Indische Letteren. Jaargang 8
(1993)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Hans van de Wall (Victor Ido) en het toneel in Indië rond de eeuwwisseling
| |
[pagina 36]
| |
Victor Ido in 1900.
| |
[pagina 37]
| |
beschikking had over een lokatie die uitermate geschikt was voor toneelvoorstellingen, was ook hier nooit echt een toneelleven van de grond gekomen. Enigszins verwonderlijk, als men zich realiseert dat de Stadsschouwburg speciaal voor dat doel gebouwd was. Het was immers een initiatief van een groep Bataviase toneelamateurs die bij de feestelijke opening, op 7 december 1821, niets minder dan Shakespeares Othello op de planken bracht. In de eerste jaren na de opening waren deze dilettanten de enige bespelers van de Schouwburg. Alleen steunend op het enthousiasme en de mogelijkheden van deze liefhebbers, kwam echter na enige jaren de klad in deze ‘ontluikende’ Bataviase toneeltraditie.Ga naar eind5 Daarna - ik spreek dan over de tweede helft van de negentiende eeuw - was de Stadsschouwburg van Batavia vooral het domein van operazanger, decorschilder en impresario Isidore van Kinsbergen. Deze Vlaming, die na een tournee met een Franse ‘operatroep’ in Indië was achtergebleven, zorgde er voor dat de Stadsschouwburg weer regelmatig werd bespeeld. Als impresario haalde hij verschillende Europese operagezelschappen naar Batavia en daarnaast verzamelde hij een aantal Bataviase dilettanten om zich heen met wie hij opera- en operettevoorstellingen gaf. Maar Van Kinsbergen was een echte operaman en het door hem verzorgde culturele aanbod was daardoor nogal eenzijdig. Weliswaar bood de Stadsschouwburg naast opera en operette ook klassieke muziekconcerten (verzorgd door de ‘Vereeniging Toonkunst Aurora’), maar van serieus toneel bleef men in de hoofdstad van Nederlands-Indië - jarenlang - verstoken. Het ‘stoute plan’ van Van de Wall en Van Dijk was dus onmiskenbaar een poging om in dit gemis op cultureel gebied te voorzien. Voor hun experiment kozen de beide mannen het stuk Eerloos van de Nederlandse schrijver en criticus Willem van Nouhuys (1854-1914). Een keuze die voorzichtigheid verraadt, want het stuk werd al geruime tijd met groot succes in Nederland op de planken gebracht. Afgesproken werd dat Van de Wall de regie zou voeren en dat Van Dijk de mannelijke hoofdrol voor zijn rekening zou nemen. Bovendien zouden de opbrengsten van de voorstellingen - er werd gespeeld ‘voor eigen risico’ - gebruikt worden om de schuld van Van de Wall te voldoen. Aangezien er in Indië geen beroepsacteurs waren, selecteerden ze een aantal enthousiaste en (zo mogelijk ook) getalenteerde dilettanten, onder wie de latere burgemeester van Makassar, Dambrink, en de vrouw van de toenmalige directeur van de weeskamer, mevrouw Beets-van de Pol. Er werd vervolgens verwoed gerepeteerd. Een paar maanden later vond in de Stadsschouwburg de première plaats. Het publiek in Batavia had nu na jaren de mogelijkheid om serieus drama te zien. En dat het daaraan behoefte had, bleek weldra. Hadden de beide initiatiefnemers rekening gehouden met een redelijk gevulde zaal bij de première en gehoopt op een of twee vervolg- | |
[pagina 38]
| |
voorstellingen, door de grote belangstelling kon het stuk binnen veertien dagen zeven maal voor een volle zaal worden opgevoerd. En, zo meldt Van de Wall niet zonder trots, op de laatste avond moesten er bij de nabij de schouwburg gevestigde Toko Lay Lan Sim nog eens veertig stoelen extra worden gehuurd om iedereen een plaats te geven.Ga naar eind6 | |
