Indische Letteren. Jaargang 9
(1994)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |||||||
Van hoer tot heldin
| |||||||
Nyai OntosorohDoor de pijn heen wordt in Minke een nieuwe mens geboren, een Indonesiër. Het is nyai Ontosoroh, die in dat proces van bewustwording een cruciale rol speelt. We vinden het beschreven in Aarde der mensen, waarin zij naast Minke het belangrijkste personage is. Als enige Javaan te midden van Europese klasgenoten bezoekt Minke de H.B.S. in Surabaya. Op de dag dat de door hem zo vurig bewonderde Wilhelmina tot koningin wordt gekroond en zij als het ware onbereikbaar voor hem wordt, ontmoet hij zijn eigen koningin: Annelies, dochter van de Nederlander Mellema en diens Javaanse nyai, Ontosoroh. Deze Ontosoroh is als veertienjarig meisje door haar vader verkocht aan Mellema. Zij heeft | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
[pagina 105]
| |||||||
het redelijk getroffen met haar toean die haar, intelligent en zich openstellend voor het nieuwe, alle kansen geeft zich te ontwikkelen in westerse zin. Daartoe opgeleid en gestimuleerd door Mellema, drijft zij ten slotte samen met haar dochter Annelies een groot boerenbedrijf in de buurt van Surabaya. Haar toch al wankel vertrouwen in de Nederlanders en hun waarden stort ineen, wanneer Mellema's in Holland opgegroeide zoon Maurits - in het boek de verpersoonlijking van het kwaad van het kolonialisme - in Indië terechtkomt en zijn vader in het bijzijn van Ontosoroh confronteert met diens in zijn ogen schandalige leven: ‘U hebt rasbederf gepleegd, u hebt een misdaad begaan! U hebt christelijk Europees bloed vermengd met het bloed van een heidense inlander, een bruine. Een onvergeeflijke zonde.’Ga naar eind7 Door deze ontmoeting komt Mellema in een crisis terecht en raakt aan lager wal. Minke wordt bij dit alles diep betrokken. Het zijn vooral Ontosorohs levenservaringen, haar dwingende persoonlijkheid en geestkracht die hem geleidelijk de ogen openen voor de ware verhoudingen in de wereld om hem heen. Samen met haar en Annelies, met wie hij trouwt, leeft hij op de boerderij, als op een eiland. Die betrekkelijke veiligheid wordt hun ontnomen, wanneer Mellema overlijdt en diens tot voogd van Annelies benoemde zoon er via een rechtsgeding in slaagt het meisje naar Nederland te doen vervoeren, om daarna des te gemakkelijker de hand te kunnen leggen op zijn en zijn moeders wettig erfdeel. Zo verliest Ontosoroh haar dochter - als nyai heeft zij immers geen rechten - en Minke zijn vrouw - hun islamitische huwelijk is volgens de Nederlandse wet ongeldig. En Annelies vertrekt ‘naar het land waar koningin Wilhelmina op de troon zat’,Ga naar eind8 waar zij spoedig sterft. ‘Wij moeten ons tot de mensen richten. God staat niet aan de kant van de verliezers’,Ga naar eind9 zegt Ontosoroh tegen Minke, wanneer het bericht van haar dood hen bereikt. | |||||||
De nyai in de kolonieJuist gezien vanuit haar positie als nyai is Ontosoroh een uiterst intrigerend personage in Aarde der mensen. Door haar omgeving wordt zij bewonderd en gerespecteerd om haar kennis en vaardigheden, en de dank zij deze gaven verkregen maatschappelijke status. Voor Minke betekent zij nog oneindig veel meer. Zij is zijn voorbeeld, zijn leidsvrouw aan het begin van zijn levenspad. Door haar ontwikkeling en mondigheid, zo realiseert hij zich bij herhaling, is zij onvergelijkbaar met wie van haar talloze lotgenoten dan ook. Wat was een gewone nyai immers waard? Ontosoroh geeft zelf het antwoord: ‘Ze is niet meer dan een slavin met als enige plicht het tevredenstellen van haar heer. In alle opzichten! Maar ze moet er ook altijd op bedacht zijn dat haar heer genoeg van haar kan krijgen. Als | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
