Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||
[Nummer 3]
‘En heeft Batavia dus heerlijk opgebouwt’Ga naar eind*
| |||||||
[pagina 146]
| |||||||
Van tuin naar plantageBontius schreef al over de invoer van zaden uit voor-Aziatische bezittingen van de Verenigde Oostindische Compagnie. Bijna een eeuw later, rond 1700, groeide de import van andere gewassen. In die jaren namelijk toonden hoge VOC-functionarissen hun belangstelling voor de tuinbouw. Later zal blijken dat zij economisch belangrijke gewassen invoerden. In het vaderland zorgde de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen ervoor dat zijn vriend gouverneur-generaal Joan van Hoorn koffieboompjes van de zuidkust van Voor-Indië kreeg toegestuurd. Helaas groeiden deze boompjes in Van Hoorns tuin niet zo goed. Andere Bataviase bestuurders Zwaardecroon en Chastelein, eveneens gesteund door Witsen, hadden meer succes. Er werd niet alleen koffie geplant, ook rijst, peper, suiker, katoen en indigo groeiden in hun tuinen. Dergelijke tuinen kunnen worden beschouwd als voorlopers van de negentiende- en twintigste-eeuwse plantages. | |||||||
Bataviase thuynenHet ging de tuineigenaren niet alleen om het kweken van groenten en kruiden. Er werden ook tuinen aangelegd die smaakvol versierd waren met vijvers, beelden en watervallen. En er werden grote en rijk ingerichte huizen gebouwd. De nieuwe eigenaren gaven hun ‘thuynen’ klinkende namen als Rustenburg, Ons Genoegen, Schoonsigt, Vijvervreugt, Soetendaal, Weltevreden of Struiswijk. Baljuw Justinus Vink bezat aan de Tjiliwoeng twee percelen grond die hij Welgelegen en Welgetroffen noemde. Zijn honden Staatsblad en Bijblad bewaakten deze ‘thuynen’. Sommige namen van de thuynen werden in de loop van de tijd verbasterd. Zo bestond er een perceel met de eigenaardige naam 't Verschikte Canaal. In ambtelijke stukken maakte men hiervan 't Verschrikte of 't Verstikte Canaal.Ga naar eind5
Deze Bataviase thuynen zijn te vergelijken met de statige buitenplaatsen die in het vaderland voor de gegoede burgerij werden gebouwd. De Hollandse elite verliet 's zomers haar patriciërshuis in de stad om buiten het stadsgewoel te genieten van de rust en schoonheid van de natuur. Haar buitens waren luxueus gebouwd en weelderig ingericht, de tuinen naar Frans ontwerp aangelegd; alles gefinancierd met geld dat de eigenaar had verdiend in handel en industrie. In Batavia ontstond eveneens de behoefte om buiten de stadsmuren grote buitens aan te leggen. Belangrijke VOC-dienaren waren niet langer meer bereid om in de Bataviase binnenstad te wonen; ze werkten er nog wel. Het leven in de stad was niet meer gezond. Het was er onhygiënisch. Aangeslibd land, kreupelhout, mangrovebossen, poelen waar het zeewater bij laag tij in bleef staan, aangespoeld afval en bagger | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
uit de grachten werden broedplaatsen van ongedierte. Er braken epidemieën uit onder de Bataviase bevolking.Ga naar eind6 De beter gestelden trokken daarom weg uit de binnenstad. Zij kochten buiten Batavia stukken grond waarop zij thuynen inrichtten met huizen die nog groter en mooier waren dan hun huis in de binnenstad. Er werden bijgebouwen, stallen en speelhuizen gebouwd en waterpartijen, landbouwgrond en boomgaarden aangelegd. Dit alles werd bekostigd uit het familiekapitaal. De wijze waarop dit geld was verkregen, stond aan het eind van de achttiende eeuw ter discussie. De smokkelhandel, hoewel verboden, was naast het gewone salaris een belangrijke bron van inkomsten. Een deel van de winsten uit deze handel werd naar het vaderland opgestuurd, het andere deel fourneerde de aanleg van de thuynen. Sommige van deze thuynen werden deze eeuw nog bewoond, andere raakten reeds in de achttiende eeuw in verval.