Een kunstminnende Indo-EuropeaanWie was deze Hans van de Wall, de man die zich zo wenste in te spannen voor het toneel in Indië? De man die later zou uitgroeien tot een van de belangrijkste mensen uit de culturele wereld van Batavia? De man ook wiens achtergrond zo niet bepalend dat toch op z'n minst wezenlijk van invloed is geweest op zijn werk? Hans van de Wall werd geboren uit een gemengd huwelijk op 8 februari 1869 te Soerabaja. Zijn vader, Benjamin van de Wall, was een volbloed Nederlander, kwam oorspronkelijk uit Elst in de Betuwe, maar was als weesjongen opgevoed door een plattelandsdokter en zijn vrouw in het plaatsje Dirksland op de Zuidhollandse eilanden. In de jaren zestig van de vorige eeuw was hij naar Indië gekomen, waar hij emplooi had gevonden op het kantoor van een handelsfirma in Soerabaja. De moeder van Hans van de Wall was een Indo-Europese uit het milieu van de kleine Indo's. Zij was een meisje Damwijk, Ida Damwijk, geparenteerd aan bekende Indische families met namen als Stoelman, Pilat en Niggebrugge. Zij en haar uitgebreide familie waren ook diegenen die zich ontfermden over de opvoeding van de jonge Van de Wall. Zijn vader bemoeide zich daar niet mee. Hij was een teruggetrokken, stugge man met een zwakke gezondheid. Bovendien kon hij slecht tegen het tropische klimaat en had hij last van heimwee. Naarmate Van de Walls vader langer in Indië vertoefde, werd ook zijn gezondheid slechter. Die slechte gezondheid was ook de reden dat hij na enige tijd werd ontslagen op het handelskantoor waar hij werkzaam was. In korte tijd belandde het gezin Van de Wall vervolgens ‘aan de rand van de kampong’. Begin 1882 viel de door geldzorgen, ziekte en heimwee geplaagde vader van Hans van de Wall echter een waar godsgeschenk ten deel in de vorm van een aanzienlijke erfenis, hem nagelaten door zijn overleden pleegouders uit Dirksland. Direct boekte hij daarop de overtocht voor hem en zijn gezin naar Nederland. Na aankomst vestigde het gezin zich in de zomer van 1882 in Dirksland. Voor Hans van de Wall, die op dat moment dertien jaar was, moet dit een aangrijpende verandering geweest zijn. Opgegroeid in de Indoeuropese wereld van zijn moeder met die specifieke mestiezencultuur, kwam hij plompverloren terecht op de Zuidhollandse eilanden in een gesloten, zeer godvrezende plattelandsgemeenschap. Voor een Indische jongen die net in de ban was geraakt van het ongrijpbare, de magie en | |
[pagina 39]
| |
de Indische geestenwereld - Van de Wall zou later jarenlang een beoefenaar en propagandist van het spiritisme zijn - geen eenvoudige opgave. De godvrezende plattelandsgemeenschap van Dirksland bejegende Benjamin van de Wall, de vroegere weesjongen, met zijn donkere vrouw en dito kinderen bovendien allerminst sympathiek. Daarnaast was er voor Hans van de Wall in Dirksland geen adequaat onderwijs voorhanden. Enkele maanden later al verhuisde het gezin dan ook naar Delft, waar een woning aan de Oranjeplantage betrokken werd. In deze plaats bezocht de jonge Hans van de Wall het gymnasium en werd zijn interesse voor de kunst gewekt. Hij maakte kennis met de hoogtepunten uit de westerse cultuur, zowel op het gebied van de muziek als van de literatuur. Vooral de toneelliteratuur had zijn aandacht. Hij meldde zich dan ook spoedig aan bij de gymnasiale toneelclub, waar hij zich ontpopte als een enthousiast en actief lid. Hoewel zijn hart bij het toneel lag, besloot Hans van de Wall zich na enige tijd te bekwamen in de klassieke muziek, in navolging van zijn broer Constant. Voor zijn muziekopleiding kreeg hij privélessen, onder meer van de destijds gerenommeerde Nederlandse componist Richard Hol. Over zijn keuze voor de muziek zei hij later: ‘Toneelspeler mocht ik, volgens het ouderlijk verbod niet worden, dus ging ik, om mij toch maar aan kunst te kunnen wijden, in de muziek studeeren. Toen wist ik 't voor mijzelf al goed en zeker: het tooneel had mijn hart.’Ga naar eind7 Ondanks een ruim zevenjarig