke houding van dit land’, zoals hij het formuleert.Ga naar eind15 Uit zijn vooroorlogse studietijd in Delft - hij had daar enkele jaren Mijnbouw gestudeerd - kent hij Poeroebojo, de broer van de sultan van Yogya, Hamengku Buwono IX. In de hofstad is hij mede daarom welkom; hij raakt er zelfs bevriend met Gatot Soebroto, de kolonel, die hij in een brief omschrijft als ‘een ijzervreter, die er uit zietIndonesische schoolkinderen komen naar een voorstelling in het Stichtingshuis (fotocollectie familie Mohr).
| |
[pagina 136]
| |
als een vrolijke Italiaanse bandiet’.Ga naar eind16 Door zijn intense persoonlijkheid, zijn energie, zijn uitstraling, door zijn integriteit vooral, trekt hij kunstenaars en schrijvers als Rivai Apin, H.B. Jassin, Pramoedya Ananta Toer en Sitor Situmorang naar zijn culturele centrum. Ook mensen als Haji Agus Salim, Mohamad Said (van de Taman Siswa), Moh. Roem en de door Mohr zeer bewonderde Moh. Sjafei,Ga naar eind17 minister van Onderwijs in het Tweede Kabinet Sjahrir, komen daar. Enkelen onder hen worden geregelde bezoekers van de culturele avonden, de tentoonstellingen en de bibliotheek, ‘niet omdat, maar ondanks het feit dat we Nederlanders zijn, en dus compromittant’.Ga naar eind18 Bij Soekarno thuis heeft Mohr gesprekken van een, zoals hij zegt, ‘merkwaardige openhartigheid’. Maar Soekarno kan niet naar het gebouw van de Stichting komen, hoe nieuwsgierig hij ook is: ‘het zou voor U noch voor mij prettig zijn, meneer Mohr, als er vragen kwamen in het parlement’.Ga naar eind19 ‘Het is mij gelukt’, schrijft Mohr in 1951, ‘om in vrije communicatie te treden met werkelijk belangrijke menschen hier, menschen voor wie ik bewondering heb en met wie mij thans een ongestoorde vriendschap verbindt.’Ga naar eind20 | |
Op dienstreisDaarnaast gaat Mohr zelf de boer op, naar Sumatra bijvoorbeeld, gewapend met een projector, films, schilderspullen en een wire-recorder, ‘draadjesmuziek’, zoals hij het in zijn brieven noemt. Hij bezoekt Indonesische middelbare scholen in Padang, Medan en Bukittinggi en laat er de leerlingen naar muziek luisteren ‘op draadjes met toelichting’; de Ouverture uit Figaro van Mozart, een concert voor twee violen van Bach. Hij vertoont er schoolfilms voor ‘straten vol kinderen die in ploegen door bioscoop en andere zalen worden gehaald’.Ga naar eind21 Hij leest verzen voor van Racine, Shakespeare, Goethe, Thomas Mann en Rilke in het Frans, Engels en Duits, om Indonesische scholieren te laten horen hoe deze verzen in de moderne talen klinken. Hij laat ze schilderijen zien, reproducties van Picasso, Braque en Matisse. ‘Laat ze er maar naar kijken, en volgend jaar weer, dan went het wel’, meent hij.Ga naar eind22 Zijn observaties bij het verloop van dergelijke bijeenkomsten zijn vermakelijk. Over de filmvertoning voor een school in een dorpje in de buurt van Padang schrijft hij: De filmvertooning verliep in wat wij zouden noemen een volmaakte wanorde. De regen maakte de tekst onverstaanbaar, daarbij wedijverende met het geraas van de aggregaat van den Tentara, dat te hulp was geroepen, want er is daar geen stroom. Nu en dan stond de vertooning stil, omdat de stroom zakte beneden zeker minimum. [...] Een zekere daasheid, mengsel van moeheid, abandon, schel petromaxlicht in de oogen en een | |
[pagina 137]
| |
