Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||
Gramser Brinkman (Weekblad voor Indië, 24-5-1914). KITLV Leiden.
| ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
Gramser Brinkman, de moordenaar van Fientje de Feniks
| ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
van een zekere Gramser Brinkman in de jaren 1912-1915, de moordenaar van Fientje de Feniks. In 1990 en 1992 publiceerde Peter van Zonneveld respectievelijk een artikel in Indische Letteren en een boek, beide getiteld De moord op Fientje de Feniks. Kennelijk was de auteur deze moordzaak op het spoor gekomen door een verwijzing in E. du Perrons Het land van herkomst. Het artikel is gebaseerd op de verslaggeving zoals die in het Weekblad voor Indië te vinden is (Van Zonneveld 1990, 189). Welke bronnen Van Zonneveld voor zijn boek heeft gebruikt naast het Weekblad voor Indië is niet duidelijk. Hij noemt het Bataviaasch Nieuwsblad (Van Zonneveld 1992, 7), maar aangezien zijn documentaire verhaalGa naar eind3 niet geschreven is als een historische studie, maar als een nieuwe verhaaltekst die de sensationele moord op de twintigjarige Fientje aan de lezers presenteert, ontbreekt iedere vorm van bronvermelding. In dit stuk zal ik de Maleise literaire werken over deze kwestie analyseren. Het was mij bij het schrijven ervan onmogelijk om de nieuwsbladen uit de desbetreffende periode te raadplegen, dus die laat ik buiten beschouwing. Op grond van de Maleise literaire bronnen en Van Zonnevelds relaas stel ik bepaalde vragen aan de orde over de beeldvorming rond Fientje de Feniks. In 1954Ga naar eind4 verscheen een trilogie in proza van de hand van Tan Boen Kim, een van de vele auteurs van Chinees-Maleise literatuur. De drie delen waren getiteld: Nona Fientje de Feniks, atawa ‘Djadi korban dari tjemboeroean’. Soeatoe tjerita jang betoel soeda terdjadi di Betawi pada pertengahan taon 1912 (Juffrouw Fientje de Feniks, of ‘Het slachtoffer van jaloezie’. Een verhaal gebaseerd op ware gebeurtenissen in Batavia halverwege het jaar 1912), Njai Aisah, atawa ‘Djadi korban dari rasia’. Soeatoe tjerita jang betoel soeda terdjadi di Betawi pada achirnja taon 1914 (Njai Aisah, of ‘Het slachtoffer van een geheim’. Een verhaal gebaseerd op ware gebeurtenissen in Batavia tegen het eind van het jaar 1914), en G. Brinkman, atawa ‘Djadi korban dari perboeatannja’. Soeatoe tjerita jang betoel soeda terdjadi di Betawi pada liwat pertengahan taon 1915 (G. Brinkman, of ‘Het slachtoffer van zijn daden’. Een verhaal gebaseerd op ware gebeurtenissen in Batavia in de tweede helft van het jaar 1915). Daarnaast verscheen van dezelfde schrijver Sair Nona Fientje de Feniks dan sakalian ia poenja korban jang bener terdjadi di Betawi antara taon 1912-1915 (Het gedicht van juffrouw Fientje de Feniks en al haar slachtoffers gebaseerd op ware gebeurtenissen in Batavia tussen 1912 en 1915).Ga naar eind5 Tan Boen Kim werd in 1887 geboren te Batavia en heeft, naar het schijnt, geen formele scholing gehad.Ga naar eind6 Wat zijn schrijverschap en journalistieke werk betreft was hij een autodidact. Hij werkte allereerst als journalist voor het bekende weekblad Sin Po, vervolgens voor Ien Po en Kong Po. Behalve de trilogie en de syair over Fientje de Feniks heeft hij nog zo'n drieëntwintig titels op zijn naam staan, grotendeels verhalend proza, maar ook essays en vertalingen uit het Chinees. Om te begrijpen hoe Tan Boen Kim het thema van Fientje en Brink- | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