verblijf in Nederland, bleef heimwee naar Indië de jonge musicus Van de Wall parten spelen. Eind 1889 besloot hij dan ook alleen terug te keren naar het land waar hij geboren was. Met in zijn bagage een hoeveelheid in Europa opgedane intellectuele en artistieke kennis zette hij in januari 1890 voet op Bataviase bodem. Hij was toen pas 20 jaar en vervuld van het ideaal om het culturele leven in Batavia op te heffen naar hogere, dat wil zeggen, Europese waarden. Al gauw bleek dit geen gemakkelijke opgave; het culturele leven in Batavia werd immers volledig gedragen door dilettanten. ‘Het dilettantisme in zijn meest schadelijken en onsympathieken vorm’, constateerde hij bitter.Ga naar eind8 Een van zijn eerste daden in Indië was de oprichting van een Nationale Zangschool. Daarnaast trachtte hij het culturele peil in Batavia te verhogen via de kunstkritiek. Hij is eerst korte tijd als kunstcriticus werkzaam bij De Java-Bode, als vervanger van de vaste criticus Kruseman, en vervolgens bij het Bataviaasch Nieuwsblad, de krant van P.A. Daum. Het schrijven van kunstkritieken was destijds overigens een hachelijke onderneming. De kleine culturele gemeenschap van Batavia was niet gewend aan openlijke kritiek en accepteerde dat niet of zeer slecht. Er zijn dan ook vele anekdotes bekend waarin gebelgde Bataviase ‘artiesten’ deze brutale, verwaande en militante jongeling uit Holland (Van de Wall was de eerste in Indië die zijn kritieken met zijn volledige | |
[pagina 40]
| |
naam ondertekende) wensten te molesteren vanwege een hun onwelgevallige beoordeling.Ga naar eind9 Van de Wall wenste zich ook actief te begeven op het gebied van de schone letteren. In 1892 voltooide hij het manuscript van zijn eerste Indische roman: Don Juan. Het is een soort sleutelroman, waarin hij de destijds heersende manie onder de Bataviase jongedames hekelt om met Europese ‘vreemdelingen’ te willen trouwen (‘Bijzonderlijk anglomanie was zeer in zwang’).Ga naar eind10 Zowel De Java-Bode, waar hij Don Juan als feuilleton aanbood, als de Bataviase uitgevers durfden publikatie niet aan: ‘De personen in dien roman zijn te duidelijk geteekend, en de maatschappij hier te klein, om de publicatie van zoo'n roman niet als een waagstuk te beschouwen.’Ga naar eind11 Zijn terugkeer naar Indië was overigens niet alleen in artistiek opzicht een teleurstelling, ook financieel bleek het voor Van de Wall behelpen in zijn geboorteland. Hij trachtte in zijn levensonderhoud te voorzien door het geven van muzieklessen en het schrijven van kritieken voor het Bataviaasch Nieuwsblad. Dit leverde vaak niet voldoende op. De geldzorgen werden echt nijpend toen hij na enkele jaren vier monden had te voeden: die van hemzelf, die van zijn vrouw, Betsy Assé, ook een Indo-Europese, en die van hun twee kinderen, Adelien en Victor. Geplaagd door geldnood en teleurgesteld in het artistieke klimaat in Indië besloot hij de kunst, en in het bijzonder de muziek, vaarwel te zeggen en een ‘echte’ betrekking te zoeken. Van een kennis kocht hij een aantal melkkoeien en hij begon een melkerij. Een onderneming die in korte tijd door wanbeheer op een fiasco uitliep. Ten einde raad solliciteerde hij naar allerlei uiteenlopende betrekkingen: weesvader, commies bij het IJkwezen, beheerder van het Oudemannenhuis te Semarang, administrateur van de koepok-inenting (‘Ik had een melkerij gehad, you never can tell!’)Ga naar eind12, maar allemaal zonder resultaat. In Indië bleef men hem zien als die Indo-europese stukjesschrijver en men achtte hem tot weinig anders in staat. In 1897 werd hij echter op voorspraak van een bevriende notaris aangenomen als hoofdredacteur van het op dat moment zieltogende Nieuw Bataviaasch Handelsblad. Van de Wall was op dat moment 28 jaar