In hun reisboeken, gedichten en brieven schreven bezoekers hoe ze onder de indruk waren van de Bataviase thuynen. Voor hen was Batavia een lusthof in Oost-Indië. In het titelgedicht bij Joan Nieuhofs reisbeschrijving Zee en Lant-reizen door verschelde Gewesten van Oostindien uit 1682, lezen we dat de VOC ‘Batavia heeft heerlijk opgebout’ vol landerijen, tuinen en huizen, door Nieuhof ‘Hofsteen’ genoemd.Ga naar eind7 Hier zien wy met vermaeck een lustige landsdouwe,
Beplant met gulden ooft en vruchten veelderley,
En thuynen zonder tal en stercke krijgsgebouwen,
En Hofsteen in de schaeu van 't loofrijk boom geway.
Ook de Duitse chirurgijn in VOC-dienst, Christophorus Frikius, was in 1680 onder de indruk van al dat moois dat Batavia hem te bieden had. In zijn reisverhaal Aenmerckelijke Reysen roemde hij de lusthoven, tuinen, priëlen en huizen.Ga naar eind8 seer vermaeckelijcke Lust en Vrught-hoven wel opgepronckte Prieelen, en gantsch aengenaeme Woningen brengen geen kleyn aensien en hertverheugende verquicking aen dit Batavia. Toen de Duitser Ernst Christoph Barchewitz in 1711 in Batavia rondreed, zag hij badhuizen in de thuynen aan de Jacatraseweg. In zijn Oost-Indianische Reise-Beschreibung, verschenen in 1730, schreef hij enthousiast dat deze huisjes aan de onderkant rondom met mooie aardewerk muurtegels waren bezet. En omdat deze badhuizen aan de Tjiliwoeng lagen, had men schoon en kristalhelder water voor het opscheppen. De bader gebruikte geen zeep, maar eiwit en limoenen om zijn huid en haren van het zweet te reinigen. Voor Barchewitz leefde de eigenaar als een vorst in zijn thuyn die hij met zijn naam en wapen opsierde.Ga naar eind9 | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
Und solche Gärten folgen den gantzen Weg einer nach dem andern, da man denn an den schönen Portalen, die recht herrlich seynd, erkennen kan, wem sie zugehören, weil ein jeder sein Wappen und Nahmen drauf machen lassen, und man wohl recht sagen kan, dass die Eigner recht Fürstlich Plaisir geniessen. Vaak nodigden Bataviase bestuurders reizigers uit om hun thuyn te bezoeken. Het mes sneed dan aan twee kanten. De reiziger kon uitrusten van zijn vermoeiende reis naar de thuyn en de eigenaar was ervan verzekerd dat zijn gastvrij onthaal in de boeken werd vermeld. Een voorbeeld hiervan is de invitatie van gouverneur-generaal Joan van Hoorn aan Cornelis de Bruyn. Van Hoorn was al vanuit het vaderland door Nicolaas Witsen bericht dat De Bruyn onderweg was naar Batavia. Toen De Bruyn op 24 februari 1706 in Batavia arriveerde, was hij nog niet genezen van de ziekte rood houtGa naar eind10 die hij in India had opgelopen. Van Hoorn nodigde hem uit om te herstellen op zijn thuyn Struiswijk. De Bruyn was erg ziek, hij had vreselijke jeuk en leed aan hoge koortsen en hevige buikloop. Hij klaagde dat zijn gezichtsvermogen was verzwakt. Gelukkig had hij in zijn bagage vergrootglazen en brillen meegenomen, zodat hij toch nog zijn notities over het leven op Bataviase thuynen kon vastleggen. Hij deed dat in zijn goedverzorgde boek Reizen over Moskovie, door Versie en Indie.Ga naar eind11 Toen De Bruyn bijna genezen was, inviteerde directeur-generaal Van Riebeeck hem voor een rijtoertje naar diens thuyn Tanah Abang,Ga naar eind12 anderhalf uur rijden van Batavia. Op Tanah Abang werd rijst verbouwd. 's Avonds leerde het gezelschap terug naar Batavia. Men reed langs de Tjiliwoeng waar ‘veel lustige hofsteden leggen, even als in ons vaderlandt by de trekvaerten’,Ga naar eind13 schreef De Bruyn in zijn aantekeningen. De Bruyn bleef sukkelen met zijn gezondheid. Toch nam hij eind april 1706 de uitnodiging van de buitengewone raad van Indië, Cornelis Chastelein, aan om diens thuyn Sering-sing te bezoekenGa naar eind14 die hij in 1695 had aangekocht.Ga naar eind15 De Bruyn reisde vijf uur per paard en kano om deze thuyn te bezoeken.Ga naar eind16 Dit lusthuis doet zich fraei op, leggende een weinigh in de laegte op eenen uitspringende gedaente van een Amphitheater, of ouden Roomsen Schouburgh. Het geheele gebouw is van KiatenhoutGa naar voetnoot*, net en in goede orde samengestelt, staende alle zyne stylen op Arduinsteene voeten, omtrent drie voeten hoogh van den gront tot voortkoming van verrotten, en tegen de schade der witte mieren, die groot quaedt doen aen het houtwerk, daer ze bykomen. De woning had twee verdiepingen boven elkander, waer van de onderste alleen strekt tot woning voor de huisdienaren, lyfeigenen, en tot berginge van allen voorraedt: zoodat het bovenste gedeelte eigentlyk de woning van den Heer | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