man inhoud heeft gegeven is het belangrijk acht te slaan op de twee verschillende genres die hij heeft gebruikt. In 1974 heeft C.W. Watson in een artikel een poging gedaan om de Sair Nona Fientje de Feniks uit de vergetelheid te halen.Ga naar eind7 Wat hij in de eerste plaats beoogde te doen was om aan de hand van deze Maleise tekst nieuw licht te werpen op de vroege ontwikkeling van de Indonesische literatuur. Uit zijn artikel maak ik op dat hij uitsluitend de syair heeft gelezen, wellicht had hij de prozaversie niet tot zijn beschikking, verspreid als die is over verschillende locaties. Hij besluit zijn stuk met de mededeling dat de literaire kwaliteit van de Sair Nona Fientje de Feniks verre van goed of zelfs maar middelmatig is, en dat hij de tekst niet gauw zou aanbevelen (Watson 1974, 136). Hoewel het te begrijpen is dat Watson tot deze negatieve waardering van de syair komt, wil ik ter verdediging van Tan Boen Kim het volgende inbrengen. Het is zeer aannemelijk dat Tan Boen Kim eerst de 380 bladzijden proza heeft geschreven en vervolgens de syair heeft gecomponeerd. In veel minder woorden en met alle restricties van het genre heeft hij het verhaal moeten herschrijven in een verkorte vorm (87 bladzijden). Dit is voor hem geen gemakkelijke taak geweest zoals hij toegeeft in de laatste strofe van het gedicht.Ga naar eind8 De syair wijkt, ondanks zijn beperkte vorm, qua inhoud niet essentieel af van de prozateksten, en het zou de moeite waard zijn ooit een vergelijkende studie van de syair en het verhaal te maken. Voor een indruk van Tan Boen Kims weergave van de gebeurtenissen, geef ik in het volgende een samenvatting van de meer uitgebreide trilogie. Nona Fientje de Feniks (145 bladzijden) opent met een beschrijving van de hoofdpersoon. Ze is een Indo-europese, een nona liplap,Ga naar eind9 met een bijzonder sex-appeal. Ze woont op zichzelf en heeft een vrouwelijke bediende. Er zijn twee mannen in haar leven: de Chinese Baba Sia Katja-Mata en een jongeman uit een welgestelde familie uit Pasar Baroe. Als op een avond Fientje en haar babaGa naar eind10 een circusvoorstelling bijwonen, wordt zij opgemerkt door een van de andere bezoekers, de Indo-europeaan W.F.G. (Gramser) Brinkman. Hij spreekt haar aan in het Nederlands, zodat de baba niet kan verstaan waar ze het over hebben. De volgende dag schrijft hij haar een kort briefje, en niet lang daarna volgt zijn eerste bezoek bij haar thuis. Hij doet zijn uiterste best Fientjes hart te veroveren. Als Fientje kort daarna bij toeval hoort dat Baba Sia Katja-Mata plannen heeft een Chinese vrouw te trouwen, voelt ze zich danig gekwetst. Brinkman komt haar een tweede keer bezoeken, en het duurt niet lang of ze liggen samen in bed. Op zijn verzoek wordt ze zijn maîtresse en belooft ze niet met andere mannen om te gaan. Fientje blijft zelfstandig wonen. Na een tijdje verflauwt Brinkmans interesse in Fientje, hij heeft inmiddels een Sundanese minnares. Over een periode van zes maanden is hun onderlinge verhouding aanzienlijk verslechterd. Vervolgens heeft Brinkman een Nederlands liefje, maar als hij hoort dat Fientje | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
met andere mannen uitgaat, is hij ziedend. Op een avond wacht hij haar bij haar thuis op. Hij slaat en mishandelt haar. Fientje beklaagt zich de volgende dag bij mevrouw Leben, die een goktent beheert, en toont haar een revolver die ze zegt te zullen gebruiken uit zelfbescherming voor het geval het nodig mocht zijn. Ook aan Jeanne Oort en haar vriendin Ena vertelt ze dat Brinkman haar mishandeld heeft. Op maandag 14 mei 1912 gaat Fientje 's avonds alleen op stap naar Mangga Besar. Daar treft ze Brinkman die vanaf 's middags al naar haar op zoek is. Hij nodigt haar uit met hem mee te rijden in zijn sado en ze stappen uit bij het bordeel van Oemar. Die nacht horen twee meisjes uit het bordeel, Raona en Idoep, iemand roepen en als ze in een van de kamers naar binnen gluren, zien ze hoe een jonge vrouw gewurgd wordt door een orang Olanda (Europeaan, Nederlander). Enkele Boemipoetera (Indonesiërs)Ga naar eind11 zijn erbij aanwezig. Nadat