en wat het krantenbedrijf betreft vrijwel onervaren. Hij moest het métier in korte tijd vanaf de basis leren. Volgens hemzelf ging hem dat niet echt goed af; hij was te veel romanticus en artiest voor het harde, realistische krantenbedrijf. Over zijn kwaliteiten als beginnend journalist en hoofdredacteur zou hij later bijvoorbeeld niet zonder zelfspot schrijven: ‘in elk Reutertelegram was geregeld een fout te vinden, en een door mij geschreven artikel over opium, den sultan van Koetei, rioleering of wachtgelders eindigde meestal, als een terugspringende compasnaald, die uit den koers geslagen is, weer vanzelf met ... kunst of wat daar mee te maken heeft.’Ga naar eind13 Overigens dachten zijn superieuren er anders over, want na een proefperiode werd zijn contract verlengd. | |
[pagina 41]
| |
Naast het feit dat het hoofdredacteurschap van het Nieuw Bataviaasch Handelsblad hem voorzag van een vast inkomen, had het nog een voordeel. ‘De journalistiek’, zo bekende Van de Wall later, ‘heeft ontegenzeggelijk een heilzamen invloed op mijn artistieke vorming gehad: zij [...] vernietigde mijn aanvankelijke devies “l'art pour l'art”, noopte mij rekening te houden met het leven zelf, ontnam aan mijn kunstidealen het dweperige, het ziekelijke, en trok mij meedogenloos de artistieke nestharen uit.’Ga naar eind14 De journalistiek opende - met name in artistiek opzicht - Van de Walls ogen voor de alledaagse werkelijkheid van het Indische leven. En waar hij vooral door geraakt werd, was de slechte sociaaleconomische situatie waarin veel mede-Indo-Europeanen, de kleine Boengs of Indo-paupers, zoals ze werden genoemd, zich bevonden. Toen hij een keer voor zijn krant een terechtstelling van zo'n Indopauper bijwoonde, raakte dat hem diep. Aangedaan schreef hij: ‘Het geval als tableau de moeurs had op mij [...] diepen indruk gemaakt, vooral om de voor mijzelf uit het geheele rechtsgeding getrokken conclusie, dat de jeugdige misdadiger het slachtoffer moest zijn geweest van een totaal verwaarloosde opvoeding en gebrek aan onderwijs.’Ga naar eind15 Deze ervaring, dit gegeven, zou hij later vrijwel rechtstreeks verwerken in zijn literaire werk.Ga naar eind16 Ondanks Van de Walls inspanningen om het Nieuw Bataviaasch Handelsblad levensvatbaar te houden, ging het blad enige tijd later toch ter ziele. Hetzelfde lot onderging de door hem opgerichte Indische Revue, een algemeen weekblad voor Indië. We zijn dan weer aangeland in het jaar 1900. Het jaar waarin de ontmoeting plaatsvond met J.A. van Dijk, en waarin het initiatief werd genomen om het culturele leven in Indië te verrijken met serieus drama. | |
Indisch toneelHet onverwachte, grote succes van Eerloos in de Stadsschouwburg, was voor Van de Wall dus in verschillende opzichten bijzonder prettig; het streelde niet alleen zijn ijdelheid als initiatiefnemer en regisseur, maar hij zag in dit succes tevens de mogelijkheid om weer te werken aan een oud ideaal: verheffing van het culturele leven in Batavia. En wat was er mooier dan dat te doen in de vorm van zijn oude passie: toneel? Daarnaast, misschien een praktisch argument maar voor de op dat moment werkloze Van de Wall minstens zo belangrijk, de voorstellingen in de Stadsschouwburg hadden flink wat geld opgebracht, in ieder geval voldoende om zijn schulden te betalen. Kortom, toneel in Batavia was tevens een potentiële bron van inkomsten. Het was dus zaak voor Van de Wall dat er continuïteit ontstond in het toneel in Batavia. In zeer korte tijd schreef hij daarom zelf een stuk, bedoeld als opvolger van Eerloos in de Stadsschouwburg. Mevrouw van Hassen noemde hij dit toneelspel in drie bedrijven, handelend over | |
[pagina 42]
| |
J.A. van Dijk, poserend als de regent van Wiriosari uit Karin Adinda.