is, bestaende in een fraeie voorzael, met twee kleene kamertjes, in elken hoek een. Hier by was een groote ruime kamer in 't kruis, die uitzagh op de voorplaets en de poort. Naast het woonhuis stond een toren waar men vanaf de bovenverdieping over het hele terrein kon kijken. Op de begane grond was een gamelanorkest opgesteld. In de thuyn stonden huizen voor slaven, een rijstpakhuis, een kippenhok, vee- en paardestallen, een stalling voor koetsen en karren. Het plein voor het huis was omgeven door een doornhaag. Aan de zuidzijde van het huis was in het water een toilet gebouwd. De Bruyn, die diarree had en in hoge nood was, moest een lange weg afleggen om dit toilet te bereiken. Desondanks lette hij onderweg goed op, telde de treden, kwam even op de bankjes bij en genoot van een mooi aangelegd toilet.Ga naar eind17 Om hier te komen gaet men 36 trappen nederwaert, die verdeelt zyn in drie partyen. De bovenste is van 14 trappen, daer een rustplaets is van wederzyden met banken verzien. De tweede party heeft 12 trappen, daer ook zulke een rustplaets is. De derde heeft ‘er 10, daer men over een kleen bruggetje naer een ruim gemaekt geheim of sekreet gaet. Aen deze trappen is van boven tot beneden wederzyts een leuning; zynde alles zoo sierlyk en fraei gemaekt, dat ik niet weet ergens anders ooit zulk eenen fraejen gangh naer een sekreet gezien te hebben. Op verschillende plaatsen in de thuyn stonden speelhuizen. In het ene werd 's middags gegeten; het andere werd gebruikt als badhuis. In juni 1706 zeilde De Bruyn naar het eiland Edam in de baai voor Batavia. Hier had oud gouverneur-generaal Camphuys, die kort voor De Bruyns komst naar Batavia was overleden, een lusthof in Japanse stijl laten aanleggen. Camphuys had belangstelling voor zeegewassen en zijn verzameling was in het vaderland bekend. Cornelis de Bruyn wilde deze verzameling schelpen, visjes en andere zeedieren bekijken en haar schetsen.Ga naar eind18 Generael laetst gestorven heeft daer een groot ruim en aenzienlyk huis gebout van steen, verzien van byzonder groote vertrekken. Het is van voren en van agteren op eene en zelve wyze getimmert, hebbende eene trap, dien aen beide zyden opgaet. Deze plaets heeft de Heer Kamphuizen eenige tyd bewoont, strekkende zyne zinlykheit om hier veele fraeie zeegewassen op te zamelen. De zelve zucht dreef my ook derwaert, hoopende daer by eenige zeltsame vischjes te zullen vinden. | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
Johann Wolffgang Heijdt, Allerneuester Geografphisch- und Topografphischer Schau-Platz, prospect no. XVII: vijver in de thuyn van Valkenier. (KB Den Haag 2102 A 7)
| |||||||
[pagina 151]
| |||||||
Voordat De Bruyn terugreisde naar het vaderland bezocht hij nog eenmaal de thuyn Struiswijk aan de grote rivier of Tjiliwoeng van Joan van Hoorn.Ga naar eind19 Deze lustplaets zyner Edelheit bestaet in schoone onbekrompe plantaedjen, en lanen, en wandelryen, bezet met allerhande vruchtboomen, loopende daer nevens de groote rivier. Hier toe is voor zyn Edelheits Koebeesten een deftige stalling van hout gemaekt. Het huis ook van dezelve stoff getimmert bestaet in eene lange zael, en eenige binnenvertrekken. Er waren ook reizigers die Bataviase thuynen op de etsplaat vastlegden. Bekend zijn de kopergravures van de Duitser Johann Wolffgang Heijdt. In zijn boek Allerneüester Geografphisch- und Topografphische Schau-Platz, von Africa und Ost-Indien zijn er zo'n 