Indische Letteren. Jaargang 8
(1993)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Teruggaan naar een vergeten tijd
| |
[pagina 182]
| |
worden, zoals hij het eens uitdrukteGa naar eind2 Wat dit soort uitspraken waard waren, bleek ruim een decennium later toen hij, met vakantie in Istanboel, op overrompelende wijze werd geconfronteerd met dat vergeten verleden. Over die confrontatie, die behalve in zijn in 1986 gepubliceerde roman Tropische jarenGa naar eind3 haar neerslag vond in vele dagboek- en andere notities,Ga naar eind4 kom ik dadelijk te spreken. Als een introductie daarop geef ik eerst wat bijzonderheden over Cornets de Groots leven. Naast informatie uit gesprekken met hem, maak ik gebruik van de zojuist genoemde notities die ik van hem en, na zijn dood, van zijn dochter Saskia kreegGa naar eind5 Alleen al om het onderwerp van dit symposium, Indische egodocumenten, zal ik niet aarzelen er hier en daar uit te citeren.
Rudy Cornets de Groot werd geboren in Bandoeng op 3 februari 1929, het jaar dat de hem later zeer intrigerende dichter-zanger SpeenhoffGa naar eind6 in Indië arriveerde voor zijn omvangrijke tournee. Hij stamde uit Indoeuropese ouders. Het was zijn vader, ‘een kampongkind’ dat pas op zijn twaalfde op grond van zijn leerprestaties door diens vader werd ‘erkend’Ga naar eind7 en zich een redelijke gouvernementsbetrekking had weten te verwerven, die hem - door middel van boeken bijvoorbeeld - in contact bracht met de Europese denkwereld; echt thuis voelde hij zich echter in het eenvoudige Indische familiemilieu van zijn moeder. In 1989 schreef Cornets de Groot: ‘Mijn grootouders hebben altijd aan de rand van de kampong gewoond. Ze hadden een zoon en drie dochters, van wie er twee aan de kampong konden ontkomen: mijn moeder en een ongetrouwd gebleven zusje [...]. Mijn opa was een bekeerde Katholiek, en daarom nogal rechtlijnig in de leer. Hetgeen toch niet kon voorkomen, dat oma na zijn dood (in 1937) een plaats voor zijn geest aan tafel vrij hield, hem verwende met allerlei lekkere hapjes, hem toesprak en bij het slapen gaan zijn pyjama op zijn eigen plaats naast haar in het tweepersoonsbed neerlegde. Na zes uur 's avonds mocht ik van haar niet meer onder de waringin komen, omdat dan de geesten rondwaarden in en onder die “geestenboom”. Ik heb die dingen altijd een beetje eng, maar ook wel heel beminnelijk van haar gevonden en kon in 1952 - het jaar van Op de grens - de bezwaren die Walraven ertegen had niet delen. Eerlijk gezegd, deel ik ze nog niet: Walraven is teveel een Hollander, teveel een rationalist, om zulke nonsens te begrijpen. Toen zij in ‘47 of later naar Nederland kwam, gaf ze dit ritueel op, “omdat de geest van opa in Indonesië was achtergebleven.” Dat was misschien maar een gevoel. Maar soms staat het gevoel aan de ingang van een redelijke gedachte. Mijn moeder had veel van mijn oma.’Ga naar eind8 Het eenvoudige gezin waarin Rudy opgroeide had, zoals dat nu eenmaal ging, weinig contact met ‘totok’-kringen. In een aantekening uit 1985 waarin hij ingaat op uitlatingen van Rudy Kousbroek over de verhoudingen in de vroegere kolonie, merkt hij op: ‘Ik vind het heel pijnlijk dit te zeggen: maar juist zulke jongens als mijn vereerde naamge- | |
