Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pramoedya Ananta Toer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Enkele biografische gegevens1. Jeugd. Pramoedya was de oudste zoon van het hoofd van een Boedi Oetomo-school in Blora; de vader was een nationalist die een goedbetaalde positie als Nederlands-Indisch ambtenaar opgaf voor een onzekere positie aan een ‘wilde school’, waar hij zich aan zijn idealen kon wijden. Zijn moeder was een vrome vrouw uit orthodox-islamitische kring. Als jongen heeft Pramoedya van nabij beleefd hoe rigoureus het koloniale bewind in de jaren dertig optrad tegen iedere poging de jeugd nationale idealen bij te brengen en die in praktijk te brengen. Pramoedya was een slechte leerling op de school van zijn vader, maar hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was als kind al een fanatieke lezer in drie talen: Nederlands, Maleis, Javaans. 2. Japanse tijd. Kort na de Japanse bezetting van Java vertrok Pramoedya naar Batavia, waar hij allerlei particulier onderwijs volgde, en een opleiding tot stenotypist kreeg, waarna hij ging werken bij het Japanse persbureau Domei. Hij kreeg in die functie kans veel te lezen, ook Nederlands, onder andere de Winkler Prins. Als stenograaf nam hij een boek van Muhammad Yamin op. Maar hij kreeg ruzie bij Domei, en onttrok zich aan de Japanse dienst door naar een dorpje in het Kedirise uit te wijken. 3. Revolutie. Daar hoorde hij dat de revolutie was uitgebroken op 17 augustus 1945. Hij haastte zich naar Jakarta, en zag daar hoe ‘een dode stad levend werd’. Hij sloot zich aan bij de revolutionaire vrijheidsstrijd; hij was actief aan het front bij Cikampek en Bekasi, en werd persofficier; maar hij vond ook tijd om te schrijven. Hij raakte gefrustreerd over de verdeeldheid en de corruptie binnen de strijdkrachten. Hij nam ontslag en ging in Jakarta werken als redacteur bij de uitgeverij ‘The Voice of Free Indonesia’. 4. Gevangenschap. Op 23 juli 1947, vlak na de eerste militaire actie, werd Pramoedya op straat aangehouden door Nederlandse mariniers en werd er ‘belastend’ materiaal gevonden. Hij werd mishandeld, daarna tot het einde van de Nederlandse bezetting, december 1949,Pramoedya Ananta Toer en A. Teeuw (foto van F. Teeuw-de Vries, mei 1996).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevangen gehouden in de gevangenis Bukit Duri; soms moest hij dwangarbeid verrichten op het eiland Onrust. Maar hij vond ook gelegenheid tot lezen, schrijven en studie Engels. Hij schreef twee romans en een aantal verhalen, en vertaalde Steinbecks Of mice and men. 5. Vrijheid. Een van de in gevangenschap geschreven romans, Vluchteling, kreeg begin 1950 een prestigieuze romanprijs, waarmee zijn naam als schrijver gevestigd was. Hij werd redacteur bij de uitgeverij Balai Pustaka, maar vlak na zijn aanstelling vertrok hij naar Blora, omdat zijn vader dodelijk ziek was. Bij Balai Pustaka hield hij het niet lang uit; hij begon zonder succes voor zichzelf. Op 1 juni 1952 ging hij met een Nederlandse beurs (van Sticusa) naar Nederland, maar het was ‘alsof ik in een doodkist terecht kwam’. Hij was ongelukkig in Nederland en keerde vervroegd terug. In Jakarta was hij een van de leidende literaire figuren, maar economisch kwam hij in een crisis terecht die ook het einde van zijn huwelijk betekende. Een reis naar Peking, oktober 1956, bracht hem een nieuw ideologisch perspectief. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De revolutie verbeeldAl het werk van Pramoedya tot ongeveer 1956 reflecteert direct of indirect betrokkenheid bij de revolutie, de aanloop daartoe, of de nasleep, de aftermath, ervan. Kort worden hieronder de belangrijkste romans en verhalen gekarakteriseerd, naar de chronologische volgorde van de verbeelde werkelijkheden - dus niet van de totstandkoming of publicatie van de geschriften.Ga naar voetnoot* 1. Wat verdwenen is. In een aantal van deze verhalen die gesitueerd zijn in Blora wordt het leven en de sfeer in een nationalistisch gezin in een stadje als Blora opgeroepen, via de beleving van het kind zoals die in de herinnering van de volwassene later voortleeft. Dat dubbele perspectief geeft deze in de ikstijl geschreven verhalen een grote mate van directheid. We beleven door de ogen en de gedachten van het kind de vertelde gebeurtenisen mee, zowel in het gezin als in het stadje: de strijd van de vader voor zijn idealen, zijn enthousiasme, maar ook zijn frustraties als alles onder zijn handen wordt afgebroken door de overheidsmaatregelen; de zorg van de moeder voor de dagelijkse gang van zaken, haar wijze lessen en haar verdriet; de spanningen tussen de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouders, die het jongetje niet begrijpt, maar wel voelt en als bedreigend ervaart. Ook de ongelijkheid in de sociale verhoudingen in het stadje zien we door de bril van het kind: de ambivalente positie van de bediende, de relatie met de buren die van een lagere ‘stand’ zijn. In een aangrijpend verhaal vertelt het jongetje hoe zijn vriendinnetje op achtjarige leeftijd uitgehuwelijkt wordt; de tragiek van dat gebeuren wordt des te schrijnender omdat de verteller zelf niet echt begrijpt wat er aan de hand is. 2. Wie zich erbij neerlegt. In een lang verhaal wordt het lijden van een doodgewoon gezin verteld in een stadje als Blora in de chaotische jaren van 1942-1950: het binnenvallen van de Japanse bezetters, de roes van de Republiek, de bezetting tijdens de communistische Madiun-opstand in 1948 met alle verschrikkingen voor de bevolking, de bevrijding door het Indonesische leger, daarna de Nederlandse herbezetting, waardoor de bevolking klem komt te zitten tussen de Nederlandse troepen in en de guerrilla buiten het stadje en tenslotte de vrijheid. Hoofdfiguren zijn twee meisjes uit het gezin, die geen ander verweer hebben tegen alle ellende die hun wordt aangedaan dan aanvaarding (menyerah, de titel van het verhaal), maar juist daarin hun typisch-Javaanse normen en waarden handhaven. 3. De vluchteling. Het boek speelt vlak voor de capitulatie van de Japanners; de hoofdfiguur is een ondergrondse verzetsstrijder tegen de Japanse bezetting, die via ascese en meditatie tot het inzicht is gekomen dat de vrijheidsstrijd nodig en gerechtvaardigd is, maar dat er uiteindelijk hogere waarden in het geding zijn dan de fysieke of politieke vrijheid. Het boek herinnert in vele opzichten aan de Javaanse wajang, en in de hoofdfiguur kan men een moderne Arjuna zien, voor wie het ook in de oorlog tegen de aartsvijanden uiteindelijk om morele waarden gaat. 4. Ditepi Kali Bekasi (‘Op de oevers van de Bekasi’). Deze tot dusver onvertaalde eerste roman van Pramoedya, geschreven nog voor zijn gevangenschap, speelt aan het front ten oosten van Jakarta, in 1946; er wordt een heel authentiek beeld opgeroepen van de belevenissen van de jonge revolutionairen van het Indonesische leger in de maak. Maar in een naschrift noemt de auteur het zelf ‘een epos over een mentale revolutie, van een koloniale en slaafse gezindheid naar een innerlijke vrijheid’. Want daarom gaat de ware revolutie, niet om de op zichzelf ook wel succesvolle gewapende strijd. 