Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| ||||||||||
Receptie-onderzoek en literatuur-geschiedenis
| ||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||
komt bovendien tot de verrassende conclusie dat via die recensies de geboorte van een nieuw literair genre zichtbaar wordt. De recensenten signaleren althans zelf dat het hier om een nieuw genreGa naar eind7 gaat, de Indische roman. Als beginpunt noemen ze soms Ten Brinks Oost-Indische dames en heeren (overigens geen roman, maar een bundel forse novellen uit 1866) of Max Havelaar uit 1860. Ten Brink zelf schrijft in zijn literatuurgeschiedenis uit 1897Ga naar eind8 dat de Indische letterkunde rond 1850 ontstaat. Dat een aantal romans niet wordt opgenomen in de literatuurgeschiedenis, is onontkoombaar, maar een heel genre onvermeld laten lijkt me niet wenselijk. De Indische roman verdient een plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, zeker wanneer deze gebaseerd is op receptie-historisch onderzoek. | ||||||||||
GeschiedenisIs het nu juist dat die Indische literatuur - liever beperk ik me in eerste instantie tot de Indische roman- inderdaad rond 1850 ontstaat? Een steekproef aan de hand van de literatuurkritieken in De gids van 1837 tot 1900 wijst inderdaad in die richting. Aanvankelijk bespreekt De gids slechts sporadisch een Indisch reisverhaal - bijvoorbeeld van Johannes OlivierGa naar eind9 -, een dichtwerkGa naar eind10 of een militair verslagGa naar eind11 Over ‘Indische romans’ wordt aanvankelijk met geen woord gerept. Pas vanaf 1860 wordt een groeiend aantal romans over de kolonie gerecenseerd. En dat is iets wat ook wordt gesignaleerd door de critici zelf. In 1838 schrijft De gids naar aanleiding van een reisverhaal van Q. Ver Huell (Herinnering van eene reis naar Oost-Indiën) nog: ‘Een reisverhaal, dat ons meer bekend maakt met onze Oost-Indische koloniën, kan niet met onverschilligheid worden opgenomen. Nog altijd weten wij veel te weinig van dat heerlijke land en van zijne talrijke bewoners.’Ga naar eind12 Bijna vijftig jaar later, in 1887, schrijft een recensent: ‘Men zegt weleens dat wij Hollanders zoo weinig weten van Indische toestanden, maar als dat waar is, dan ligt de schuld toch zeker niet in onze letterkunde, of in onze romanciers en romancières, want deze hebben ons reeds zoovele tafereelen uit het schoone Insulinde geschonken [...].’Ga naar eind13 In 1880 had Huet Indië al als een literaire melkkoe gekarakteriseerd. En in 1900 verzucht een criticus bij de zoveelste Indische roman die hij moet bespreken: ‘[...] aan de Indische romans [...] komt geen einde.’Ga naar eind14 Opmerkingen van critici duiden erop dat wat er over Indië op schrift gesteld wordt aanvankelijk geheel in het teken stond van informatievoorziening, van voorlichting over ‘Indische toestanden’. Hoewel dit non-fictie-karakter geleidelijk plaats maakt voor een ware vloed fictioneel Indisch proza, blijven recensenten ook Indische romans waarderen op het veronderstelde informatieve aspect van deze boeken. Vaak wordt ook opgemerkt dat Indische romans ‘niet-literair’ zijn. | ||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||
Dat Indische schrijvers het pad van pure informatievoorziening inmiddels verlaten hadden, blijkt bijvoorbeeld uit de ondertitels die zij hun werken meegaven. Zo in het geval van Madjapit, een roman van J.S.G. Gramberg uit 1869, die als ondertitel heeft een romantisch historisch tafereel uit de geschiedenis van Java. Een roman van mevrouw M.C. Frank met de welluidende titel Hoe zij oude vrijster werd, uit 1877, heeft als toevoeging ‘Nederlandsch-Indische roman’. Niet altijd geeft de auteur zijn boek zo'n literaire ondertitel mee. Ten Brink, zelf later door de kritiek benoemd tot een voorloper van het genre, geeft zijn Oost-Indische dames en heeren nog bescheiden de ondertitel: ‘Vier bijdragen tot de kennis van de zeden en usantien der Europeesche maatschappij in Nederlandsch-Indie’. De feministische schrijfster-zangeres Mina Kruseman noemt haar roman uit 1874 simpelweg Een huwelijk in Indië. Uiteindelijk is het de literaire kritiek die de Indische roman tot een genre bestempelt. De Indische roman neemt vanaf 1860 de plaats in van reisverhaal en militair verslag, al blijven er uiteraard na die tijd nog steeds reisverhalen verschijnen. Grofweg klopt de bewering dat de Indische roman rond 1860 opkomt.Ga naar eind15 Volgens de literaire kritiek hangt het ontstaan van de Indische bellettrie nauw samen met het groeiend aantal Hollanders, dat in de tweede helft van de vorige eeuw besloot naar Indië te gaan. En inderdaad blijkt uit andere bronnen dat van 1860 tot 1900 het aantal Europeanen in Indië verdubbelde van 43.000 tot 91.000. Dit hangt ten nauwste samen met de afschaffing van het staatsmonopolie in 1870: Indië werd toegankelijk voor de particuliere ondernemer. | ||||||||||