de Europeaan haar tong uit haar mond heeft gesneden, wordt het lijk in een jutezak gestopt, die vervolgens wordt dichtgenaaid en naar buiten gesjouwd. De vrijdag daarop wordt het lijk gevonden in de Kali Baroe te Tanah Abang. Niet lang daarna worden Brinkman, Mardjoeki, Oemar en enkele anderen gevangen gezet. Veertien maanden later, in juli 1913, opent de Raad van Justitie het onderzoek naar de moordzaak. Oemar en Djamhari worden beschuldigd van meineed, Brinkman en zijn vriend (het is niet duidelijk wie bedoeld wordt, waarschijnlijk Mardjoeki) worden vrijgelaten tot verder onderzoek heeft plaatsgevonden. In januari 1914 wordt de zaak voortgezet voor de Landraad. De getuigen geven tegenstrijdige verklaringen en deze keer worden ook Oemar en Djamhari vrijgelaten. De zaak wordt teruggegeven aan de Raad van Justitie. Brinkman wordt ten tweede male vastgezet. Hij ontmoet in de gevangenis ene Johan Emil Soffing, een Duitser. Op 5 mei 1914 wordt de zaak heropend en negenenvijftig getuigen worden gehoord, onder wie Raona en Idoep de belangrijkste zijn. Nadat iedereen is gehoord, eist de officier van justitie de doodstraf tegen Brinkman en vrijlating voor Mardjoeki. De advocaat van Brinkman, mr. Hoorweg, benadrukt in zijn verdediging dat aan de woorden van Raona, een Indonesische publieke vrouw,Ga naar eind12 geen waarde gehecht moet worden. Hij pleit voor Brinkmans vrijlating. Op 30 mei doet de Raad van Justitie uitspraak: Brinkman en Mardjoeki worden beiden vrijgesproken. Het tweede deel van Tan Boen Kims trilogie, Njai Aisah (121 bladzijden), begint op de avond dat Aisah, een jonge LampongseGa naar eind13 vrouw, zit te wachten op Jacob, een Nederlandse soldaat met wie ze een afspraak heeft. Ze heeft aan haar werkgever ontslag gevraagd en gaat met Jacob mee naar de kazerne als zijn njai.Ga naar eind14 Zo'n twee jaar later komt Jacob te overlijden en Aisah wordt de njai van Van Biene. Ze heeft ook omgang met andere soldaten in de kazerne, en uiteindelijk wordt ze de njai van een soldaat met de naam Shafma.Ga naar eind15 | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
Ondertussen wonen Gramser Brinkman en Johan Emil Soffing in een bescheiden kamponghuis, te midden van de Indonesiërs, 's Nachts gaan ze er samen op uit om inbraken te plegen en zo voorzien ze zich in hun levensonderhoud. Brinkman wil bovendien op die manier in het bezit komen van voldoende hoeveelheden vergif om degenen die tegen hem getuige zijn geweest in de rechtszaak naar aanleiding van de moord op Fientje de Feniks om zeep te helpen. Hoofdstuk vier en vijf doen verslag van Soffings pogingen om een van zijn getrouwde buurvrouwen, Ami, te verleiden. Hij slaagt er ten slotte met Brinkmans hulp in om haar in bed te krijgen. Niet lang daarna besluit Brinkman op Ami's echtgenoot Abdoel uit te proberen hoeveel cyaankali hij moet gebruiken om iemand te vergiftigen. Abdoel wordt vreselijk ziek, maar gaat niet dood aan de hem toegediende dosis. Op een zeker moment besluit Shafma te deserteren en hij neemt zijn njai mee. Omdat Soffing een oude vriend van hem is, trekt hij met Aisah bij hem en Brinkman in. Hij assisteert hen op diverse roof- en inbraaktochten en Aisah vergezelt hen, omdat ze 's nachts niet alleen thuis wil blijven. Van deze nachtelijke uitstapjes wordt in de tekst gedetailleerd verslag gedaan: de mislukte poging tot inbraak in het Yet Goverts huis, het plan morfine te stelen uit de Volksapotheek in Meester Cornelis, de geslaagde inbraken op het departement van Gouvernementsbedrijven (waar Brinkman werknemer is geweest) en in de winkel van Kemper Francken, de rooftocht in apotheek Rathkamp die ze vroegtijdig moeten onderbreken. Shafma wordt opgepakt als deserteur en gevangen gezet. Brinkmans grootste zorg is dat Aisah naar haar vorige toean Van Biene terug zal keren