ze iets verkeerd doet kan ze weggejaagd worden met al haar kinderen, haar eigen kinderen, op wie de inlanders neerzien omdat ze niet uit een wettig huwelijk zijn geboren.’Ga naar eind10 Wie enigszins thuis is in de Nederlandstalige letterkunde over Nederlands-Indië herkent dit door haar geschetste beeld onmiddellijk. In die koloniale literatuur is de nyai immers een vertrouwd motief dat verwijst naar een maar al te vertrouwde werkelijkheid. Wat voor omvang het concubinaat aan het eind van de negentiende eeuw had, wordt duidelijk wanneer we weten dat er in 1880 op elke 1000 Europese mannen 471 Europese vrouwen in Indië woonden, een aantal dat aan het eind van de eeuw was toegenomen tot omstreeks 600.Ga naar eind11 Bij zo'n enorm mannenoverschot Iaat het zich begrijpen, dat de niet-echtelijke verbintenis van een Europeaan met een ‘vrouw van het land’ meer regel dan uitzondering was. Voor het oog van de wereld leidde zij een verborgen bestaan (de voorgalerij bijvoorbeeld was voor haar verboden terrein) en in Europees gezelschap, behalve natuurlijk in de kring van ‘jongelui onder elkaar’, werd het onderwerp bij voorkeur gemeden. Zeker als daar dames bij waren: het was immers voor haar een hoogst onfatsoenlijke aangelegenheid! Wel of niet erkend moesten de uit het concubinaat geboren kinderen hun weg maar zien te vinden in het leven. Niet minder onzeker was de toekomst voor de nyai: op elk moment en om wat voor reden dan ook kon zij worden verlaten, overgedaan aan een ander of, zoals P.A. Daum het in een van zijn romans uitdrukte, weggestuurd als ‘een voetveeg, als 'n stuk gereedschap na gemaakt gebruik’.Ga naar eind12 | |||||||
De nyai in de koloniale bellettrieZoals hierboven werd opgemerkt is de nyai een veelvuldig voorkomend motief- soms zelfs hoofdthema - in de Nederlandse koloniale bellettrie. Dat is niet minder het geval in de aan het eind van de negentiende eeuw opkomende moderne Maleise letterkunde. Nyai-verhalen spelen in de vroegste periode van die in het laag-Maleis geschreven en zich aan de onderkant van de literaire hiërarchie ophoudende bellettrie een in het oog vallende rol. Het is zelfs een nyai-verhaal, zo bracht Henk Maier in 1989 naar voren,Ga naar eind13 waarmee die bellettrie haar bestaan begint: de bekende door G. Francis in 1896 gepubliceerde geschiedenis van de zo tragisch aan haar eind komende Njai Dasima. Het boekje hoorde, zo lezen we in Aarde der mensen, óók tot de lectuur van nyai Ontosoroh.Ga naar eind14 Een interessant aspect in Maiers betoog is dat hij die eerste Maleise nyai-verhalen benadert vanuit een, met name in de Indisch-Nederlandse bellettrie, al bestaande traditie; daarnaast laat hij niet na de opkomst van de moderne Maleise letterkunde in het algemeen, te bezien tegen de achtergrond van de veelbewogen jaren die Indië rond 1900 doormaakte. | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
Een turbulente periodeEr gebeurde in het laatste decennium van de vorige eeuw heel veel in de kolonie, en er werden daardoor ontwikkelingen in gang gezet die vooral na 1900 in een stroomversnelling zouden raken. In het decennium vóór de Eerste Wereldoorlog, merkte een historicus erover op, veranderde er meer in Indië dan in de drie eeuwen daarvoor.Ga naar eind15 Wij bepalen ons hier tot de periode rond de eeuwwisseling. Een paar nogal willekeurige karakteristieken mogen hier dienen ter oriëntatie. Na de in velerlei opzichten uitermate moeilijke jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was Indië in wat rustiger vaarwater gekomen. In Atjeh leek na twintig jaar oorlog het