De kritiekIn eerste instantie lijkt het genre van de Indische romans een bonte verzameling prozawerken, met als enige samenbindende factor dat de handeling speelt in Indië. Maar nadere beschouwing van de grote aantallen recensies van Indische romans die ik heb verzameld, leert dat er nog een aantal andere aspecten uit te destilleren valt.Ga naar eind16 Critici vinden Indische romans doorgaans plat, pikant en losbandig. De mensen die beschreven worden, zijn ‘slecht’: grof, zinnelijk, materialistisch, drankzuchtig, roddelachtig, mopperachtig, fraudegevoelig en soms ook moordzuchtig. Veel Indische romans bevatten ook scherpe kritiek op de Nederlandse regering. Sommige critici hebben problemen met dit negatieve beeld van de Indische maatschappij dat uit de romans oprijst.
De boekbesprekers constateren daarbij regelmatig dat in de Indische roman de Europeaan de hoofdrol speelt en de inheemse bevolking nauwelijks aan bod komt. Waardering heeft men voor de beschrijving van het Oosterse natuurschoon, goena-goena en Indische mystiek. De | ||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||
stijl vinden de critici meestal vloeiend, los en soepel, maar ook nietliterair. Uit deze terugkerende elementen in recensies blijkt dat er aan het eind van de vorige eeuw in Nederland, om met Jauss te spreken, een duidelijke ‘verwachtingshorizon’ bestond ten aanzien van het genre Indische roman. En dat is opnieuw een reden om deze romans als integraal onderdeel van de Nederlandse letterkunde te behandelen. Opvallend is ook dat de waardering die uit recensies spreekt in de loop der jaren een duidelijke verandering ondergaat. Zo wordt de kritiek op de Nederlandse regering aanvankelijk meestal afgewezen door de recensenten, maar tegen het einde van de eeuw gaat men er serieus op in. Dat blijkt bijvoorbeeld uit reacties op M.T.H. Perelaers opium-roman Baboe Dalima uit 1886, waarin de auteur de strijd aanbindt tegen de voor de Nederlandse schatkist zo profijtelijke opiumhandel. Een criticus schrijft: ‘Als dit alles waar is, zóó ontzettend waar als daar staat beschreven, dan is dit boek een aanklacht, veel ontzettender nog dan de Max Havelaar was.’Ga naar eind17 De kritiek lijkt ook steeds minder tevreden met de marginale, en vaak passieve plaats die de inheemse bevolking in de romans inneemt. Maar dat schema wordt op den duur door steeds meer schrijvers verlaten. Sommige auteurs geven de niet-Nederlandse bevolking een prominentere rol, zoals Daum in Aboe Bakar of Jacob Dermoût in Piong Pan Ho (1895), een roman over een Chinese zakenman. Deze belangstelling voor de inlandse bevolking en deze gevoeligheid ten aanzien van de dubieuze rol die de Nederlandse regering in de kolonie zou spelen, wijzen op een veranderende houding ten aanzien van de inheemse bevolking. Een parallel met de ethische politiek die rond 1900 ontstaat, dringt zich hier op. | ||||||||||
KenmerkenDe elementen die de toenmalige kritiek typerend vond voor de Indische roman, correleren met een aantal aspecten die opvallen bij lezing van de bedoelde romans. Op basis van de receptiegegevens in combinatie met tekstanalyse kan een lijst kenmerken worden samengesteld van de eind-negentiende-eeuwse Indische roman:
| ||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||