[pagina 183]
| |
noot mochten van hun ouders met jongens als ik niet omgaan in hun jeugd. Van de weeromstuit ging ik ook niet met hen om. Ik stond dichter bij de Indische omgeving: Indo's, Indonesiërs - vooral bedienden en venters, en natuurlijk Moeljono [een Indonesische student, G.T.] die bij ons inwoonde - dan bij deze Hollanders.’Ga naar eind9 Rudy's oudste herinneringen gingen terug naar Padang waar het gezin, na een verlofperiode in Nederland, tussen 1935 en 1937 woonde. Relatief ‘onschuldige’ jaren die hij, schrijvend over zijn rondzwervingen en avonturen, zijn schooltijd bij de fraters en de djongos Bahar, met weemoed herdenkt. Vooral aan Bahar hechtten zich zijn herinneringen aan die tijd: ‘Wanneer ik aan zijn zorgen werd toevertrouwd, fantaseerde hij in de tuin uit een houtskoolvuurtje een compleet kampvuur en maakte daarop een schotel nasi goreng voor mij. En dan zong hij z.g. Indianenliedjes: Minahaha, minahoho... Dat waren ervaringen even groot en avontuurlijk als de geuren die zich in het donker verspreidden.’Ga naar eind10 In 1937 verhuisde het gezin naar Batavia, een stad die voor zijn vorming heel veel heeft betekend. Hij hield van Batavia, was er aan ‘verslingerd: een kind, een slaaf van “Betawie” ‘Ga naar eind11 Over de eerste jaren daar schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Ik hield van het lichtjes kijken op de pasar gambir op het Koningsplein, maar vooral hield ik van de boekenmarkt op pasar Senèn, waar ik op vrije middagen met mijn vader heen ging, achterop de fiets in het allerdrukste verkeer ter wereld.’ En over school: ‘het was niet akelig en het was niet leuk, niet saai en niet opwindend. Ik deed mijn best niet en ik was evenmin lui. Ik liep er heen (en ook terug) door een park en daar zag ik die halfgekke vrouw, volkomen naakt in het bassin van een fontein - een geschiedenis waar Tropische jaren mee begint. Ik ontvlood haar gebied gezwind, uitgejoeld door de jongelui, die zich kostelijk amuseerden ten koste van haar. Zij bepaalde van toen af aan ongeveer het geestelijk klimaat waarin ik leefde.’Ga naar eind12 Met de laatste passage doelt hij op de periode van ontwakende puberteit, ziekmakende verliefdheden, zijn eerste verwarrende seksuele ervaringen, en het dat alles omhullende ‘raadsel vrouw’: het is dit laatste hem ook in zijn volwassen leven intrigerende ‘unbeschreiblich weibliche’Ga naar eind13 dat - zo blijkt bijvoorbeeld uit Tropische jaren - voor hem een belangrijk richtpunt zou blijken te zijn op zijn latere geestelijke zoektocht naar zijn jeugd in Batavia. In Batavia maakte hij het uitbreken van de oorlog mee, de onstuimige reacties bijvoorbeeld toen Amerika na Pearl Harbour Japan de oorlog verklaarde: ‘Oorlog is opwindend, plezierig. Het maakt de mensen vrolijk, gul en behulpzaam. Café's en restaurants doen goede zaken, drank vloeit, overmoed groeit. Oorlog is een klimaat, een zonnig klimaat en in de komende dagen zou onze oorlogszuchtige stemming niet meer verdwijnen. De Verenigde Staten deden mee [...]. En hadden de Nederlanders | |
[pagina 184]
| |
Rudy Cornets de Groot: schrijven en tekenen, in één hand.