ergste voorbij, en met de succesvolle afloop, eind 1894, van de Lombok-oorlog kon eindelijk zelfs weer eens de vlag uit. Ook in economisch opzicht gloorde licht: het dieptepunt van de recessie was gepasseerd en men keek weer wat hoopvoller naar de toekomst. De deplorabele materiële situatie van de inheemse bevolking kreeg de eerste, zij het voorzichtige ‘officiële’ aandacht, en op de weg naar verruiming van onderwijsmogelijkheden voor Indonesiërs werden de eerste schreden gezet. De inheemse pers werd een factor van betekenis, en vanuit de toenemende behoefte van die kranten aan ontspanningslectuur voor het in Indië vanouds zo populaire feuilleton, ontstonden de eerste, aanvankelijk vooral door Indo-europeanen geschreven, Maleise verhalen. In 1900 maakt Abendanon kennis met Kartini en ontvangt hij haar eerste brieven. In 1901 wordt in de troonrede voor het eerst gesproken van een ‘zedelijke roeping’ tegenover de bevolking van Indië. In datzelfde jaar verschijnt Boeka's roman Pah Troeno, met zijn protest tegen het de doodarme desaman aangedane onrecht, en in 1902 wordt dit boek gevolgd door de veel bekender geworden literaire representant van de ‘ethische richting’: Orpheus in de dessa van Augusta de Wit, met het daarin verwoorde perspectief op een duurzame ontmoeting tussen overheersers en overheersten. De associatiegedachte is geboren, de kastenbarrières tussen blank en bruin worden hier en daar wat terzijde geschoven. Twee streng van elkaar gescheiden werelden worden zich wat meer bewust van elkaars nabijheid: er is sprake van toenadering maar tegelijkerheid van scherpe reactie en een nog openlijker racisme dan voorheen van de kant van de grote massa van de koloniale ‘diehards’, die niets wilden weten van die emancipatie van de ‘bruine broeders en zusters’. | |||||||
Nederlandse en Maleise nyai-verhalen in één traditieHet zijn zo maar wat vluchtige observaties, maar wellicht - en hier zijn we terug bij ons uitgangspunt - brengen ze ons toch wat dichter bij die wereld van verandering waarin Minke en nyai Ontosoroh hun leven leiden en hun persoonlijke drama's ondergaan. Wat Ontosorohs lotge- | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
vallen betreft letten we op wat Maier opmerkte over de rond de eeuwwisseling ontstane Maleistalige nyai-verhalen en over de wijze waarop onder andere Nederlandstalige teksten invloed uitoefenden op hun ontstaan en inhoud. Het belangrijkste door hem genoemde voorbeeld betreft P.A. Daums ‘Nummer Elf’, een boek dat zoals bekend een indringend beeld geeft van het concubinaat binnen de Europese samenleving en van de verwikkelingen als gevolg daarvan voor de daarbij betrokkenen. Omdat bovendien de in het boek beschreven vergiftiging van de vrouwelijke hoofdfiguur was geïnspireerd op een ware, zeer geruchtmakende gebeurtenis, was Daums oorspronkelijk in feuilletonvorm afgedrukte roman een in de koloniale gemeenschap gretig gelezen en veel besproken verhaal. ‘Nummer Elf’ was nu precies zo'n boek, zo wordt door Maier beklemtoond, dat werd vertaald in het Maleis en als feuilleton gepubliceerd in een in Batavia verschijnende inheemse krant. ‘This was apparently the kind of literature’, concludeert hij, ‘that attracted the newly developing Malay readership.’Ga naar eind16 De in ‘Nummer Elf’ figurerende Yps Nesnaj - wier vader, de fuselier Jansen, ‘haar zijn omgekeerden geslachtsnaam had gegeven’Ga naar eind17 - is het type nyai zoals we dat zo vaak in de koloniale bellettrie beschreven vinden: sensueel en hoerig, onbetrouwbaar en op geld belust, van laag moreel allooi kortom. Diezelfde karakteristieken vinden we terug in Pramoedya's Aarde der mensen, wanneer Minke, door zijn ontmoeting met nyai Ontosoroh in opperste verwarring gebracht, de publieke opinie over de nyai ventileert: ‘[...] iedereen scheen te weten dat het morele peil in hel gezin van een njai laag was. Het was er smerig, men kende er geen beschaving en was alleen maar gericht op seks. Njai's waren hoeren, mensen zonder persoonlijkheid, voorbeschikt om te verdwijnen zonder een spoor achter te laten.’Ga naar eind18 | |||||||