en niet haar mond zal houden over hun duistere praktijken. Hij besluit dat ze uit de weg moet worden geruimd. Soffing vindt dat te ver gaan en wil haar naar haar familie in Lampong terugsturen, omdat ze op die manier, volgens hem, geen kwaad kan aanrichten. Brinkman overtuigt Soffing er echter van dat Aisah dood moet. In de nacht van 13 op 14 november 1914, onder het voorwendsel dat ze zullen proberen Shafma vrij te krijgen, voeren de twee mannen Aisah mee naar een verlaten Chinees kerkhof en brengen haar om het leven. Brinkman grijpt haar bij de keel en Soffing steekt haar met een mes links in de hals. Om zo min mogelijk sporen achter te laten ontdoen ze het lijk van alle kleding en sieraden en laten het naakt achter op het kerkhof. In G. Brinkman (113 bladzijden) komt de ontknoping van de beide moorden aan de orde en ziet de lezer het recht uiteindelijk zegevieren. Als Brinkman en Soffing thuiskomen van het kerkhof, verbranden ze Aisahs kleren. Soffing is bang dat hun misdaad ontdekt zal worden, maar Brinkman stelt hem gerust. Een grafbewaker vindt Aisahs stoffelijk overschot en onmiddellijk wordt de politie ingeschakeld. Dr. Klots verricht autopsie op het lichaam. Hoofdcommissaris van politie Ruempol en commissaris Roosen verdenken Brinkman van deze moord. Roosen | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
Fientje de Feniks (Weekblad voor Indië, 27-7-1913). KITLV Leiden.
| ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
gaat erop uit om hem in de gaten te houden. Als Brinkman en Soffing hun eigen met bloed besmeurde kleren aan het verbranden zijn, worden ze op heterdaad betrapt door Roosen. De politie doorzoekt het huis en vindt grote hoeveelheden vergif en gereedschap voor inbraken. Op 18 mei 1915 begint de rechtszaak voor de Raad van Justitie. Brinkman en Soffing worden beschuldigd van moord op Aisah en een aantal inbraken. Soffing bekent, maar Brinkman ontkent hardnekkig. In zijn antwoorden op de vragen moet hij zich echter met veel gedraai staande proberen te houden en door een verspreking wordt duidelijk dat hij wel degelijk schuldig is. Op 14 juni doet de rechter uitspraak: de doodstraf voor Brinkman en twintig jaar tuchthuis voor Soffing. Fientjes familie is opgelucht dat de man die Fientje vermoord heeft eindelijk berecht is. Brinkmans zaak is zo algemeen bekend dat men al termen gebruikt als maen Brinkman (‘Brinkmannetje spelen’, dat wil zeggen met gevaarlijke wapens omgaan), en Aisahkan (‘net als Aisah vermoord worden’, Tan Boen Kim 1915b, 71). Met de doodstraf voor ogen doet Brinkman nog verscheidene pogingen onder zijn straf uit te komen. Allereerst lukt het hem vanuit zijn eigen cel briefjes te smokkelen naar Soffing. Hij draagt hem op om de gouverneur-generaal te schrijven dat hij, Soffing, verantwoordelijk is voor de moord, zodat deze Brinkman vrij zal laten. Als vrij man zal Brinkman dan alles in het werk stellen om Soffing uit de gevangenis te krijgen. Soffing doet wat hem opgedragen wordt, maar krijgt nul op het rekest. Brinkman wordt overgeplaatst naar de Glodok-gevangenis en hij vraagt nu zelf om gratie aan de gouverneur-generaal. Ook dat wordt geweigerd. Op 4 augustus slaagt hij er samen met een medegevangene in de hoofdagent Houben om te kopen en te ontsnappen. Beiden worden binnen een dag gepakt en dan is er voor Brinkman geen ontkomen meer aan. Hij smeekt om vergif, en huilt en jammert dat hij niet publiekelijk opgehangen wil worden. De vastgestelde datum voor de voltrekking van de doodstraf is 24 september 1915. Die ochtend om vier uur hangt Brinkman zich op in zijn cel. Hij voelt wroeging en heeft spijt van hetgeen hij heeft gedaan. Zijn dode lichaam wordt naar het ziekenhuis gebracht en vervolgens begraven. Een aantal Europeanen brengt bloemen naar zijn graf uit respect voor de overledene.