| |
[pagina 185]
| |
niet de beste admiraal? Was Singapore geen onneembare vesting? Het werd het fetisj van het geloof in onze onoverwinnelijkheid. [...] En overal werd gezongen: We're gonna hang out our washing..., maar ook Wish me luck van Vera Lynn [...] en Vraag niet mijn jongen...: Speenhoff. Zijn liedjes waren van de lucht niet af en bezielden ons. Soms werd de pret door de sirenes onderbroken en doken de kinderen in de schuilkelder in de tuin met een fles Orange crush. We beleefden tóen al de bevrijdingsroes die Nederland nog te wachten stond en die ons na de oorlog werd onthouden.’Ga naar eind14 Toen de Japanners Indië bezetten, werd Rudy's vader geïnterneerd, een lot dat hem, zijn moeder en zusje bespaard bleef. Over dat leven buiten het kamp schreef hij in Tropische jaren. In het laatste oorlogsjaar kwamen zij in Bandoeng terecht, waar hij ook de verschrikkingen meemaakte van de bersiap-tijd. Over het lot van een vriend en diens makkers die daar de door een spoorlijn gevormde demarcatielijn waren overgestoken, schreef hij in een notitie: ‘Ze werden later langs de spoorbaan teruggevonden: dood, verminkt, de handen op de rug gebonden, de afgehakte geslachtsdelen bloederig in de mond gepropt. Ik heb er nachtmerries van; ik heb me er jarenlang in verstomming over gebogen. Dit waren geen weloverwogen en verfijnde martelingen, zoals een SS-er die kon verzinnen, dit waren moorden uit drift, dit waren deformaties, die instinktief en spontaan hun vorm vonden. Bedenk eens wat er in Holland direct na de oorlog met de lokken van de “moffenmeiden” gebeurde. [...] Gruwelijke ontmanning en kaalslag, al dan niet gevolgd door moord, - processen, rood van bloed: wie daar een magisch-orfisch ritueel in ziet, houdt zich in zijn studeervertrek doof voor het geschreeuw van het gespuis en voor het ultimi harbarorum van Spinoza. Zo iemand houdt een romantisch nabeeld voor de verdwenen werkelijkheid en ruilt de verleden werkelijkheid in voor de interpretatie - de korst die zich vormt op de wond van de geschiedenis.’Ga naar eind15 In 1946, hij was toen zeventien, ‘repatrieerde’ hij met zijn familie en tienduizenden andere Indische Nederlanders. Omdat er nu eenmaal niets anders opzat. Rudy's toekomst lag in Nederland, hij was er zich zeer van bewust en keek vooruit. Na zijn schooltijd bezocht hij naast een spoedopleiding voor onderwijzer avondcursussen aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten. Hij werkte hard en maakte mooie dingen, maar kwam vanuit een groeiend besef niet goed genoeg te zijn voor een kunstenaarsbestaan ten slotte in het onderwijs terecht. In diezelfde tijd, het midden van de jaren vijftig, trouwde hij. Onder meer door de kennismaking met het werk van de Vijftigers, dat van dichters-beeldend kunstenaars als Lucebert en Jan Elburg in de eerste plaats, kwam hij tot de literatuur, een avondstudie Nederlands en het leraarschap. De tijd die hij over had, wijdde hij aan het schrijven, aan dat van zijn essays vooral. Schrijven, herinnert zijn dochter Saskia zich, deed hij eigenlijk altijd: thuis maar ook tijdens de vakanties. Soms | |
[pagina 186]
| |
kon hij verzuchten het jammer te vinden niet te beschikken over een rijdend bureau. In het midden van de jaren zeventig scheidde hij van zijn vrouw Willy. Hij hertrouwde met Leonarda. Als de literaire figuur Narda treedt zij op in Tropische jaren. Het jaar na het verschijnen van dit boek ontmoette ik Rudy voor het eerst naar aanleiding van een in Den Haag gehouden symposium over dekolonisatieGa naar eind16 Uit die kennismaking groeide een warme vriendschap die duurde tot aan zijn, door een smartelijke periode van fysiek en psychisch lijden voorafgegane, dood op 6 maart 1991. Hij werd 62 jaar oud.