| |
[pagina 43]
| |
ontrouw en ware liefde in het gezin van de Indische weduwe Van Hassen. De opvoering van het stuk liet echter op zich wachten. Toen namelijk de overige leden van het gezelschap op de eerste repetitiedag geconfronteerd werden met de inhoud van het stuk, weigerde een meerderheid het te spelen. Niet vanwege de kwaliteit als toneelspel, maar vanwege ‘de onzedelijke tendens’ en de mogelijke reactie daarop van het Bataviase publiek. De leden doelden hiermee op een in het stuk optredende non die ondanks haar gelofte voor de hemelse liefde heimelijk ook nog een aardse liefde koestert. Gekrent door deze afwijzing, hij zal hierin ook een afwijzing als toneelschrijver hebben gezien, wenste Van de Wall een publiekelijk oordeel. Op 12 juli 1900 huurde hij daarom voor eigen risico de Vrijmetselaarsloge en tegen betaling mocht het publiek getuige zijn van een wat ongebruikelijke voorstelling: Van de Wall persoonlijk las het hele stuk voor aan zijn publiek! De opkomst was - ongetwijfeld mede ingegeven door nieuwsgierigheid - groot en de reacties waren positief, zowel van het aanwezige publiek als in de pers de volgende dag.Ga naar eind17 Het stuk werd daarop alsnog door Van de Walls gezelschap ingestudeerd. Nog hetzelfde jaar, 1900, vond in de Stadsschouwburg, in aanwezigheid van Gouverneur-Generaal Willem Rooseboom, de première plaats.
Vanaf dat moment, zouden we kunnen zeggen, was er in Batavia pas sprake van een toneelleven of een toneeltraditie. Vanaf dat moment immers werd het serieuze toneel met een voor Batavia ongekende regelmaat in de Stadsschouwburg voor het voetlicht gebracht. Veelal opgevoerd door het gezelschap van Van de Wall, maar af en toe ook door Nederlandse beroepsacteurs die, aangetrokken door het verbeterde artistieke klimaat, nu een optreden in Indië aandurfden. Kort na 1900 kwamen bijvoorbeeld ‘coryfeeën’ als Willem Royaards, Henri Brondgeest (het ‘Brombeest’), Frits Bouwmeester en Eduard Verkade naar de Stadsschouwburg van Batavia. Daarnaast ontwikkelde Hans van de Wall zich als toneelschrijver. De eerste in Indië met een oeuvre. Onder het pseudoniem Victor Ido schreef hij vele toneelstukken bedoeld om te worden opgevoerd voor het Bataviase publiek. Hij werd met andere woorden de ‘huisdramaturg’ van de Stadsschouwburg. Deze stukken hebben hier dan ook vrijwel zonder uitzondering hun première beleefd. Ik noem de belangrijkste: Karina Adinda (1913), Parto (1913), De Paria van Glodok (1916), Pangéran Negoro Joedho, een Vorstenlandsch Zedenspel (1918), Pastoor Servaas (1919), De dochters van den Resident (1922) en Rosada (1924). De stukken die Van de Wall, of beter gezegd, Victor Ido schreef zouden we echte Indische stukken of echte Indische literatuur kunnen noemen. Met name vanwege de stofkeuze, de thematiek en de erin verwoorde opvattingen. Vrijwel al zijn stukken spelen in de inheemse (Javaanse) en Indo-europese samenleving van Indië, en niet zoals ge- | |
[pagina 44]
| |
bruikelijk in de koloniale (toneel-)literatuur in de Europese samenleving in Indië. Victor Ido hanteerde bij het schrijven het bekende principe dat toneel het leven diende te weerspiegelen. Alleen was dat ‘leven’ voor hem het leven van de inheemse bevolking en - vooral - het leven van de Indo-Europeanen in Indië. Daar voelde hij zich door zijn afkomst en opvoeding het meest mee verwant, zowel geestelijk als emotioneel. In zijn werk zien we dan ook een wereld waarin Indo-Europeanen en Javanen de hoofdrol en Europeanen vrijwel altijd een - soms marginale - bijrol vervullen. Hij schreef zijn stukken in de traditie van het Europese ontwikkelingsdrama. Een type drama waarbij de uitbeelding van de handeling centraal staat, en