115 opgenomen.Ga naar eind20 Bouwkundige en landmeter Heijdt tekende stads- en landschapsgezichten van VOC-bezittingen, maar ook woonhuizen en thuynen. Bij de platen, ‘Prospecten’, schreef hij een toelichting. In zijn Schauplatz kwam de thuyn van zijn mecenas, gouverneur-generaal Adriaan Valkenier, uitgebreid aan de orde. Heijdt schreef dat Valkenier een kritisch opdrachtgever was die als een schoolmeester ter plekke een tekening lijn voor lijn bekeek en als ze hem niet zinde Heijdt niet alleen een reprimande gaf maar hem haar ook liet overmaken.Ga naar eind21 und er, als ein curioser Herr, alsobalden, wann ich ihm einen Entwurff überreichet, meine Zeichnung in die Hand genommen, solche gleich auf den Platz, wo ich sie verfertiget, getragen, und alles punctatim nach dem Original revidiret hat. So nun das geringste durch mich ware vergessen oder ausgelassen worden, hätte ich gewisslich nicht allein eine Reprimande zo hören gehabt, sondern auch eine neue Zeichnung verfertigen müssen; Als we Heijdts beschrijving van Valkeniers thuyn lezen en de bijbehorende afbeeldingen bekijken, mogen we concluderen dat we een tekst en platen in handen hebben die Valkeniers toets der kritiek hebben doorstaan.Ga naar eind22 Heijdts werk doet niet onder voor de lofzangen op vaderlandse buitenplaatsen. Valkeniers thuyn aan de Antjolseweg was omheind met een hekwerk van stenen pijlers en houten schotten. De achterzijde van de thuyn grensde aan de baai van Batavia. De ingang aan de straatzijde zag eruit als een speelhuis. Het voorterrein was omheind door hagen die door slaven werden gesnoeid. Op het terrein waren wandelpaden aangelegd die waren omzoomd met schaduwrijke kanariebomen. In de thuyn groeiden dadel-, pisang- en kokosbomen en ananasstruiken. Er stonden twee indrukwekkende volières. Dat waren stenen bouwwerken van | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
twee verdiepingen hoog, elk bekroond door achthoekige torentjes die op lantaarns leken. Gevlochten koperdraad deelde de ruimtes op in verschillende hokken. In deze volières vlogen, kwetterden, koerden en floten een bontgevederde papegaai van de Molukken, een paradijsvogel van Nieuw Guinea, een Javaans pertoetduifje, een pauw uit de Sumatraanse bossen, een wit rijstvogeltje, een groenperkietje, een beo, een argusfazant, een dolksteek duif, een gele kakatoe en andere vogelsGa naar eind23 uit Azië, van de Kaap en de Arabische kusten. Voor de volières lag een vierkante vijver met een fraaie balustrade. In het water zwommen bontgekleurde vissen. Midden in de vijver lag een brug die naar een één verdieping hoog gastenpaviljoen leidde, dat van marmer en gemarmerd hout was gebouwd. In de tuin stonden lantaarns op gemarmerde voetstukken. De bomen in dit stuk tuin waren piramidevormig geschoren. In het midden stond een fontein waarvan het zinken middenstuk gevormd werd door een Adam en Eva onder de paradijsboom. Op de vier hoeken stonden tritonbeelden met muziekinstrumenten. Er was nog een tweede vijver waarvan de randen waren bekleed met schelpen afkomstig van de Molukken. Bij deze vijver was door een Chinese tuinarchitect een grot gemaakt met in miniatuur smalle kronkelpaden, bochtige trappen, bruggen, een Chinese pagode en Europese huizen. Bovenop de rots stond een enorme Neptunus met zijn drietand in een schelp die op dolfijnen rustte. Dit grotwerk bevatte op zich weer een grotje en voor één van de huisjes was een vijvertje aangelegd met een fonteintje. Deze tot in het kleinste detail uitgevoerde grot was niet typisch Bataviaas. Vaderlandse buitenplaatsen waren ook met dergelijke grotten versierd. Naast de reeds genoemde volières lag het woonhuis. De deur was versierd met verguld lofwerk. Zes stenen pilaren stutten het dak van de voorgalerij. Er was een biljarthuis met veel ramen. Er waren ook huizen voor de slaven. Vanaf de gebouwen leidde een pad door de tuin. Langs dit pad stonden oranjebomen. Verspreid over de tuin stonden beelden, bloemenvazen en gemetselde postamenten; overal lagen stukken koraal.