Tan Boen Kim heeft zowel in zijn verhaal als in de syair de gebeurtenissen chronologisch gerangschikt, beginnend bij Fientje voordat zij en Brinkman elkaar kenden. Hij richt zich niet uitsluitend op de dramatische moorden en de rechtszaken om vandaaruit te reconstrueren wat is voorgevallen, zoals bijvoorbeeld Van Zonneveld doet. Daardoor krijgen de lezers bepaalde verhaalfeiten gepresenteerd (bijvoorbeeld dat Brinkman Fientje had meegenomen naar Oemars bordeel en dat Raona had gezien dat een Europeaan Fientje wurgde) die pas naderhand in | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
de rechtszaal door Brinkman worden tegengesproken. Als lezers van de Maleise tekst weten we al dat Brinkman de schuldige is en kunnen we alleen maar met verontwaardiging kennis nemen van het feit dat hij wordt vrijgesproken. Hoewel Tan Boen Kim ongetwijfeld dezelfde werkwijze heeft gevolgd als Van Zonneveld, namelijk dat hij op grond van de persberichten zijn tekst heeft gecreëerd, heeft hij gekozen voor een chronologische in plaats van terugblikkende invalshoek. De kranten die verslag uitbrachten, hadden uiteraard een grote invloed op de perceptie van het publiek van Fientje, Aisah, Brinkman en zijn medeplichtigen. Het zou interessant zijn om te bestuderen in hoeverre de berichtgeving in het Maleis verschilt van die in het Nederlands, en om na te gaan hoe de Europese dan wel inheemse gemeenschap gerepresenteerd werden in de Maleise en Nederlandse dag- en weekbladen. Tan Boen Kim verwijst meerdere malen naar de pers (Tan Boen Kim 1917, 128-129), hij noemt expliciet de aanwezigheid in de rechtszaal van journalisten van de Maleise Sin Po en Perniaga'an (Tan Boen Kim 1915b, 43) en hij verwijst naar de verslaggeving in het Nederlandse Soerabajasch Handelsblad (Tan Boen Kim 1915b, 49). Wat duidelijk naar voren komt uit de Maleise trilogie en syair is het feit dat niet Fientje de Feniks de hoofdpersoon is in de dramatische gebeurtenissen die zich voltrokken tussen mei 1912 en september 1915, maar Willem Frederik Gramser Brinkman. Tan Boen Kim beschrijft in beide versies Brinkmans activiteiten en hij eindigt met diens dood. Terwijl de trilogie vernoemd is naar drie verschillende personages, heeft hij de syair alleen naar Fientje genoemd. Dit leidde tot de volgende kritiek van Watson op de syair: ‘The very title of the book and the opening passage gives the reader a false idea of what most of the syair is about. Fientje is murdered half way through and the rest of the story [is about Brinkman. The reader's expectations] about Fientje are thereby frustrated.’Ga naar eind16 Zijn frustratie is te begrijpen, Tan Boen Kim had er beter aan gedaan dit werk de titel Syair Toean Gramser Brinkman te geven. De kwestie die mij fascineert is dat deze beruchte zaak telkens weer, tot en met Van Zonneveld in de jaren negentig, onlosmakelijk verbonden wordt met de naam van Fientje de Feniks, niet met die van Gramser Brinkman. De kranten uit die tijd zullen voor een groot deel meegeholpen hebben aan de mythevorming rond Fientje. Wat mij verder is opgevallen, is dat Aisah in de receptie een totaal ondergeschikte rol speelt. Om met het laatste te beginnen: hoe is het te verklaren dat Fientje, slechts een van de twee vrouwelijke slachtoffers van Brinkman, steeds naar voren wordt gehaald en Aisah, de andere, nauwelijks bekend is? Beide vrouwen leefden volgens de overlevering aan de zelfkant van de Indische samenleving: Fientje als meisje van lichte zeden, Aisah als njai van verschillende soldaten in de kazerne. Het onmiskenbare verschil tussen de twee heeft te maken met huidskleur, dat wil zeggen | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