Een eigen stemGelet op deze zowel onder Europeanen als Indonesiërs levende negatieve opinie over haar is het natuurlijk niet verwonderlijk, dat de nyai in de koloniale letterkunde slechts zelden een eigen gezicht of identiteit krijgt. Althans tot aan de jaren negentig van de negentiende eeuw. Want juist in dat laatste decennium, in die periode van overgang en verandering, zien we, parallel aan de grotere aandacht voor de Indonesiër in het algemeen, dat bij een enkele auteur het tot dusver zo eenzijdig negatieve beeld van de nyai wordt doorbroken en hier en daar plaats gaat maken voor een mildere, een meer objectieve en menselijke benadering. We vinden dit op een opvallende wijze gedemonstreerd in P.A. Daums laatste, in 1894 in boekvorm verschenen, roman Aboe Bakar.Ga naar eind19 Wanneer de in een uitsluitend Nederlands milieu opgegroeide hoofd- | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
figuur van dit boek als gevolg van de wraak van zijn vermeende vader niet-erkend blijkt te zijn als Europeaan en van de ene op de andere dag naar het niveau van de eerste de beste inlander tuimelt, is daar zijn moeder die hem terzijde staat: nyai Peraq, de vrouw die door haar zakelijke activiteiten wat om zich heen heeft kunnen kijken, die zich een zekere economische zelfstandigheid heeft verworven, een eigen mening óók! Zij is het die haar zoon helpt zich met zijn nieuwe status te verzoenen. Dat doet zij in eerste instantie door hem vanuit haar ‘diep gewortelde verachting en haat’Ga naar eind20 een ontluisterend beeld voor te houden van de blanke superioriteit, en de staf te breken over de door het botte bevel bepaalde verhouding van de Europeaan ten opzichte van de Indonesiër. Wat een persoonlijkheid komt er vanachter haar indrukwekkende monoloog te voorschijn, en hoe wordt ons deze eenvoudige, maar intens voelende inlandse vrouw getoond als een voorbeeld van bewust leven!
Nyai Peraq en nyai Ontosoroh, slachtoffers van door mannen geschapen en in stand gehouden maatschappelijke structuren, beiden hun literaire leven leidend in dezelfde tijd. Onvermoed blijken deze twee vrouwen, de één in een roman van een ‘de westerse norm’ relativerende koloniaal, de ander als schepping van een sociaal en politiek geëngageerde Indonesiër, geestverwanten in hun afschuw van en protest tegen de koloniale èn feodale mentaliteit. Zelfbewuste vrouwen, met een eigen oordeel en een eigen stem. Nyai Ontosoroh, en wie zal er zich over verbazen, is haar zuster wèl ver vooruit. In Pramoedya's ‘Werken van Buru’ is zij de personificatie van de onderdrukking van haar volk en vormt zij het symbool van vrijheid, gerechtigheid, menselijke waardigheid en nationale trots. In zijn Pramoedya Ananta Toer. De verbeelding van Indonesië zegt Teeuw het zo: ‘Het prototype van de Indonesische vrouw, die door eigen kracht en flinkheid, tegen de macht van een blanke man en van een samenleving in, haar eigen leven tot een maatschappelijk en moreel succes weet te maken, is de Nyai uit de romans van Buru, zo goed als haar heer en meester, de planter, het prototype is van alles wat het koloniale systeem aan zonde en onrecht representeert.’Ga naar eind21 | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 111]
| |||||||
|
|