5. Verhalen van de revolutie. In de gevangenis en daarna heeft Pramoedya de grandeur et misère van de vrijheidsstrijd tot thema gekozen. Het eerste verhaal, waarmee hij ook bij Nederlandse lezers (dankzij een vroege vertaling in het tijdschrift Oriëntatie) indruk maakte, was Blora, de dagdroom van een gevangene over zijn vrijlating en terugkeer naar het ouderlijk huis en de verschrikkelijke werkelijkheid waarmee hij daar te maken kreeg: een verwoest huis, een gehavend en verscheurd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezin, en diep wantrouwen tegen de terugkerende, koloniaal ‘besmette’ oudste broer. Beroemd werd ook het verhaal Wraak, waarin verteld wordt hoe een jonge Indonesiër het morele conflict beleeft tussen de idealistische roeping tot deelneming aan de vrijheidsoorlog en de onmenselijkheid van de werkelijkheid van die strijd. 6. Guerrillafamilie. Dit dramatische ‘verhaal in drie dagen’ handelt over strijden en lijden van een gezin in Jakarta, dat op vele manieren betrokken is bij en slachtoffer wordt van de oorlog tegen de bezetter. Maar ook hier is de fysieke strijd niet het belangrijkste; het gaat uiteindelijk in die oorlog om menselijkheid en menselijke waardigheid; zonder die heeft de vrijheid geen zin. Hoofdfiguur is de oudste zoon van het gezin, die gevangengenomen is omdat hij heeft meegewerkt aan een bomaanslag. Zelf vindt hij het terecht dat hij ter dood gebracht wordt, maar niet vanwege die oorlogsdaad. Hij heeft zijn vader gedood, die als KNIL-militair aan de verkeerde kant stond, en een directe bedreiging vormde voor de strijd die zijn zonen als guerrillero's voerden. Dáárom is hij des doods schuldig. 7. In de fuik. Dit is het epos, of liever anti-epos van de gevangenen (bijna 600 bladzijden dik!). Een beschouwelijke ikverteller presenteert een caleidoscopisch beeld over het wel en wee van gevangen vrijheidsstrijders: afstandelijk vaak, realistisch, humoristisch, soms ironiserend. Allerlei typen passeren de revue. Maar soms ook is de verteller heel fel en bitter over de ontnomen vrijheid, over de ondergane mishandelingen, over onrecht en ongelijkheid tussen mensen. Een lang verhaal Gado-gado, is een reflectie op Pramoedya's eigen arrestatie door de Nederlanders en geeft ook een fascinerend beeld van de situatie in Jakarta, voorafgaand aan de eerste Nederlandse militaire actie. 8. Geen groot gezellig feest. Een zeer persoonlijk verhaal over de dood van de vader van de verteller, een soort ‘afrekening’ die tegelijk uitstijgt boven het autobiografische, bijvoorbeeld in de inleiding die schampert over het ‘succes’ van de revolutie, waarvan alleen de handige politici profiteren. En de trieste dood van de vader roept niet alleen persoonlijke schuldgevoelens bij de verteller wakker; het verhaal over het lot van het gezin in Blora is ook het verhaal hoe enthousiaste deelnemers aan de revolutie als strijd voor vrijheid en gelijkheid er uiteindelijk het slachtoffer van worden. 9. Verhalen uit Jakarta. In allerlei verhalen uit de eerste helft van de jaren vijftig wordt het leven in het postrevolutionaire Jakarta geëvoceerd, vooral de misère van de gewone man, van de bedienden in de postkoloniale samenleving, het lot van vrouwen. Humor en ironie wisselen af met woede en bitterheid. Ook hier gaat het vaak, expliciet of impliciet, om de slachtoffers die door de revolutie niets gewonnen hebben. In een lang verhaal Corruptie wordt geschilderd hoe de ‘koloniaal-besmette’ ambtenaar moreel zo corrupt is dat hij niet meer past in het nieuwe, vrije Indonesië. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Midah, het liefje met de gouden tand en Gulat di Jakarta (nog niet vertaald) spelen ook in het postkoloniale Jakarta. In deze korte romans ontbreekt de ‘solide setting’ van de door de auteur zelf beleefde werkelijkheid. De nogal schematisch vertelde boeken zoeken nieuwe culturele en sociale alternatieven. Midah is een jonge vrouw die zich ontworstelt aan de dwang van een traditioneel-islamitisch gezin en aan de macht van mannen in haar leven en tenslotte in haar kunst haar vrijheid bevecht; maar de prijs die zij daarvoor betalen moet is hoog. De andere roman stelt het probleem aan de orde van gerechtigheid in sociale verhoudingen, tussen werkgever en arbeiders. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Tien dominante thema's en motievenIn het onderstaande wordt niet ingegaan op literair-technische aspecten van de besproken werken; ook het taalgebruik blijft vrijwel geheel buiten beschouwing. 1. Indonesisch. Het primaire kenmerk van Pramoedya's werk is dat het geschreven is in het Indonesisch, niet in zijn moedertaal Javaans of in het Nederlands. Die keuze wordt in de besproken werken nergens verantwoord of gethematiseerd, maar is op zichzelf al een uiting van het ideaal: één land, één volk, één taal, dat de Indonesische jeugdbeweging sinds 1928 beleden heeft. Vrijwel de hele moderne Indonesische literatuur is een verwerkelijking van dat ideaal, en voor Pramoedya is er nooit een alternatief aan de orde geweest. Pas heel veel later heeft hij die keuze wel gethematiseerd, in de tetralogie van Buru, waarin de hoofdfiguur Minke, ondanks zijn feodaal-culturele Javaanse achtergrond en zijn Nederlandstalige opleiding tot het besef komt dat alleen het gebruik van het Maleis, zoals het toen nog heette, hem in staat zou stellen zijn verantwoordelijkheid voor zijn volk op zich te nemen. 2. Vrijheid. Uiteraard is de vrijheid als onvervreemdbaar recht ook van Indonesiërs een belangrijk thema in het werk van Pramoedya. Soms wordt dat heel expliciet, bijvoorbeeld in Gado-gado; de aanleiding tot de arrestatie van de verteller is een brief van een vriend die hij bij zich had, waarboven de normale groet van nationalisten in die tijd stond: merdeka, vrij. Maar ‘deze nationale groet is een spook in bezet gebied, [...], voldoende reden om iemand met vuisten te bewerken.’ ‘In de sfeer van een koloniale oorlog kun je al geschopt en geslagen worden als je een stuk papier bij je hebt met dat ene woord vrij.’ Natuurlijk komt dit thema ook nadrukkelijk terug in In de fuik; de misdadigheid van het koloniale systeem. Vooral in het tweede deel, Tussen zee en zweet, waarin de verteller dwangarbeid moet verrichten met medegevangenen op het eiland Onrust, praten zij over de tirannie, de willekeur, het geweld, de vernedering en ontmenselijking die iedere bezetting met zich meebrengt: ‘de Japanners waren wreed. Maar de Japanners van nu zijn nog wreder.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Revolutie. De rechtmatigheid van de revolutie en de strijd om de vrijheid, kemerdekaan, staat centraal in veel van het besproken werk. De hoofdfiguur van Ditepi Kali Bekasi meldt zich vanzelfsprekend voor het leger, zoals talloze jongeren in de werkelijkheid van die dagen. Zij zijn bezield door wat Keith Foulcher heeft genoemd de ‘pemuda ideologie’: patriottisme, solidariteit, vrijheidsliefde, bereidheid te strijden en te sterven voor dat ideaal, maar ook vernietiging van de vijand, de buitenlandse zo goed als de binnenlandse. Het is inderdaad de ideologie van de jeugd: de oude buurvrouw, Ibu Saleh, van de hoofdpersoon Farid in Ditepi Kali Bekasi herkent het in hem: ‘zij ziet aan hem hoe vastberaden hij is, hoe zijn hart klopt van nationale gevoelens, en geheel is toegewijd aan de strijd voor de vrijheid van zijn vaderland.’ 