met ras en daarmee verbonden sociale status. Fientje was Indo-europese en behoorde als zodanig tot de Europese gemeenschap in Indië, terwijl Aisah een Lampongse was. Ongetwijfeld waren vele Nederlanders van mening dat het een grotere schande was dat een ‘Europees’ meisje aan lager wal raakte dan een inheemse. Een (Indo-)Europees meisje werd meer waard gevonden dan een Indonesische. Haar maagdelijkheid en seksualiteit moesten worden beschermd. Inheemse vrouwen functioneerden voor Nederlanders als bedienden of njais, aan hen stelde men niet al te hoge eisen. Er waren er onder de Europese mannen genoeg die seksuele contacten onderhielden met Indonesische vrouwen. Het is een ironisch gegeven dat zij zo goed als niets afwisten van de Indonesische opvatingen over de vrouwelijke seksualiteit, of als dat wel het geval was, zich er weinig van aantrokken. Anno 1912 was het een jaar geleden dat Raden Ajeng Kartini's brieven werden gepubliceerd. Zij was acht jaar eerder overleden, een jonge adellijke Javaanse vrouw die in isolement werd gehouden opdat haar kuisheid niet bezoedeld zou worden. Uiteraard bestonden er in de Indonesische archipel nuanceverschillen met betrekking tot de seksuele moraal, afhankelijk van de streek en de sociale klasse. Het was bijvoorbeeld in het feodale systeem niet ongebruikelijk dat mannelijke leden van de lokale aristocratie meisjes van lagere sociale status opeisten als bijvrouw of als tweede, derde of vierde echtgenote, terwijl van aristocratische meisjes verwacht werd dat zij als maagd een monogaam huwelijk zouden aangaan. De praktijk onder Nederlandse mannen om een njai te nemen is tot op zekere hoogte naäperij van de Indonesische patriarchale gebruiken. De Indonesische vrouwen hadden geen keus: zij waren gedwongen hun seksualiteit ondergeschikt te maken aan de wil van mannen die meer macht hadden dan zijzelf. Aisah ging als njai in de kazerne van hand tot hand en niemand vond dat ongewoon. Volgens de Maleise tekst was zij zelf heel tevreden om njai te zijn omdat het zoveel beter was dan het zware werk dat ze daarvoor, waarschijnlijk in het huishouden, verrichtte. Fientje was een prostituée. Door Tan Boen Kim wordt ze afgeschilderd als een vrouw die weet wat ze wil. Ze woont zelfstandig, heeft verschillende minnaars/ klanten en laat niet met zich sollen. Als ze door Brinkman mishandeld is, probeert ze niet haar blauwe plekken te verbergen, maar laat ze ze uitgebreid zien aan haar vrouwelijke kennissen, zich beklagend over Brinkmans beestachtige gedrag. Ze toont een van hen ook een revolver om zich te verdedigen (Tan Boen Kim 1917, 85-87). Was Fientje in haar leven inderdaad zo assertief, of is ze dat alleen in de verbeelding van Tan Boen Kim? We zullen dat misschien nooit te weten komen. Het is echter goed te wijzen op enkele opvallende verschillen tussen de Maleise tekst en Peter van Zonnevelds verhaal in dit opzicht. Volgens de laatste woonde Fientje als huishoudster bij Brinkman in, bij Tan Boen Kim heeft zij altijd haar eigen woning.Ga naar eind17 | ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
Verder zou Fientje zich jaloers hebben gedragen volgens Van Zonneveld, terwijl in de Maleise versie juist Brinkman, die er zelf andere vriendinnen op na houdt, jaloers is dat Fientje met andere mannen uitgaat.Ga naar eind18 Van Zonneveld noemt familie van zowel Fientje als Brinkman, in de Maleise versie wordt alleen Fientjes zus Jacoba terloops genoemd.Ga naar eind19 Van Zonneveld verwijst naar een passage in Het land van herkomst waarin de hoofdpersoon Arthur Ducroo melding maakt van het feit dat de moordenaars van Fientje haar borsten hadden afgesneden. In het Weekblad voor Indië heeft hij echter niets over verminkingen van het lijk aangetroffen (Van Zonneveld 1990, 188-189). Tan Boen Kim schrijft daarentegen dat Brinkman Fientjes tong uit haar mond snijdt (Tan Boen Kim 1917, 113). Deze gruwelijke daad is metaforisch te interpreteren als een extra maatregel om Fientjes dode lichaam het zwijgen op te leggen. Het zou interessant zijn in de kranten na te gaan of er enige opmerkingen van dien aard in de berichtgeving zijn te vinden. Ten slotte is er de vraag waarom Gramser Brinkman niet meer geschiedenis heeft gemaakt, als afschrikwekkend voorbeeld, en waarom niet zijn