Wat betreft dit laatste kenmerk valt op dat het er in Indische romans op seksueel gebied heel wat ruiger aan toe gaat dan in andere Nederlandse romans uit die tijd, met uitzondering wellicht van sommige naturalistische werken. In Indië leven Nederlanders vaak ongehuwd samen met steeds wisselende huishoudsters of njais. Meestal worden deze bijzitten op den duur vervangen door een Hollandse echtgenote. Maar een huwelijk is zeker geen garantie voor een strikt monogame levenswandel. Couperus beschrijft in de residentsvrouw Leonie van Oudijck uit De stille kracht zo'n wulps type. Ze knoopt niet alleen een liaison aan met haar pleegzoon, maar ook met de verloofde van haar pleegdochter. Perelaer beschrijft in zijn eerder genoemde opiumroman Baboe Dalima uitgeteerde opiumschuivers die zich vergrijpen aan vrouwen en jonge kinderen. Ook de residentsvrouw in deze roman is een wellustelinge die gekleed in een nat hemd, waaronder de contouren van haar lichaam goed zichtbaar zijn, haar echtgenoot een aphrodisiacum toedient. Voortdurend biedt Perelaer bovendien inkijk in kabaja's en loshangende jakjes. Soms vinden de critici de Indische romans al te pikant. Zo schrijft een recensent: ‘Het is mogelijk dat de zinnelijke hartstochten en begeerten zich in de tropen weliger en machtiger ontwikkelen dan in onze koele gewesten; maar dat de Indische heeren en dames [...] zoo algemeen bezeten zouden zijn door den duivel der zinnelijkheid, als hier wordt voorgesteld, valt moeilijk aan te nemen [...].’Ga naar eind19 Niettemin is het interessant dat de recensenten in het algemeen meer onzedelijkheid accepteren in Indische romans dan in ander proza. De Indische literatuur lijkt zo bezien te fungeren als een erotische uitlaatklep voor het nogal preutse en Victoriaanse moederland. Het hierboven geschetste profiel is mede interessant, omdat aan de hand daarvan het genre van de Indische roman door de tijd heen onderzocht zou kunnen worden: van koloniale tot postkoloniale roman. Na de Tweede Wereldoorlog is er een aantal Indische romans verschenen van wat men noemt de tweede generatie:Ga naar eind20 mensen die het oude Indië niet uit eigen waarneming kennen. Voor het genre cruciale kenmerken zijn in deze postkoloniale romans te onderkennen: het exotisme bijvoorbeeld, maar nu vooral in de vorm van de hoofdrolspelers zelf, de gesproken taal (Maleis), het voedsel, het steevast terugkerende schilderij met | ||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||
sawah en vulkaan, symbool van heimwee en nostalgie. Een ander punt is goena-goena en Indische mystiek die ook in deze latere werken een rol speelt. Een verdere overeenkomst is de vermeende ‘losbandigheid’. Dit kenmerk is een van de hoofdthema's in het werk van Marion Bloem (Geen gewoon Indisch meisje) of Jill Stolk (Onder de blauwe sarong), maar dan in gemoderniseerde vorm. Beide auteurs verzetten zich tegen het cliché van het geile Indische meisje. Jill Stolk schrijft bijvoorbeeld in Onder de blauwe sarong (1986): ‘Hé, een Indisch meisje, dus een behaagzuchtig koket, sensueel meisje, een rijp en kwijnend wezen dat met het slanke, ranke en sierlijke lichaam een grote aantrekkingskracht uitoefent op mannen [...]’ (p. 77). De huidige kritiek heeft dit ook gesignaleerd. | ||||||||||
Geschiedenis van het genreHet zou interessant zijn om aan de hand van de eerder geformuleerde kenmerkenlijst de ontwikkeling van het genre te beschrijven van het begin, dat wil zeggen vanaf ongeveer 1860, tot op heden, nu we wellicht de nadagen van de Indische roman beleven. Deze geschiedenis van de Indische roman zou geschreven kunnen worden vanuit een receptie-historische invalshoek op basis van letterkundige kritieken. Wat de eigentijdse kritiek als literatuur beschouwt, komt in aanmerking voor het overzicht. Wil men het genre goed beschrijven, dan moet een tijdgebonden definitie het uitgangspunt zijn, want de opvattingen over wat al dan niet valt onder het begrip literatuur lopen over een wat langere periode genomen nogal uiteen. Tegenwoordig is men in eerste instantie waarschijnlijk niet geneigd om boeken als Hoe zij oude vrijster werd van mevrouw Frank tot de literatuur te rekenen. Men zal het hoogstens als een mislukte en terecht vergeten roman beschouwen. Toch rekenden toenmalige lezers dit boek wel degelijk tot de literatuur. Recensies leveren niet alleen materiaal voor een geschiedenis van het genre Indische roman. Interessant is ook dat de kritiek een historisch interpretatiekader levert. Een recensie bevat vaak een aanzet tot interpretatie of richtingaanwijzingen die aangeven hoe een tekst in de tijd van verschijning werd begrepen. De twintigste-eeuwse lezer kan proza op een manier interpreteren die grondig afwijkt van de interpretatie van de toenmalige lezer.Ga naar eind21 Zo beschouwt Rob Nieuwenhuys De stille kracht primair als het verhaal van de resident,Ga naar eind22 terwijl tijdgenoten veel meer het mysterie centraal stelden. Het boek sloot op dat punt goed aan bij de toenmalige belangstellingssfeer die uitging naar de mystiek.Ga naar eind23 Deze accentverlegging in de interpretatie zorgt voor sterk van elkaar afwijkende lezingen van dezelfde tekst. Wil men de literatuur historisch bekijken, dan is men erbij gebaat de oude lezing - althans bij benadering - te kennen. Het receptie-onderzoek biedt hier mogelijkheden. Een bijkomend voordeel van het receptie-onderzoek is dat de relatie | ||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||