4. Menselijkheid. Maar die strijd is ook een morele strijd. De hoofdpersoon Hardo in Vluchteling betoogt tegenover zijn vader, die zich aan het dobbelspel overgeeft als een vorm van bevrijding, dat dat een ‘bevrijding omlaag’ is; maar de ware strijd is gericht op ‘bevrijding omhoog’. Saäman, de ‘held’ van Guerrillafamilie, oudste zoon van het gezin, blijft vanuit de gevangenis waar hij op zijn executie wacht, nadruk leggen op de essentiële waarden van menselijkheid en menselijke waardigheid waar het tenslotte allemaal om begonnen is. De ikverteller van Wraak meldt zich met nationale trots en vol jeugdig vuur voor het leger; maar hij wordt geconfronteerd met ervaringen die hem doen beseffen dat oorlog en menselijkheid niet met elkaar te verzoenen zijn, ‘al zijn dat geen gedachten voor een soldaat. Maar zo denkt een mens. En elk mens wil, ook in zijn gedachten, vrijheid.’ Ook in het verhaal Blora komt dit motief terug: de broer van de ikfiguur, zwaar verminkt door de vijand, en daardoor verbitterd door wraakgevoelens, beseft de prijs die hij daarvoor betaald heeft: ‘Ik zit vol haat. Vroeger was ik wel iemand met menselijk gevoel. Ik vereerde schoonheid. Maar die schoften hebben zoutzuur over mijn gezicht gegooid en hebben mij zó gemaakt.’ Haat en wrok vernietigen menselijkheid. 5. Nederlanders. De vijand bij uitstek in de vrijheidsoorlog waren de Nederlanders, al gaat het in Ditepi Kali Bekasi, in het begin van de revolutie, vooral tegen de Engelsen, zoals blijkt uit de bitterheid van Farid over de gevolgen van de Engelse acties in Bekasi, kort geleden nog een ‘kranige, prachtige stad’: ‘Zover het oog reikt alleen platgebrande puinhopen. Dankzij de Engelse humaniteit.’ Maar meestal staan de pemuda's tegenover de Nederlanders, zoals voor de oorlog het jongetje in Blora die vijand, die al het werk van zijn vader te niet deed, al leerde kennen. Haat, woede, verbittering over het koloniale systeem komen telkens terug. Maar Nederlanders, mensen, als vijand ontbreken in het werk van Pramoedya. Er zijn er eigenlijk maar twee, allebei gevangenisdirecteuren, in In de fuik en in Guerrillafamilie, allebei trouwens Indisch, of althans ‘gekleurd’. Maar zij worstelen op hun manier met hetzelfde probleem van menselijkheid als hun Indonesische tegenspelers, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verteller in het eerste en Saäman in het tweede boek, zoals met name blijkt in de lange discussie tussen Saäman en de directeur, maar ook uit het gedrag van de laatste daarna. Hij brengt persoonlijk een krans naar het graf van de geëxecuteerde Saäman. 6. Koloniaal besmet. Veel persoonlijker dan van de vijand van buiten is de afwijzing van de vijand van binnenuit, de generatie der ouderen die de ideologie van de jeugd niet kunnen volgen. Typische representanten daarvan zijn twee vaders, die van de Guerrillafamilie, ex-KNIL-soldaat die na de revolutie toch weer bijtekent voor het koloniale leger, zich dan bedrinkt aan de whisky die hij daarvoor ontvangt, en dan in zijn walgelijkheid door zijn drie zoons ter dood wordt gebracht. Maar ook de vader van Farid, hoewel hij het vrijheidsideaal mooi vindt, begrijpt niet waarom zijn zoon daarvoor zijn leven moet wagen; ook hij meldt zich in arren moede maar weer bij de ‘Nica’ als kleermaker. Dat is voor Farid genoeg om voorgoed met hem te breken; trots beseft hij dat hij geen zoon van een Nica-dienaar meer is, maar soldaat in het leger van de Republik Indonesia. Een ander sprekend voorbeeld van de koloniaal besmette generatie is de ikfiguur in Corruptie. Hij vervalt aan corruptie omdat dat de enige manier is om te overleven. Maar dat betekent tegelijk een moreel verval dat hem definitief ongeschikt maakt voor de nieuwe tijd, de tijd van de revolutie, zoals zijn jonge assistent hem voorhoudt: ‘wij hebben mensen nodig die heldhaftig handelen, heldhaftig denken. Wij hebben helden nodig, geen ratten.’ Ze zijn er in menigte in het werk van Pramoedya, deze koloniaal-besmette, ongeneeslijke vijanden van de revolutie: een bourgeois-veearts en zijn vrouw; de parvenu's die denken het oude Javaanse feodale patroon in de nieuwe tijd te kunnen voortzetten. Contrapuntisch staat dan tegenover die generatie van feodalen en kolonialen de vader in Geen groot gezellig feest, de oudere man die wel aan zijn idealen van vrijheid en revolutie vasthoudt, en daarvoor alles heeft opgeofferd, maar als beloning afgedankt wordt door zijn oude ‘vrienden’. Ook de zoon die het verhaal vertelt heeft eigenlijk pas aan het sterfbed van zijn vader begrepen wat voor een groot man hij geweest is, en blijft achter met schuldgevoelens over wat hij hem tekortgedaan heeft. 7. Sociale revolutie. De fundamentele mislukking van de revolutie als sociale omwenteling is een thema dat in vele vormen terugkomt. Het is al heel duidelijk in het inleidende hoofdstuk van Geen groot gezellig feest, als de ikfiguur op zijn fiets door het vrije Jakarta peddelt, op zoek naar geld voor de treinreis naar Blora. Hij komt langs het paleis dat in licht baadt, maar voor een gewone man is het al moeilijk om stroom voor een lampje van 30 watt te krijgen; democratie is mooi, iedereen is gelijk, en mag alles kopen wat hij wil, maar als je geen geld hebt mag je naar al die mooie dingen alleen maar kijken. En zijn vader die aan tuberculose lijdt kan geen goede verzorging krijgen, omdat die is voorbehouden aan rijken en hoge pieten. Ook in een wrang verhaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Een incident, dat gebaseerd is op de door de schrijver zelf beleefd spoorwegongeluk bij Purwokerto wordt het contrast tussen de slachtoffers en de profiteurs van de revolutie heel scherp aangezet. En de verhalen uit Jakarta staan vol met mensen aan de onderkant van de samenleving, en, soms, hun nieuwe onderdrukkers. Hoewel Pramoedya zeker aanvankelijk het universele humanisme, dat in het begin van de vijftiger jaren de leus van zijn literaire generatie was, ook heeft beleden, heeft hij toch vanaf het begin een scherp gevoel voor sociaal onrecht gehad, en is al vanaf zijn vroegste werk duidelijk dat hij staat aan de kant van wie eufemistisch ‘de zwakken in de samenleving’ heten. Pas geleidelijk aan zal dat later in de jaren vijftig tot een meer ideologisch-politiek bewuste positiekeuze leiden. 8. De vrouw. Ook al vanaf zijn vroege werk is duidelijk bij Pramoedya dat hij oog heeft voor de zwakke en bedreigde positie van de vrouw in de samenleving. Tegelijk vinden we in zijn boeken en verhalen telkens geïdealiseerde vrouwenbeelden. Daar bestaat trouwens geen tegenstelling tussen. De weerloze meisjes, slachtoffers van de strijd om de macht van mannen, die ondanks alles hun gevoel voor normen en waarden handhaven in Wie zich erbij neerlegt, zo goed als de dochters van de Guerrillafamilie zijn duidelijke voorbeelden. Maar ook het Indomeisje Nanny dat de kant van de revolutie gekozen heeft, zo goed als Ningsih, de verloofde van de hoofdpersoon uit Vluchteling, die op de dag van de Japanse capitulatie door een verdwaalde kogel dodelijk getroffen wordt, zijn vrouwen die mannen aan hun morele plichten herinneren of ze inspireren tot hun ‘goede strijd’. Vrouwen zijn ook vaak alleen maar slachtoffer van de macht van mannen: de goede echtgenote in Corruptie; de baboes, vrouwelijke bedienden in allerlei situaties in Verhalen uit Jakarta; Mami, de nyai van de kampcommandant in In de fuik, dubbel weerloos als gekleurde vrouw tegenover een witte man; en ook Midah, Het liefje met de gouden tand, moet zich vrij vechten uit een dubbele onderdrukking: eerst van haar vader, de traditionele moslim, dan van de mannen die haar als ‘vrijgevochten meisje’ denken te kunnen gebruiken. Maar pas veel later zal met Nyai Ontosoroh, in de romans van Buru, de werkelijk vrij-gevochten vrouw als ideaal van de tegen alle tirannie van mannen strijdende vrouw in het werk van Pramoedya opduiken. 