In 1986 verscheen het hiervoor al enkele malen genoemde sterk autobiografische Tropische jaren. Alleen al om de aanleiding ervan is het een opmerkelijk geschrift. Samen met zijn vrouw bezocht Cornets de Groot in de zomer van 1979 Istanboel. Het was in die metropool, zo noteerde hij in zijn dagboek, dat ‘een heel verleden plotseling openbrak’. En in Tropische jaren lezen we: ‘Ik had in die stad gelopen met Narda, urenlang, uren die dagen zouden worden, zeven in totaal. Istanboel - een Aziatische stad voor haar, een Europese voor mij: Istanboel is een Indo onder de steden.’Ga naar eind17 En aan het eind van het boek: ‘Ik heb in Istanboel beelden gevonden, archetypen van wat Batavia voor mij was. O, niet alleen de stank, het stof, de helse drukte en de hitte. Maar ook de nachten, de geur van jasmijn, de zang van kippen, krekels en kikkers. Als een maquette rees Batavia uit mijn onrust op, uit mijn herinneringen aan vrienden, meisjes - aan rampen, lang geleden gebeurd. Een maquette van mijn jeugd met zijn verschrikkingen, zijn schroom, zijn angsten en extases.’Ga naar eind18 Indië en zijn jeugd waren vanaf 1979 terug in zijn leven. ‘Roots! Als je de dood even buiten beschouwing laat, zijn verleden en herkomst onze enige zekerheden’, noteerde hij in 1985 in zijn dagboek, toen hij de laatste hand legde aan de literaire verwerking van dat verleden in Tropische jaren. De inhoud van het boek speelt zich af op twee niveaus, zowel van plaats als in de tijd. De hoofdfiguur, Leo De Brauw, verblijft in Istanboel dat hij met zijn vrouw Narda en een gids doorkruist. Het is onder impuls van de daar met al zijn zintuigen ondergane ervaringen dat een stroom van herinneringen losbreekt aan zijn Indische jeugd, in het bijzonder aan de in Batavia doorgebrachte oorlogsjaren, meer dan 35 jaar geleden. Terwijl dat gebeurt, dringt zich met kracht het besef aan hem op, dat zijn afkomst en jeugd van cruciaal belang waren voor zijn latere bestaan. Die onderkende hechte band tussen heden en verleden wordt op een ingenieuze wijze in Tropische jaren geaccentueerd: de datering van het zevental ‘dagboekfragmenten’ waaruit het boek bestaat stemt overeen met die van de laatste week van Indië's ‘bezetting’: de dagen tussen 10 en 17 augustus. | |
[pagina 187]
| |
Tropische jaren is ‘een knieval voor het kind dat ik was. Het is een door retro- en introspectie verkregen beeld’, merkt Cornets de Groot in een notitie op. Naar een zo zuiver mogelijk beeld van ‘een wereld die eens bestond’Ga naar eind19 en naar de bij die voorbije wereld horende atmosfeer is hij in zijn boek op zoek. Want, zo omschrijft hij het daarin: ‘Mijn verleden, denk ik, is een atmosfeer die bij me hoort, en die voor iedere dag en iedere seconde doordringbaar is.’Ga naar eind20 Voor het terughalen van dat specifieke levensgevoel achtte hij de romanvorm het meest geschikte medium. Omdat hij immers maar al te goed wist, dat bij een reconstructie van het verleden de herinnering niet alleen ‘vervalst’ maar ook vaak tekort schiet, kende hij aan de combinerende en verschuivende verbeelding een belangrijke rol toe bij zijn pogingen het spoor terug te vinden naar zijn jeugd. De romanvorm gaf hem bovendien de ruimte tot het introduceren van elementen die hem mede konden helpen bij het terugroepen van de sfeer van zijn verleden: het gebruik van symbolen bijvoorbeeld, het te rade gaan bij de Javaanse mystiek en