Eveneens aan de Antjolseweg lagen de thuynen Schoonsigt en Vijvervreugt. Eigenaar van deze thuynen was gouverneur-generaal Jeremias van Riemsdijk.Ga naar eind24 Beide thuynen deden niet onder voor die van Valkenier. Vijvervreugt dankte zijn naam aan de vijvers die er waren aangelegd. Voor de naam Schoonsigt had hij zich laten inspireren door het mooie uitzicht dat deze tuin bood op de bergen en op de zee. In beide thuynen lagen waterpartijen, sterrebossen, speelhuizen, biljartzalen, oesterbanken ‘die seer lekkere oesters in goede quantiteyt uytleveren’, en er liep rundvee en een roedel herten. In een brief aan zijn familie in het vaderland besloot Van Riemsdijk zijn opsomming wat Vijvervreugt en Schoonsigt te bieden hadden:Ga naar eind25 | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
jagtjes en roeyschuiten, en een groot veehok, wel voorsien van kalkoen, capponen, hoenders, eenden en duyven, waarbij sig de assuranteGa naar voetnoot* huysmussen, die hier net zijn als in 't vaderland, meede in menigte gevoegd hebben. Op beide thuynen werken ‘een Europeese koetsier, Een Europeese kok, Twee Europeese oppassers en tweehonderd mans en vrouwslaven en haar kinderen’.Ga naar eind26 Jeremias van Riemsdijk schreef aan zijn zusters dat kruiden, groenten, fruit en bloemen welig groeiden in de Bataviase grond. Van Riemsdijks opsomming is nog uitgebreider dan die we reeds bij Bontius lazen.Ga naar eind27 Het gras groeyt daar als in Nederland soo meede allderhande kruyden groenten als salie, rosemaryn, wynruyt, salade, wortelen, selderye, andivie, kool in zoort, excepto blomkool, snyboonen, peulen, witte boonen, grauwe erwten, aardappelen en alderhande vrugten als soetappelen, citroenen, pompelmoessen, enz. en bloemen in menigte, daaronder witte leliën, angelieren en roosen, van welke laatste op CiceroGa naar voetnoot* hooge heyningen zyn, daar men van verre de reuk heeft. Thuyneigenaar Van Riemsdijk was een goed voorbeeld voor zijn zoon Willem Vincent Helvetius. In 1776 schreef de trotse vader aan familieleden over de thuyn Tandjong Priok van Willem Helvetius:Ga naar eind28 Myn soon, tans commissaris over den Inlander, heeft een extra fraaye buytenplaats gekogt een uur van Batavia geleegen aan de zeekant, genaamt Tandjong Priok, voor 16.300 rds., daar men een ruym gesigt in zee heeft en de schepen op de Bataviase rheede kan sien leggen, aan de landkant zyn fraaye bossen alle van vrugtbomen zeer vermakelyk. Tandjong Priok stond al langer bekend als het eindpunt van de boottochtjes die de Bataviase jeugd maakte. In 1723 had de VOC'er Jan de Marre gezien dat Tandjong Priok aantrekkingskracht uitoefende op de verliefde stelletjes en schreef hierover in zijn gedicht Batavia:Ga naar eind29 't Vermaaklyk Tangjongpree, dat wy daar ginds beschouwen, | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
Johann Wolffgang Heijdt, Allerneüester Geografphisch- und Topografphischer Schau-Platz, prospect no. XLIII: Neptunusgrot. (KB Den Haag 2102 A 7)
| |||||||
[pagina 155]
| |||||||
Dan leeft het Land: de Jeugd, die haar verlangen boet, Niet alleen aan de hand van reisboeken kunnen we reconstrueren hoe de Bataviase thuynen eruit hebben gezien. Ook aan de hand van kaarten krijgen we enig inzicht hoe een Bataviase thuyn was ingericht, bijvoorbeeld de plattegrond van de thuyn van raad extra ordinair Jan Schreuder aan de Jacatraseweg.Ga naar eind30 Waarschijnlijk is deze thuyn tussen 1750 en 1755 aangelegd.Ga naar eind31 Het woonhuis bestond uit één woonlaag en had een achtergalerij die aan de tuinzijde open was. Rondom het huis was een brede stoep aangelegd. De siertuin was in perken opgedeeld. Op het terrein stonden enkele bijgebouwen, een rijstschuur, een menagerie, een volière, een koetshuis en een stal. | |||||||