flesch bier dat op mijn witte smoel afkwam, nam de barrières van normale onwetendheid die me anders belet Indonesisch te verstaan, volledig weg. Ik verstond ineens alle talen, net of het Pinksteren was, en verbaasde me er alleen over, de daarbijbehoorende polyglotte tong niet te hebben ontvangen. Men zou ook kunnen zeggen dat ik stom zat te kijken en te zwijgen. Dat was erg prettig. Laat in den nacht werden we thuisgebracht in het hotel.Ga naar eind23 Bach in Bukittinggi, Shakespeare in een Sumatraanse dessa, Picasso in Padang, het doet wat richtingloos aan, en er zijn genoeg relativerende opmerkingen bij te maken. Mohr maakt die zelf ook wel: ‘Het is een beetje of je in Medemblik met een collectie wayangpoppen was aangekomen’, schrijft hij.Ga naar eind24 Toch heeft hij het gevoel ook daar op Sumatra ‘met iets erg reëels bezig te zijn’. Zijn ideaal van wederzijdse cultuurkennis en wederzijds cultuurbegrip ziet hij op een avond gerealiseerd tijdens een bezoek aan een Batakse vriend: diens 15-jarige dochter, gevraagd iets voor te spelen, zet zich zonder aarzeling aan de piano en speelt, schrijft Mohr, ‘het Italienische Konzert van Bach met een door eeuwen Bataksche muziek en hondevleesch gevoed en nog door niets aangetast temperament. Heel verbazend’.Ga naar eind25 | |
TegenwerkingWaar Mohr was, gebeurde iets. Hij kreeg dingen gedaan van mensen, mensen die telden, mensen die naar zijn mening belangrijk waren in Indonesië en wier invloed op hun omgeving reëel was. Dat hij daarnaast ook tegenwerking ondervond, is duidelijk. Van Indonesiërs die de Stichting zagen als instrument voor westerse culturele penetratie, als truc om iets anders te bereiken. Over een letteren-student Kamil, een geregeld bezoeker van het Sticusahuis, schrijft Mohr: Kamil is een jongmensch doordrenkt van een oeroude erfenis van list en wijsheid. [...] Laatst hebben we, met tranen in de oogen, afscheid van elkaar genomen. Hij kwam me dank zeggen voor hetgeen hij bij ons had beleefd en voor mijn vriendschap en tevens meedeelen, dat hij niet langer bij ons blijven kon: de decaan van zijn faculteit [...] had hem voor de keuze gesteld zijn studiebeurs prijs te geven of zijn associatie met het instrument van Westersche cultureele penetratie. [...] Kamil heeft geen keus. Hij moet zijn studiebeurs houden en hij kan zich niet veroorloven voor alle vakken, die de decaan doceert, te zakken.Ga naar eind26 Tegenwerking is er ook van de kant van Nederlanders in Indonesië en van het Stichtingsbestuur in Amsterdam. Mohr beschuldigt dat bestuur | |
[pagina 138]
| |
van paternalisme, bedilzucht en betweterigheid. Hij vindt ze onfatsoenlijke mensen die niets begrijpen van zijn delicate opdracht en van de manier waarop hij elke dag als een koorddanser staat te balanceren. ‘Ik heb tegen beter weten in’, schrijft hij, gehoopt dat ik ze iets zou kunnen laten begrijpen van de diepte waarin dit werk zich moet voltrekken en waar ik tracht me te handhaven. Op die diepte is het natuurlijk tamelijk fürchterlich voor wie er als overmoedig Taucher in plonst. Ik kan ze er nauwelijks toe krijgen de afgrond in te kijken, laat staan mij bij de afdaling te volgen voorbij het familiebad, en wat ik opduik wordt in Amsterdam op de weegschaal gelegd bij den kruidenier en naar gewicht beoordeeld in plaats van naar de substantie of de symbolisch vaak nogal interessante gedaante. Ik handhaaf mij ten opzichte van mijn ‘opdrachtgever’ dank zij zorgvuldig bijgehouden misverstanden: zoo nu en dan presenteer ik ze een waardelooze kei of een gek beest, flink zwaar op de schaal, en de ring houd ik achter de kiezen.Ga naar eind27Een krankzinnige baan eigenlijk, die Mohr had. Hij moppert ook wel eens over dat voortdurend moeten schipperen tussen Nederlanders en Indonesiërs, met listen, met overleg en geduld, met kunst- en vliegwerk. Waar blijf je dan met je zuiverheid en integriteit, moet hij gedacht Oscar Mohr in Kajutanam, Sjafei's woonplaats op West-Sumatra. Links Moh. Sjafei. Direct achter Mohr (met sigaret) de bekende schilder Baharudin, een halfbroer van Sjafei (en medewerker van Sticusa) (fotocollectie familie Mohr).