tussen literatuur en maatschappij zichtbaar wordt. Alleen die teksten worden bekeken die men in de tijd zelf de moeite van het bespreken waard vond. Critici leggen in hun besprekingen soms verbanden met de maatschappelijke ontwikkelingen en zoals hierboven al is gebleken gebeurt dit vaak met Indisch proza vanwege het veronderstelde documentaire karakter ervan. Het receptiemateriaal levert bovendien informatie over de beeldvorming van de kolonie door de tijd heen. Kortom: de receptie-historische invalshoek lijkt een vruchtbare methode voor de beschrijving van de geschiedenis van de Indische roman. | ||||||||||
Tot slotMij is gevraagd in te gaan op de vraag: wanneer, waar en hoe ontstaat in Nederland het begrip Indische literatuur en wat verstaat men eronder? Een wat ambitieuze vraag, leek mij in eerste instantie. Het begin van de ‘Indische roman’ is zoals we gezien hebben, te traceren rond 1860. Ook hoe die Indische roman eruit zag, heb ik laten zien. Maar hoe staat het nu met de Indische literatuur in zijn algemeenheid? Valt het begin van de Indische letteren samen met het ontstaan van de Indische roman? Jan ten Brink beweert dit in zijn overzicht uit 1897, Termorshuizen (1990) sluit zich hier bij aan. Wanneer men ervan uitgaat dat die Indische letterkunde inderdaad pas rond 1860 ontstaat, rijst onmiddellijk de vraag: wat gebeurt er met de reisverhalen die eerder werden geschreven, de schetsen uit het soldatenleven, of de poëzie? Wanneer men de Indische literatuur in 1850 of 1860 laat beginnen, betekent dat in concreto dat twee eeuwen uit Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische spiegel niet meer mee zouden tellen. Ik vraag me af of dat nu een gunstige conclusie is. Het kàn zijn dat Rob Nieuwenhuys door zijn overzicht de status aparte van de Indische letteren heeft bevorderd, zoals sommigen beweren, maar is dat bezwaarlijk wanneer naast zijn boek ook andere pogingen zullen worden ondernomen om de Indische letteren te beschrijven? Nieuwenhuys hanteert in zijn Spiegel misschien een ruim literatuurbegrip, onder meer omdat hij ego-documenten als literatuur beschouwt, maar in hoeverre is dat problematisch? Hij heeft daardoor juist de aandacht gevestigd op zeer veel interessante teksten over Indië. Hoewel ik denk dat het gunstig is om de Indisch-Nederlandse letterkunde als een onderdeel van de Nederlandse literatuur te presenteren, betekent dit niet dat andere visies geen bestaansrecht zouden hebben. Het lijkt me van groot belang dat er zoveel mogelijk pogingen worden gedaan om de Indisch-Nederlandse literatuur te beschrijven. Elke invalshoek levert immers weer voordelen en nieuwe gezichtspunten. Zonder dat ik daarmee andere visies op de Indische literatuur wil aanvallen, zou ik vanuit een receptie-historische invalshoek kunnen verdedigen dat de Indische roman, en misschien ook wel de Indische | ||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||
letterkunde, rond 1860 ontstaat: pas dan begint het publiek werkelijk oog te krijgen voor boeken over Indië. Vanaf dat moment presenteren auteurs hun geschriften over Indië ook als literatuur en recipieert de kritiek deze werken ook als letterkunde. Via de negentiende-eeuwse literatuurkritiek wordt een nieuw genre zichtbaar: de Indische roman. De beschrijving van de geschiedenis van dat genre vanuit een receptie-historische invalshoek belooft een vruchtbare en waardevolle onderneming te worden. | ||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||
Bibliografie
Jacqueline Belis neerlandica. Ze werkte als docent bij de Vakgroep Nederlands in Leiden en is thans coördinator van het landelijk AIO-Netwerk Literatuurwetenschap. In 1993 hoopt zij te promoveren op een receptie-historisch onderzoek naar het Nederlandse (onder andere Indische) proza in het fin de siècle. |
|