waarbij die handeling leidt tot een ontwikkeling en een onvermijdelijke climax. In Victor Ido's stukken gebeurt dit over het algemeen op een wat schematische manier en de climax is vrijwel altijd dramatisch, of zo men wil, melodramatisch: in de vorm van een moord of zelfmoord. Daarnaast missen zijn dialogen veelal de kracht van die van bijvoorbeeld Jan Fabricius. Kortom, de waarde van zijn toneelwerk ligt niet zozeer in de uitwerking, maar in de ideeën, in de tendens. Zoals de eerder genoemde Jan Fabricius in zijn werk menselijke conflicten tekent, tekent Victor Ido vóór alles (koloniaal-)maatschappelijke conflicten. In de tekening van deze conflicten en in de opvattingen die hij daaraan koppelt is Victor Ido origineel, is hij vernieuwend. Niet alleen is hij de eerste die op het toneel de maatschappelijke conflicten van Indo-Europeanen en Javanen schetst, maar hij laat bovendien in dit verband opvattingen horen die nogal afweken van de in de Nederlandse koloniale literatuur gebruikelijke. Zo maakt hij zich bijvoorbeeld sterk voor de emancipatie van de Indo-Europeaan. We zien dat in De Paria van Glodok, in het trieste levensverhaal van de Indo-pauper Leo, die ten onder gaat aan de maatschappelijke discriminatie, vernederingen en frustratie die het gevolg zijn van zijn Indo-europese afkomst. Wat dit betreft is De Paria van Glodok een weinig verhuld protest tegen het maatschappelijk onrecht waaraan de Indo-Europeaan, en in het bijzonder de kleine Boeng, in Indië blootstond. Heel wat luchtiger behandelt hij hetzelfde emancipatiethema een aantal jaren later in het blijspel De dochters van den Resident. Hierin tracht hij namelijk, ten koste van de totok Vermeer, op een vermakelijke wijze af te rekenen met de in de kolonie levende negatieve vooroordelen ten aanzien van de Indo-Europeaan. Het was overigens niet zo verwonderlijk dat Van de Wall als Victor Ido pleitte voor emancipatie van de Indo-Europeaan. Zelf behorend tot die groep en op het spoor gezet door zijn journalistieke werkzaamheden, kon hij zich mateloos opwinden over het onrecht dat hun in de kolonie ten deel viel. Geen ander probleem was zo van betekenis voor Indië's toekomst als dit probleem, zo meende hij.Ga naar eind18 Hij was dan ook een van de eersten in Indië die zich inzette voor de belangen van de Indo- | |
[pagina 45]
| |
Europeaan. In eerste instantie individueel, als de schrijver Victor Ido in zijn literaire werk, later georganiseerd, als Hans van de Wall in het Indo-Europees Verbond. Hij was onder meer medewerker van Onze Stem, het orgaan van het I.E.V., en voorzitter van ‘De Vereeniging voor Indo-Kolonisatie in Nieuw-Guinea’. Ook ten aanzien van een ander ‘conflict’ in de koloniale maatschappij liet Victor Ido een opvatting horen die in de Nederlandse koloniale literatuur niet echt gebruikelijk was.Ga naar eind19 In een tijd waarin de ethischpolitieke gedachte in Indië opgang deed en de, althans de progressiefliberale, kolonialen streefden naar verheffing van de inheemse bevolking door middel van westers onderwijs, wees Victor Ido dit westerse onderwijs voor de inheemse bevolking van de hand. Niet, zoals de conservatieve kolonialen meenden, omdat hiermee de koloniale verhoudingen werden verstoord, ook niet, zoals veel Indo-Europeanen beweerden, omdat hiermee de Javaan werd bevoordeeld, maar omdat dit in zijn ogen slechts zou leiden tot onthechting en verlies van identiteit van het Javaanse volk. We vinden deze opvatting onder andere terug in misschien wel zijn belangrijkste toneelstuk: Karina Adinda, in de tragische geschiedenis van de Regent van Wiriosari en zijn dochter Karina Adinda. Zij belichamen het conflict tussen de behoudende, volgens