9. Het gezin. Gezinnen spelen in het werk van Pramoedya, zelf afkomstig uit een groot gezin, en tegenwoordig als vader en grootvader ook een echte family man, een belangrijke rol. Gezinnen moeten behoed en beschermd worden, zij zijn het kweekbed, de wieg van de menselijkheid en humaniteit, zoals zijn hoofdfiguren telkens zeggen: de gevangen Saäman, in zijn gesprekken en in zijn brieven aan zijn broers en zusters; maar ook de ikverteller bij zijn gevangenneming in Gado-gado, later in zijn gevangenschap in In de fuik, en de trieste ex-gevangene in het prachtige verhaal Jalan Kurantil No 28, die bij terugkeer alles verloren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt te hebben, ook zijn jonge gezin dat hij voor de vrijheidsstrijd verlaten heeft: ‘het gezin is de wieg waar de baby van de menselijkheid geboren en grootgebracht wordt’. Nu dat weg is heeft zijn leven ook geen waarde meer. Ook in zijn laatste grote historische roman De stroom uit het Noorden is, als alles verloren en voorbij is, het gezin de laatste veilige toevlucht voor de hoofdfiguur. 10. Javanisme. Een van de centrale thema's in de tetralogie van Buru is de afrekening van de hoofdpersoon Minke met de Javaanse feodale cultuur. Maar in zijn vroege werk is die radicale afwijzing van de Kejawen, het Javanisme, nog niet zo uitgesproken. De roman De vluchteling kan men zelfs zowel wat structuur als thematiek betreft javanistisch noemen. En menyerah, de aanvaarding, die de meisjes in Wie zich erbij neerlegt noodgedwongen betrachten is ook een typisch Javaanse culturele norm. Later heeft Pramoedya in een boeiend essay over literaire creativiteit ook de ervaring besproken die hem in de Nederlandse gevangenis in staat gesteld heeft niet alleen te overleven maar ook twee romans te schrijven. Die ervaring is typisch Javaans-mystiek, zoals de schrijver trouwens erkent, al doet hij er in 1983 wat ironisch over. Maar al vroeg steekt hij ook de draak met de mentaliteit van de priyayi udik, de Javaanse parvenu's in Jakarta, die hun door de revolutie achterhaalde moraal van niets doen en profiteren van anderen willen handhaven, met name in het verhaal over de bedienden, de Makhluk di belakang rumah. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieVoor Pramoedya is de dekolonisatie niet begonnen in 1945 en geëindigd in 1949. In later werk heeft hij dat proces terugvervolgd in de geschiedenis, eerst naar het begin van deze eeuw (in de tetralogie van Buru, maar ook in Meisje van het strand), en in zijn in 1995 verschenen roman De stroom uit het Noorden zelfs tot het begin van de zestiende eeuw. Altijd is zijn werk betrokken op de strijd voor dekolonisatie als vrijmaking van mensen, gelijkheid en menselijke waardigheid. Het hele leven, sociaal en individueel, is eigenlijk een voortdurende strijd om dekolonisatie, bevrijding van machten en machtssystemen. Zijn eigen levensloop demonstreert, net als de figuren in zijn werk, dat de prijs die in die strijd tegen tirannie en macht zonder verantwoording, tegen onrecht en onderdrukking, betaald moet worden heel hoog is, en ook dat die strijd nooit eindigt. Pramoedya schept geen triomferende helden, zijn boeken hebben nooit een happy ending. Nyai Ontosoroh formuleert aan het eind van Aarde der mensen waar het om gaat: ‘Wij hebben gevochten, jongen, eervol gevochten, zo goed wij konden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besproken teksten (de nummering van de tekst hierboven wordt gevolgd):
|
|