De huizen op de thuynenIn de loop van de achttiende eeuw werden er steeds meer thuynen aangelegd. Het ene woonhuis was nog groter dan het andere. Deze huizen kunnen we in drie bouwstijlen onderverdelen.Ga naar eind32
In de huizen stond meubilair dat veelal op Batavia was gemaakt door de handwerkslieden in het Ambachtskwartier.Ga naar eind36 Het waren djati- of | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
ebbenhouten kasten, tafels en stoelen. De kasten hadden glazen deuren en stonden in de woonkamer op een opvallende plaats, vaak in vol zonlicht. De uitstalling van kostbare schalen, schotels, vazen en theeserviezen van Chinees en Japans porselein, eetserviezen van Delfts aardewerk, bekers, champagneglazen, karaffen, roemers en forse bokalen was dan ook goed zichtbaar. Sommige serviezen waren versierd met het familiewapen of droegen VOC-initialen. De wijnglazen waren gegraveerd met wijnranken of schepen. Waarschijnlijk was dit glaswerk eveneens in het Ambachtskwartier gemaakt. Op de bureaus van de huiseigenaren stonden zilveren inktstellen met inscripties. Aan de muren hingen grote spiegels in vergulde lijsten of schilderijen. In een enkel huis stonden boekenkasten. De latere gouverneur-generaal Pieter van Overstraten was niet te spreken over de inrichting van de huizen. Hij karakteriseerde ze als uitdragerijen.Ga naar eind37 Alles wat men binnen & buijten de huizen heeft zyn meest witte muuren die van binnen zoo met meubelen overkropt zyn dat ik in het eerste huis daar ik kwam in een uytdragers winkel meende te komen. Plafon ken men nauwelijks, & behangsels kan men om de vogtigheijd & ongedierte niet gebruyken. Er zyn weynige Steden geloof ik waar men minder weet wat Smaak zij dan hier, Kleeding, meubelen, huizen, Kortom alles is lomp, als het maar wezenlyke waarde heeft is het goed, maar fatsoen wilt men nooyt betalen, nu wat de Smaak aangaat, kan men hier over in het Vaderland oordeelen, zoo men de menschen maar beschouwd die hier vandaan Komen. Van Overstraten schreef zijn kritische observaties vlak na zijn aankomst, in 1781, in een reisverslag aan zijn familie in het Brabantse Bergen op Zoom. Zo'n tien jaar eerder arriveerde de Franse gezagvoerder Louis de Bougainville op Batavia. Bij hem lezen we nog de verbazing over datgene wat Batavia haar bezoekers te bieden had. Temidden van de thuynen zag De Bougainville een ‘gedenkstuk, 't welk 'er een bijzonder persoon aen de zanggodinnen heeft toegewijd’.Ga naar eind38 Het betrof de thuyn Kliphof van de predikant en rector van het Bataviase Seminarium Johan Mauritius Mohr. Waar andere eigenaren grote huizen in hun thuynen hadden laten neerzetten, had Mohr, met geld van zijn echtgenote, een toren laten bouwen van zes verdiepingen hoog.Ga naar eind39 De familie Mohr woonde op de tweede verdieping. Bovenin had de predikant een sterrenwacht, met apparatuur uit het vaderland, die kon wedijveren met de beste sterrenwachten in Europa. Mohr deed hier zijn astronomische waarnemingen, een liefhebberij uit zijn jeugd. De resultaten ervan stuurde hij naar de Haarlemsche Maatschappij van Wetenschappen. Mohrs bijdragen werden gewaardeerd en geprezen. In zijn ‘sterreschouwplaets’ ontving hij vele geïnteresseerden zoals de Britse kapitein | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