de adat levende Javanen en de verwesterde, vervreemde, jonge generatie Javanen. Een conflict dat ten slotte in Karina's zelfmoord een duidelijke verliezer kent. Dezelfde opvatting komen we tegen in Pangéran Negoro Joedho. Een Vorstenlandsch Zedenspel uit 1918. Het is - alweer - een tragische geschiedenis. Ditmaal van Pangéran, kroonprins, Negoro Joedho die van zijn studie in Leiden wordt teruggeroepen om de taken van zijn zieke vader waar te nemen. En ook hier wreekt zich de westerse opvoeding. Zijn westerse opvattingen en handelwijze brengen hem namelijk al snel in conflict met zijn traditionele omgeving. Een conflict dat tenslotte uitmondt in de liquidatie van de kroonprins. | |
WaarderingHet publiek in Indië toonde waardering voor Hans van de Wall. Die waardering gold zowel zijn inspanningen ten behoeve van het toneelleven in Indië in het algemeen, als zijn stukken. Meerdere malen heeft de culturele gemeenschap in Indië hem - in de Stadsschouwburg - gehuldigd voor zijn pionierswerk op het gebied van het Indisch toneel.Ga naar eind20 Daarnaast zijn zijn stukken letterlijk honderden keren voor volle zalen opgevoerd. Niet alleen in Batavia, maar ook in andere grote steden in Indië. En curieus, ook in plaatsen buiten Nederlands-Indië, zoals Singapore, Penang, Rangoon en Colombo. Wat het succes van zijn stukken in Indië betreft, dat zal wellicht ook te maken hebben gehad met het feit dat het publiek in Indië zo weinig | |
[pagina 46]
| |
verwend was, en dat een toneelvoorstelling veelal werd gezien als een welkome afwisseling naast zich op de dansvloer of aan de bittertafel te ontspannen. Niettemin mogen we op grond van de opvoeringsfrequentie van zijn stukken aannemen dat het grootste deel van het publiek zijn werk ook echt waardeerde, en dat Van de Wall op z'n minst een goed gevoel had voor wat het publiek in Nederlands-Indië van toneel verlangde: Indisch toneel, liefst met grote gebaren en een ‘verpletterende’ climax. Datzelfde publiek toonde zijn waardering overigens een keer op een zeer originele wijze. In 1932 werd door een aantal Bataviase burgers als blijk van waardering een ‘Hans van de Wall-fonds’ in het leven geroepen, met als doel Van de Wall met de ingezamelde gelden in staat te stellen zich volledig aan de kunst te wijden. Een soort beurs dus. Het publiek in Indië gaf grif. Voldoende om hem tot aan zijn dood in 1948 maandelijks een toelage te kunnen uitkeren. Enige erkenning voor zijn werk kreeg hij later ook in Nederland. Niet zozeer van het grote publiek (daarvoor was zijn werk teveel een ‘ver van m'n bedshow’), maar wel uit de hoek van beroepsacteurs en dramaturgen. Grote namen uit de toenmalige Nederlandse toneelwereld hebben bijvoorbeeld met wisselend succes getracht Victor Ido's Indische creaties op de Nederlandse planken gestalte te geven (onder meer Cor Ruys in de rol van de Indo-pauper Leo). En in de jaren dertig werd in Den Haag zelfs een speciaal gezelschap opgericht dat zich ten doel stelde het Indisch toneel, met name het toneelwerk van Van de Wall, in Nederland voor het voetlicht te brengen.Ga naar eind21 Ten slotte kreeg Van de Wall ook waardering van zijn Nederlandse collega's. In 1939, hij was toen voor een tijdelijk verblijf in Nederland, viel hem een bijzondere eer te beurt: hij werd door de ‘Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers’ benoemd tot ‘Buitengewoon Eerelid’. Uit, zo vermeldt de oorkonde, ‘waardering voor zijne verdiensten jegens het Nederlandsch en Nederlandsch-Indisch tooneel’.Ga naar eind22
Reggie Baay is neerlandicus en redacteur van Indische Letteren. Hij werkt thans aan een promotie-onderzoek over het leven en werk van Hans van de Wall (Victor Ido). |
|