| |
[pagina 139]
| |
hebben. Hij vertelt over de enorme inspanning die hij zich moet getroosten, teneinde ‘je bij voortduring te verplaatsen in een wijze van denken en reageeren die je wel reeds begrijpen gaat, maar die je niet wil overnemen, niet integraal kunt overnemen ook’.Ga naar eind28 Gemopper is er ook aan het adres van zijn Indonesische vrienden: Ik verzet me tegen de warmte zooals ik het zou doen tegen de kou. Niet zoo mijn vrienden. Ook de actiefsten onder hen leven in wat voor ons abandon en désordre is en stellen uit en uit en uit en wachten af tot de pisangs van verveling van de boomen vallen, wat ze dan ook altijd doen en altijd nog ruim op tijd voor wie intusschen niet zo ongeduldig is geweest om weg of dood te gaan of zijn krachten op te teeren in een onwijze drift om den onvermijdelijken gang van zaken te forceeren en in Gods werk hineinzupfuschen, zooals ik.Ga naar eind29 Mohr schrijft dit aan een vriend in Nederland, eind 1951. Zijn contract met de Stichting zit er bijna op. Ik heb me nu drie jaar lang zeer intensief en met uitsluiting van alle andere zaken bemoeid met één probleem, dat hoe belangrijk ook, niet alles voor mij beteekent. Ik heb dit gedaan in vrijwel mijn dooie eentje (met Daisy samen, natuurlijk) en het gaat me vermoeien. Het kan alleen maar onder de hoogste spanning, en om die te handhaven zonder navenant te worden geladen door lectuur, omgang met op zijn minst gelijken of lange perioden van rust, verbrand je eerst het spek, dan de spieren, dan het merg en ten slotte de botten. Ik ben aan het merg toe.Ga naar eind30 In juni 1952 zal hij met zijn vrouw en vier kinderen terug gaan naar Nederland. Omdat hij moe is en omdat hij vindt dat iemand anders zijn taak maar eens voor een tijd moet overnemen, maar vooral omdat hij het niet langer kan verdragen de mensen te vertegenwoordigen die in Amsterdam de leiding hebben. Niet omdat hij vond dat zijn werk geen zin had gehad, of niet meer zou hebben. ‘Ik heb, toen ik uit Duitschland kwam met het onverdiende geschenk van voort te mogen leven, steeds gezocht naar werk, dat in mijn eigen oogen werkelijk “zin” zou hebben. Hier heb ik het. Het heeft zin en het kan. Maar ik ben niet groot genoeg om het lang en in mijn eentje vol te houden’, schrijft hij in 1951. Daarom zal ik het moeten prijsgeven en trachten een staat van wijsheid te bereiken groot genoeg om af te zien van dezen vorm van hoogmoed. Laat het ijzeren gordijn tusschen ons en Azië dan maar zakken, voor een paar honderd jaar. Niemand schijnt werkelijk bereid te zijn het te verhinderen [...]. Duizenden meer | |
[pagina 140]
| |
bekwaam en meer bezield, van grooter middelen voorzien dan ik, zouden moeten trachten de langzaam dagende inzichten in de verhouding tusschen ‘Oost en West’ in werkelijkheid voort te zetten. Het zal wel niet gebeuren. Het is te vroeg, en over tien jaar is het voor langen tijd te laat. Hoe wil ik dan gelukkig zijn? Met boeken? Met de bioscoop? Waar moet ik daartoe de eenvoud vandaan halen en waarvandaan de onnoozelheid om gelukkig te zijn op het Plein, of op een krant of bij Philips? Waar de wijsheid en de berusting, nog voor ik oud ben?Ga naar eind31 In de morgen van 3 mei 1952, één maand voor hij Indonesië zou verlaten, overlijdt Oscar Mohr in Djakarta, totaal onverwacht. | |
Te vroeg, te laat?Toen Mohr in 1949 op Molenvliet die oude kennis uit Den Haag tegenkwam, zei hij over zijn functie als vertegenwoordiger van Sticusa: ‘Wat ik ga doen is moeilijk te zeggen.’ Maar wat hij wilde stond hem toen duidelijk voor ogen: met idealisme gepaard aan praktische zin een begin van verstandhouding scheppen tussen Nederlanders en Indonesiërs. Met zuivere bedoelingen, met geestelijke integriteit. Zijn overtuiging dat die verstandhouding en dat contact er konden komen via de hoogste toppen van beide culturen, van kunst vooral, is uiteraard een elitaire opvatting: hoge kunst brengt broederschap tussen de bovenlagen, die laten hun invloed gelden en vandaar druppelt alles dan wel door naar beneden, naar lagere regionen. ‘Laat ze maar naar Picasso kijken, en volgend jaar weer, dan went het wel.’ De opvatting dat hoge kunst over grenzen heen gaat, en dat alles goed komt als je maar eenmaal elkaars kunst aanvaardt en begrijpt, was en is geen nieuwe gedachte. Mohrs kracht en zijn bijzonderheid liggen voor mij dan ook vooral in zijn niet-koloniaal zijn, zijn persoonlijkheid en zijn integriteit. In de manier ook waarop hij het verkeersongeluk aanschouwt en er al vroeg zijn conclusies uit trekt: het enige bruikbare principe in deze situatie is volgens hem een moedige aanvaarding van de catastrofale situatie en een afwijzing, tijdelijk, van de droom. ‘In sommige situaties, nietwaar’, schrijft hij, ‘helpt geen slaappil, maar moeten alle lampen aan voor een operatie. Dan is de schoonheid tijdelijk zoek [...]. De groote moeilijkheid is, dat het voor de meeste menschen nog veel te vroeg is om deze dingen te hooren, en anderzijds is het vermoedelijk spoedig alweer te laat.’Ga naar eind32 In een enkel opzicht zou Mohr anno 1996 tevreden hebben kunnen zijn. Ik ken Hollandse en Belgische meisjes die een volmaakte serimpi kunnen dansen, en Wibi Soerjadi vertolkt al jaren met verve onze Europese klassiekers op de piano. Toch spelen, vooral op institutioneel niveau, sentimenten en rancunes nog steeds een rol. We zitten nog altijd | |
[pagina 141]
| |
met het probleem dat Mohr zo bezighield: hoe moeten Oost en West het met elkaar vinden, hoe creëren we die verstandhouding tussen Nederland en Indonesië? Vereist het pijnlijke proces van dekolonisatie nog steeds dat Nederlanders en Indonesiërs elkaar, maar vooral zichzelf, op de operatietafel leggen? |
|