James Cook en de reeds genoemde Fransman De Bougainville. Toen De Bougainville Mohr bezocht, was het observatorium nog niet gereed.Ga naar eind40 De heer Mohr, eerste leeraer van Batavia, een man van onmetelijke rijkdommen, maer veel achtenswaardiger door zijne kundigheden en geneigdheit tot de wetenschappen, heeft aldaer, in één zijner luchthuizen, eene sterreschouwplaets, die ijder koningklijk geslacht eer zoude aendoen, laten oprichten. Dit gesticht, dat nog nauewelijks voltooid is, heeft hem een onnoemelijk geldt gekost. Doch het lofwaerdigste is dat hij ‘er zelf waernemingen doet. Hij heeft allerlei soorten van de beste werktuigen, tot de naeuwkeurigste waernemingen noodig, uit Europa doen komen, en is in staet om 'er zich van te bedienen. | |||||||
Tot slotOp deze Bataviase thuynen volgden de bewoners een strikte dagindeling die tot in de twintigste eeuw werd nagevolgd, 's Morgens vroeg stond men op en dronk in zijn slaapgoed op het terras een kopje koffie of thee. Vervolgens werd er van acht tot twaalf gewerkt. Om twaalf uur volgde een maaltijd. Daarna ging men tot vier uur rusten. Tussen vier en zes uur werden rijtoertjes gemaakt. Van zes tot negen uur dineerde men, ontving gasten of legde zelf bezoeken af. Om elf uur was het tijd om te slapen.Ga naar eind41 Soms werd de sleur doorbroken en werden er op de thuynen feesten gegeven waar een toneelstuk werd opgevoerd. Cornelis de Bruyn was gast op zo'n feest met eten en drinken en theater van de lach als toetje na.Ga naar eind42 De tafel was gedekt in eene ruime van hout opgestelde loots [...]. Hier werden wy zeer deftigh met visch en vleesch onthaelt, wordende de spys met schoonen wyn wel begoten. [...] In het midden der vreught vertoonden zich drie of vier Hollanders, waer van 'er twee gekleedt waren als vrouwen uit Waterlant, die in het aenregten van snakeryen hunne rol vry wel speelden. Reisverhalen, brieven en notities tonen de vele facetten van de Bataviase thuynen. Bezoekers aan Batavia waren allen, op Van Overstraten na, enthousiast over de ligging en de inrichting van de thuynen. Ze roemden de thuynen. Op haast lyrische wijze werden de organische zaken (fauna en flora) en anorganische zaken (de architectuur) van de Bataviase thuynen beschreven. Ze maakten wandelingen op en rondom de thuynen en gaven hun ogen goed de kost. In hun loftuitingen deden zij niet onder voor de schrijvers en dichters die in het vaderland de statige buitenplaatsen aan de Vecht en andere rivieren bezongen. Toch zijn er verschillen tussen de Bataviase en de vaderlandse lofzangers. De Bataviase thuynbezoekers waren geen schrijvers en dichters, maar zeelieden, | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
medici, schilders en landmeters. En zij waren in ieder geval geen gevierd auteur zoals de vaderlandse lofdichters. Maar zij letten goed op en beschreven wat zij zagen. Over het algemeen verschilden de Bataviase thuynen niet veel van de vaderlandse buitens. Hoewel sommige thuynen uiterst opgepronkt waren, kwam de inrichting van de thuynen in grote lijnen overeen met die van de buitens. Feit is dat de Bataviase ambiance ertoe heeft bijgedragen dat de Bataviase thuynen de vaderlandse lusthoven naar de kroon staken.
Adrienne Zuiderweg studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de COCMA in Utrecht en aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1992 werkt zij bij de UvA als aio aan een proefschrift over het literaire en culturele leven in Batavia in de zeventiende en achttiende eeuw. |
|