kalender, het op een verborgen manier laten ‘meespelen’ - speelt het boek immers niet in Istanboel! - van de Komedie Stamboel, waar hij als kind mèt zijn ouders zo intens van had genoten. Maar, schrijft hij in zijn dagboek: ‘het is wel mijn Komedie Stamboel, met mijn Sheherazade en mijn Haroen al Raschid - die naar Stamboel kijkt en daaruit Batavia voor zich ziet oprijzen. Het heeft ook mijn stukken op het repertoire: Die Entführung, Salomé, Johannes de Doper - die in de echte Komedie niet zouden misstaan. Het heeft ook mijn decors: het park met zijn drievoudige rol, het Hollandse Huis, de missigit, de kali, het eilandje [...].’Ga naar eind21 De herinnering aan vroeger, merkte ik zoëven al op, vertekent, ‘vervalst’. Gestuurd als zij bijvoorbeeld wordt door later opgedane ervaringen en inzichten, levert zij ten slotte slechts interpretaties op van een niet meer achterhaalbare tijd. Het is in dat licht dat Tropische jaren gelezen dient te worden. De Brauws herinneringen zijn een onzeker zoeken naar en een interpreteren van een lang voorbije werkelijkheid. Soms geeft hij die interpretatie niet zelf, maar legt hij haar in de mond van zijn belangrijkste gesprekspartner, zijn vrouw Narda, voor wie zijn leven is ‘als een historische roman’Ga naar eind22 Zo vertelt hij haar over die gebeurtenis uit omstreeks 1944, toen hij met zijn moeder en zusje op last van de Japanners een andere behuizing moest betrekken, en dat hij toen nog eenmaal terugkeerde om iets dat hij vergeten had op te halen:
‘In de tuin van het oude huis trof ik baboe Minah aan - snotterend. Ik pakte haar hand en ben met haar naar haar tijdloze keuken gegaan - de keuken bij de waterput. Ben ik daar ooit vandaan gegaan? Nog tonen mij de plavuizen hun ongeschonden staat: de lichte tred van haar en mij. De aarden kruik, de houtvlonder, het petroleumblik met al zijn plekken roest... [...]. We omhelsden elkaar. Voor het laatst zoog ik de dingen in mij op. | |
[pagina 188]
| |
Rudy Cornets de Groot leest voor uit Piet Paaltjens, 1975.
| |
[pagina 189]
| |
Ik nam niets mee. Niets dan een beeld: een vrouw, een huis, die snel onzichtbaar werden en gestalte kregen in mij. “Een tent”, zei Narda, “een tent werd door de stormwind meegenomen.”’Ga naar eind23
Het is een ontroerende passage, afgesloten met een prachtig beeld. Meer dan een afscheid, symboliseert zij de desoriëntatie van een vijftienjarige jongen, wiens leven, zo merkt Cornets de Groot in een commentaar bij zijn boek op, ‘uit zijn baan is geslingerd’Ga naar eind24 Van die desoriëntatie wordt in Tropische jaren verslag gedaan. Voor het ‘verrichten van wat herstelwerk’,Ga naar eind25 zoals hij zelf zegt; om in het reine te komen met zichzelf. Al eerder wees ik op de parallellie tussen de datering van de door de Brauw in Istanboel doorgebrachte dagen en die van de ‘laatste’ bezettingsweek in Batavia: 10 tot en met 16 augustus. En die 17e augustus dan, de dag dat Indië zich vrij maakte en Indonesië werd? Ook die blijkt, wederom getransponeerd naar eigen ervaringen, aanwezig: hij houdt zich schuil in de het boek afsluitende epiloog, waarin De Brauw in de vorm van een op de terugreis naar Amsterdam geschreven brief aan zijn gids samenvat wat Istanboel voor hem betekende in relatie tot zijn hervonden jeugd, en uiting geeft aan zijn gevoel van persoonlijke bevrijding waarmee hij de herbeleving van dat verleden heeft ondergaan. |
|