naam als titel op meer literaire werken prijkt. Vond men het sensationeler om telkens de naam van het vrouwelijke slachtoffer in de krant te zien dan die van de mannelijke misdadiger? Degenen die deze zaak in de publiciteit brachten, waren de mannelijke verslaggevers van de kranten. Het zou kunnen dat zij Brinkman uit een gevoel van mannelijke solidariteit in bescherming namen. Hij had een reputatie op te houden, als werknemer van het departement van Gouvernementsbedrijven. Mogelijk is hier sprake van een mechanisme waarbij mannen elkaar de hand boven het hoofd houden terwijl vrouwen tot wegwerpartikel worden gemaakt. Fientjes naam wordt te grabbel gegooid en, ook al is ze dood, zij en alles wat met haar privéleven te doen heeft worden publiekelijk bekend. Niemand maakt zich daar druk over, want ze was immers al een publieke vrouw. Bovendien was ze al tot een willoos voorwerp gemaakt door Brinkman die haar het leven ontnam, nadat hij zich eerst van haar lichaam meester had gemaakt. In zijn artikel schrijft Watson dat het in de Maleise verhalen niet zozeer om de moord zelf ging, maar om ‘the combination of murder and passion, the figure of the femme fatale and the disreputable world of brothels, criminal gangs and devilish villains’ (Watson 1974, 125). Was Fientje de Feniks een femme fatale? Dat zou weliswaar een prachtige alliteratie opleveren, maar volgens mij is zij eerder het onschuldige slachtoffer van een jaloerse minnaar. De trilogie van Tan Boen Kim geeft een uitgebreide karaktertekening van Gramser Brinkman. Om te beginnen houdt hij er een dubbele seksuele moraal op na: zelf kan hij meerdere liefjes hebben, maar Fientje moet aan hem monogame trouw betonen. Hij mishandelt en bedreigt Fientje. Als we verder lezen, blijkt dat hij geobsedeerd is om wraak te nemen op hen die getuige zijn | ||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||
geweest tegen hem. Ook de rechter wil hij vergiftigen.Ga naar eind20 Hij dient zijn buurman Abdoel cyaankali toe en speelt met levens alsof het niets is. Zelfs Fientjes lijk laat hij niet intact. Deze man had direct na Fientjes dood veroordeeld moeten worden. Dat gebeurde echter niet want in de publieke opinie was het onwaarschijnlijk dat een Europeaan met zijn positie een dergelijke moord had gepleegd. Op grond van de Maleise tekst zou ik Gramser Brinkman willen karakteriseren als een gevaarlijke psychopaat. Hij dient een plaats te krijgen in de geschiedenis als het voorbeeld van het type man bij wie vrouwen uit de buurt moeten blijven. In plaats van telkens weer de aandacht te vestigen op de slachtofferrol van Fientje de Feniks zou men er beter aan doen de gruweldaden van deze misdadiger te benadrukken.
Om af te sluiten een laatste opmerking. Velen in de westerse wereld zijn in 1994-1995 via de tv en andere media overspoeld met berichten over de rechtszaak van O.J. Simpson. Tijdens mijn eerste lezing van Tan Boen Kims trilogie moest ik meer dan eens denken aan O.J. Simpson, het mediacircus dat eromheen werd opgevoerd, en de misdaad die hij volgens de jury niet gepleegd heeft. De parallellen zijn interessant: de moord op een vrouw, het raciale aspect in de samenleving, de macht van de reporters. Hoeveel is er eigenlijk in tachtig jaar veranderd? In deze tijd van supersnelle media en van political correctness wordt het publiek net zo goed als toen in Indië beïnvloed door bepaalde manipulaties en vooronderstellingen waardoor men geneigd is vóór of tegen iemand te zijn. Er is echter één groot verschil: de O.J. Simpson-zaak is de geschiedenis ingegaan onder zijn naam, niet onder die van zijn vrouwelijke slachtoffer.
Tineke Hellwig studeerde Indonesische talen en culturen aan de Rijksuniversiteit te Leiden en promoveerde op het proefschrift Kodrat Wanita. Vrouwbeelden in Indonesische romans (1990). Sinds 1989 is zij werkzaam aan de University of British Columbia in Vancouver, Canada. | ||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||
Bibliografie
|
|